Het dodenrijk als satire

11 februari 2023

Loukianos van Samosata kwamen we al enkele keren tegen. In verschillende werken vertelt hij wat zich zoal afspeelt in het dodenrijk. Dat betekent niet dat hij er zelf in gelooft, het is voor hem eerder een ideaal decor om zijn ideeën over het menselijk handelen aanschouwelijk te maken. In zijn ‘Dodengesprekken’ komen we allerlei bekende Grieken tegen, die Loukianos graag een beetje belachelijk maakt. Zo bijvoorbeeld Socrates:

Menippus. Hellehond [Cerberus], we zijn toch honden onder elkaar [Menippus als cynicus, ‘hond’]; vertel mij nu eens, voor de drommel: hoe was Socrates toen hij zijn afdaling naar jullie maakte? Als god kun jij uiteraard niet alleen blaffen maar ook mensentaal spreken, wanneer je maar wilt.
Cerberus. Wel, Menippus, op afstand leek hij er met een volstrekt onverstoorbaar gezicht aan te komen, blijkbaar zonder enige angst voor de dood en dat wilde hij aan de mensen die buiten de hellepoort stonden, ook duidelijk laten zien. Maar toen hij eenmaal zijn voorovergebogen hoofd in het gat had gestoken en de duisternis had gezien, en toen ik mijn tanden erin had gezet – hij reageerde nog sloom vanwege de gifdrank – en hem aan zijn voet naar beneden had getrokken, blèrde hij aan één stuk door, zoals baby’s doen, en jammerde om zijn kinderen. Hij was in alle staten.
Menippus. Die man was dus een praatjesmaker en zijn doodsverachting was gespeeld.

Dit geheel in tegenstelling met Menippus zelf, die als cynicus geheel gelijkmoedig het dodenrijk binnenwandelde. De toestand in het dodenrijk maakt in ieder geval duidelijk wat een vertoning mensen in de bovenwereld erop nahouden. Want het eindigt allemaal in niets. Van de helden uit Homeros’ Illias en Oddyseus stelt Menippus vast: “Alles is stof en een hoop rommel.” De Perzische koning Xerxes, waar Grieken voor sidderden, is “een stuk vuil”, de filosoof Pythagoras wil hier in het dodenrijk dan toch bonen eten (wat in de bovenwereld godslasterlijk was). De filosoof Empedocles is ook in het dodenrijk nadat hij in de krater van de Etna was gesprongen. Kwatongen beweerden dat hij zo onsterfelijkheid had willen bereiken en ten hemel varen, maar de vulkaan spuwde een van zijn sandalen uit, wat bewees dat hij niet opgestegen was. Zelf zegt hij dat hij in een bui van zwartgalligheid handelde, maar Menippus raadt wel wat er speelde: “Om de dooie dood geen zwartgalligheid: zinloze roemzucht, ijdeltuiterij en veel snotneuzerij zul je bedoelen. Dat gedoe heeft je met schoenen en al verkoold en het was je verdiende loon. Maar die truc heft je niets opgeleverd, want ze hebben heus wel ontdekt dat je dood bent.” Ook met Socrates heeft Menippus een gesprekje.

Menippus. […] Iedereen vindt in elk geval dat jij een bijzonder mens bent geweest en dat je alles door en door begreep, terwijl je – we moeten de waarheid zeggen, vind ik – niets wist.
Socrates. Ja, dat zei ik zelf ook altijd tegen ze, maar ze dachten dat dat ironie van me was.

Met andere woorden: alle macht, rijkdom, roem, wijsheid, schoonheid, die in de bovenwereld zo in aanzien staan, stellen eigenlijk niets voor. Dat wordt nog duidelijker in Necromantia, waar Menippus de rechter van de onderwereld, Minos, gadeslaat:

Welnu, Minos onderzocht elke gevangene zorgvuldig en stuurde hem naar de plaats van de goddelozen om straf te ontvangen die evenredig was aan zijn overtredingen. Hij was vooral streng voor degenen die, opgeblazen door rijkdom en autoriteit, een bijna eerbiedige behandeling verwachtten; hij kon hun kortstondige aanmatiging en hooghartigheid, hun onvermogen om hun sterfelijkheid hun lot te beseffen, niet wegnemen. Ontdaan van alles wat hen roemrijk maakte, van rijkdom en geboorte en macht, stonden ze daar naakt en neerslachtig, terwijl ze hun wereldse gelukzaligheid in hun geest reconstrueerden als een droom die voorbij is.

