“De geesten die gevangen zaten” – wat bedoelde Petrus?

3 november 2023

Een vraag die nog beantwoord dient te worden is of Petrus, op wie de kerkvaders zich allemaal beroepen, wel heeft willen zeggen wat de kerkvaders beweerden, toen hij zei: “Hij is naar de geesten gegaan die gevangenzaten, om dit alles aan hen te verkondigen.”

Als Petrus het heeft over de verkondiging van het evangelie gebruikt hij het woord euanggelizoo, ‘het evangelie prediken’. Maar hier gebruikt hij het woord perussoo, ‘proclameren’, dat betekent: openlijk bekend maken. Wat wordt er openlijk bekend gemaakt? Dat lezen we in het vorige vers:

Ook Christus immers heeft, terwijl Hij zelf rechtvaardig was, geleden voor de zonden van onrechtvaardigen, voor eens en altijd, om u zo bij God te brengen. Naar het lichaam werd Hij gedood maar naar de geest tot leven gewekt.

Het gaat over Jezus’ sterven en opstaan. Er wordt iets geproclameerd, er wordt niet geëvangeliseerd. Wij vernemen bij Petrus dus ook niets van een bekering van de doden of van een bevrijding uit gevangenschap, wat je bij een evangelieverkondiging toch zou mogen verwachten. De Bijbel heeft het ook nergens anders over een verkondiging van het evangelie aan gestorvenen. Iets verder geeft Petrus nadere uitleg over wat er met Jezus gebeurd is: “die de hemel is binnengegaan en nu aan Gods rechterhand zit, terwijl de engelen, machten en krachten aan Hem onderworpen zijn.” Dit binnengaan in de hemel, het opnemen van zijn macht, dat is wat er geproclameerd wordt. Dat wordt gedaan ten overstaan van engelen, machten en krachten. Van Houwelingen: “Christus zelf heeft na de opstanding publiek zijn overwinning geproclameerd en wel via de hemelvaart.”

Dat brengt ons bij de vraag wie bedoeld worden met de ‘geesten die gevangen zaten’. Vooreerst: nergens in de Bijbel wordt het dodenrijk een gevangenis genoemd. Petrus zelf heeft het evenmin over een gevangenis, hij noemt geen plaats maar wel een toestand: en fulakei, ‘in gevangenschap zijn’. Belangrijk is dat in de Bijbel met ‘geesten’ nooit mensen bedoeld worden. Verderop zal Petrus de gestorvenen geen ‘geesten’ noemen maar ‘doden’. Met geesten worden in de Bijbel engelenmachten bedoeld. Zo wordt er gezegd dat Jezus ‘geesten’ uitdreef – dat zijn demonen, en spreekt de Hebreeënbrief over ‘dienende geesten’ – dat zijn engelen. Precies aan die “engelen, machten en krachten” werd Jezus’ opgang geproclameerd (en niet zijn neerdaling in een dodenrijk). Petrus vertelt nog iets meer over die geesten die gevangen zaten: “Ten tijde van Noach weigerden zij te gehoorzamen, toen God geduldig wachtte en de ark gebouwd werd.” Wat voor geesten waren dat dan, die in de dagen van Noach ongehoorzaam waren aan God? Daarover vertelt de 2e Petrusbrief ons meer.

Immers, God heeft zelfs engelen die gezondigd hadden niet gespaard maar hen in de Tartarus geworpen. Daar, in de diepste duisternis, blijven ze opgesloten om hun vonnis af te wachten.

Deze engelen die gezondigd hadden en in de Tartarus geworpen werden, zullen toch dezelfde zijn als de geesten die ongehoorzaam waren en in gevangenschap zaten – uit de 1e Petrusbrief. Het wordt nog duidelijker als we er de brief van Judas naast leggen. Die zegt:

Denk ook aan de engelen die hun oorspronkelijke positie ontrouw werden en de hun toegewezen plaats verlieten: tot het oordeel op de grote dag houdt Hij hen in de onderwereld gevangen met boeien die nooit kunnen worden verbroken.