Soms worden de rollen in het dodenrijk omgedraaid: de rijken worden arm en de machtelozen beledigen de machtigen:

Je had misschien nog meer gelachen als je de koningen en gouverneurs van de aarde had zien bedelen in Hades, zoute vis zien verkopen voor de kost, of simpele lessen zien geven, beledigd door iedereen die hen ontmoette, en geboeid als de meest waardeloze slaven. Toen ik Filips van Macedonië zag, kon ik mezelf niet inhouden; iemand liet me zien hoe hij in een hoek oude schoenen aan het lappen was voor geld. Vele anderen bedelden – mensen zoals Xerxes, Darius of Polycrates.

In het democratische dodenrijk, waar de armen en machtelozen nog steeds in de meerderheid zijn, wordt een wet gestemd. Daarin wordt gestipuleerd dat de rijken die de armen onderdrukten, in hun lichaam zullen gestraft worden zoals andere boosdoeners (wat niet geheel duidelijk is – hun lichaam is dood), en dat hun ziel zal reïncarneren in ezels, een kwart miljoen jaar lang, zodat ze de lasten van de armen kunnen dragen.

In een ander werk, ‘De reis naar beneden of de Tiran’, werkt Loukianos dit thema nog verder uit. Hij vertelt dat Hermes, die de doden naar Charon moet brengen, de grootste moeite had met een pas gestorvene: “Hij is een koning of een tiran, te oordelen naar zijn klaagzangen en het gejammer dat hij maakt, waarin hij laat blijken dat hem het grote geluk hem ontnomen is.” Ze hadden hem achterna moeten zitten en vastbinden; hij smeekte en dreigde, probeerde Hermes om te kopen en stribbelde de hele tijd tegen. Het was de tiran Megapenthes, vergiftigd. Wie ook aan boord van Charons boot kwam, was de filosoof Cyniscus, die dreigt Megapenthes te slaan met zijn stok. Waarop Megapenthes reageert: “Wat, durft een Cyniscus met zijn staf naar me te dreigen? Bracht ik je de dood niet nabij door je aan een kruis te hijsen omdat je te vrijuit sprak en te scherp van tong was en vol kritiek?” Maar nu wordt Megapenthes aan de mast van het schip gebonden. Daartegenover staat de schoenlapper Micyllus. Hij beklaagt zich bij Charon dat hij pas als laatste aan boord mag gaan: “Houden jullie helemaal geen rekening met mij? Is het omdat ik arm ben dat ik als laatste aan boord moet?” En hij vervolgt:

Bovendien is mijn positie niet zoals die van de rijken […]. Neem de tiran, die zijn leven lang als gelukkig wordt beschouwd, door iedereen gevreesd en bewonderd. Toen hij al zijn goud en zilver en kleding en paarden en diners en knappe gunstelingen en mooie vrouwen achter moest laten, was het geen wonder dat hij bedroefd was en moeite had om van hen weggesleept te worden. […] Zelfs als ze met geweld worden weggesleept, jammeren en smeken ze, wees daar maar zeker van, en hoewel ze in al het andere brutaal zijn, blijken ze laf te zijn in het aangezicht van deze reis naar Hades.

Hij zelf echter was hij niet teruggedeinsd voor Atropos, de ‘Onafwendbare’, oudste van de Schikgodinnen die de levensdraad van een mens doorknipte wanneer diens tijd om was. Toen zij hem een teken gaf,

gooide ik graag mijn mes en mijn leer weg (ik werkte aan een sandaal), sprong meteen op en volgde haar, blootsvoets als ik was en zonder zelfs maar het vuil af te wassen. In feite ging ik voorop, met mijn ogen naar voren gericht, aangezien er niets achter bleef om me naar om te keren, om naar terug te kijken. En bij hemel, ik zie al dat alles hier bij jou prachtig is, want dat iedereen gelijk is en niemand beter is dan zijn buurman is meer dan prettig, althans voor mij.

Micyllus neemt aan dat er in het dodenrijk ook geen schuldeisers meer zijn, dat er geen belastingen betaald hoeven te worden, dat er geen vrieskou meer is, geen ziekten, dat hij door sterkeren niet meer zal afgeranseld worden, maar wel: “Allen hebben vrede, en de rollen zijn omgedraaid, want wij paupers lachen terwijl de rijken bedroefd zijn en jammeren.” Dit doet natuurlijk denken aan een verhaal in het evangelie van Lucas ‘De rijke man en de arme Lazarus’. Ook daar worden in het dodenrijk de rollen omgedraaid. Als de rijke aan Abraham vraagt dat Lazarus hem enige verkoeling zal brengen in de vlammen waarin hij lijdt, zegt deze: “Kind, bedenk wel dat jij je deel van het goede al tijdens je leven hebt ontvangen, terwijl Lazarus niets dan ongeluk heeft gekend; nu vindt hij hier troost, maar lijd jij pijn.” Onderzoekers hebben onderzocht of het verhaal van Micyllus wellicht de achtergrond vormde voor Lucas’ verhaal.

Share This