De Brief van Judas en ook 2 Petrus hebben het over engelen die zondigden en in boeien geslagen werden, zoals in het apocriefe boek 1 Henoch – waar Judas naar eigen zeggen zijn informatie vandaan haalt. De hoofdstukken 1-36 uit 1 Henoch vormen een apart werk, het ‘Boek der Wachters’ (3e – 2e eeuw v.Chr). Het boek verhaalt hoe de reuzen van weleer – voortgekomen uit de zondige gemeenschap van gevallen engelen met vrouwen (Genesis 6) – tegen elkaar streden, hoe zij de aarde en de mensheid verwoestten. Door de zondvloed oordeelde God de verdorven aarde en haar bewoners, om met een nieuwe lei te beginnen. Het verhaal gaat als volgt.

En het geschiedde: toen de zonen der mensen in die dagen zich vermeerderden, werden aan hen prachtige en goedgebouwde dochters geboren. De wachters, zonen des hemels, aanschouwden hen en werden begerig naar hen; zij zeiden, de een tot de ander: laten we gaan en ons vrouwen kiezen uit de dochters der mensen,- dan worden ons uit hen zonen geboren! Toen zei tot hen Sjemichaza, die hun hoofd geweest is: ik vrees dat het niet uw wens is om deze daad te doen; en dan zal ik de enige zijn die moet boeten voor een grote zonde! Zij antwoordden en zeden allen tot hem: wij zullen allen een bezwering zweren en ons allen, de een voor de ander, eraan binden dat wij alleen niet zullen terugkeren van dit voornemen voordat wij dit woord hebben gedaan! Toen zwoeren zij allen samen en bonden zij zich eraan, de een voor de ander, met vervloekingen.

Zij en hun groten, zij allen namen zich vrouwen uit allen die zij verkozen; zij vingen aan bij hen binnen te komen en zich aan hen te verontreinigen,- toen zij hen vertrouwd maakten met hekserij, tovernarij en het uitsnijden van wortels, en hen leerden omgaan met groene kruiden. Zij werden zwanger van hen en baarden mannen van drieduizend el lang, die op aarde werden geboren zoals hun geboorte vereiste, maar opgroeiden en zo groot als ze werden en de arbeid van alle mensenzonen opaten, zodat de mensen niet bij machte waren om aan hen genoeg te geven. En de mannen gingen samenzweren om de mensen te doden en het op te eten. Zij vingen aan te zondigen en te […] tegenover alle gevleugelte, het wild der aarde en het kruipsel dat over de aarde kruipt,- (alles) in het water en in de hemelen door hun vlees te eten, de een van de ander, en hun bloed hebben zij gedronken.

Er geschiedt nog meer onheil, en een oordeel Gods kan niet uitblijven.

En tot Michaël zei de Heer: ga toch, Michaël, en laat weten aan Sjemichaza en aan al zijn metgezellen die vrouwen vergezellen en zich door hen aan hun smetten verontreinigen, dat hun zonen zullen vergaan en dat zij zullen aanschouwen de ondergang van hun geliefden; bind hen tot aan zeventig generaties in de krochten der aarde tot aan de grote dag van hun gericht en de tijd van het einde, tot het gericht dat eeuwig en altijd is zal zijn voleindigd. In die dagen zullen zij worden weggevoerd naar een afgrond vol vuur en naar kwelling en kerkering in kluisters voor eeuwig.

Hier vinden we waar Judas en Petrus het over hadden: de geesten worden opgesloten in “de krochten der aarde”, en wel in afwachting van hun definitieve veroordeling tot het hellevuur. Al meenden de kerkvaders dat Jezus het evangelie had gepredikt aan zij die zich in het dodenrijk bevonden, Petrus had het over de gevallen engelen die in de Tartarus gevangen werden gehouden. Van Houwelingen: “het nieuws van zijn [Jezus’] triomf, bij de hemelvaart wijd en zijd bekend geworden, geeft de geesten in gevangenschap de genadeslag. En nu Christus gezeten is aan Gods rechterhand, liggen alle machten en krachten uit de lucht aan zijn voeten.”

Share This