De vroege kerk over de hel: een eindeloos vuur

17 maart 2023

De tegenpool van het hemels paradijs was de Gehenna, de hel. Het woord Gehenna komt van het dal aan de zuidkant van Jeruzalem en is de Griekse transliteratie van het Hebreeuwse Ge Hinnom: ‘Dal van de zonen van Hinnom’. In vroeger tijden waren daar kinderen in het vuur gegooid als offer voor de god Moloch. De evangelist Marcus beschrijft de Gehenna als een plaats met onblusbaar vuur, “waar de wormen blijven knagen en het vuur niet dooft.” Dat is een aanhaling uit Jesaja, waar deze spreekt over de straf voor wie rebelleert tegen God: “Bij het verlaten van de stad zien ze de lijken van hen die tegen Mij in opstand kwamen: de worm die aan hen knaagt zal niet sterven, en het vuur waarin ze branden zal niet doven; ze worden verafschuwd door alles wat leeft.” Ook in pseudepigrafische werken komen we de Gehenna tegen. In de Sibillijnse Orakels wordt de Gehenna een plaats genoemd met “vreselijk razend en onvergankelijk vuur”; er huizen afschuwwekkende helse beesten en het is er (ondanks het vuur) onnoemelijk donker. 2 Henoch spreekt echter over een ‘zwart vuur’ dat eeuwig brandt. Dat vuur is bestemd voor zij die zondigen tegen de natuur, die kinderen misbruiken “in de anus, op de wijze van Sodom”, en zich bezondigen aan hekserij, betovering, waarzeggerij, die handelen met demonen, opscheppen over stelen, liegen, smaden, begeren, wrok koesteren, overspel en moord plegen, die heimelijk zielen van mensen stelen, de armen bij de keel grijpen en van hen stelen. We zagen boven al dat zondaren veroordeeld werden tot een verblijf in het dodenrijk, dat soms kenmerken krijgt van de Gehenna of hel: Hades en Gehenna worden samen genoemd, in de Sjeool is nu brandend vuur (Sibillijnse Orakels, Brief van Henoch, Lucas). Het boek Openbaring spreekt over een ‘vuurpoel met brandende zwavel’ die bestemd is voor het beest en de valse profeet, maar ook voor zij die ‘gruwelijke dingen’ hebben bedreven als moord, ontucht, toverij of afgodendienst, en leugen. Er komt een tijd, voegt de Apocalyps van Baruch daaraan toe, dat er geen gelegenheid voor boete meer zal zijn: “Maar daar is het oordeel ten verderve, de weg naar het vuur en het pad dat naar de oven leidt.”

Polycarpus (69-155), bisschop van Smyrna, stierf als martelaar. Het verhaal daarover staat opgetekend in het ‘Martelaarschap van Polycarpus’. Daaruit leren wij dat de martelaars de martelingen van deze wereld verachtten: “Het vuur van de meedogenloze folteraars was voor hen koud, want zij hadden voor ogen het eeuwige vuur, dat nooit gedoofd wordt, te ontvluchten.” Deze twee vuren, de aardse en de helse, komen nog eens ter sprake als de Romeinse gouverneur Polycarpus bedreigt met wilde dieren en met vuur. Het maakt geen indruk op Polycarpus, integendeel, hij bedreigt de gouverneur met iets ergers: “U dreigt met vuur dat ongeveer een uur brandt en na korte tijd uitgaat, want u kent niet het vuur van het komende oordeel en de eeuwige straf die de goddelozen wacht. Waar wacht u eigenlijk op? Doe wat u wilt!” Het ‘eeuwige vuur’ van de hel komt ook in andere vroeg-christelijke geschriften voor.

In de 2e eeuw n.Chr. zette een Egyptisch christen zijn visie op hemel en hel op papier. Hij deed zich voor als de apostel Petrus die daarover een visioen kreeg. Wat beschreven staat zal in werking treden na de opstanding. (Latere christelijke apocalypsen laten beloning en straf vaak direct na de dood volgen.) Nadat Petrus de hemel geschouwd heeft, ziet hij ook een andere plaats daar tegenover, “een zeer duistere”, die krijgt in het werk de meeste aandacht. De zondaren krijgen er een straf die past bij hun zonden. Een kort gedeelte:

Vrouwen hingen aan hun vlechten boven de borrelende modder. Dat waren zij die zich hadden mooi gemaakt om echtbreuk te gaan plegen. En de mannen die zich met haar in deze schanddaad hadden afgegeven waren aan hun voeten opgehangen en hun hoofd hing in de modder. Ze riepen luid: ‘Wij konden niet geloven dat we op deze plaats terecht zouden komen.’ En ik zag moordenaars en hun medeplichtigen. Ze waren in een ravijn vol kruipend gedierte gegooid. Ze werden door die beesten gekweld en ze wentelden zich in die straf. Ze werden belaagd door wormen die als donkere wolken over hen heen trokken. De zielen van die vermoord waren stonden erbij en ze zagen hoe de moordenaars gestraft werden en ze zeiden: ‘God, uw oordeel is rechtvaardig.’

Overspeligen, moordenaars, lasteraars, fraudeurs en woekeraars, zij die seks hadden vóór het huwelijk, zij die abortus pleegden, krijgen eindelijk hun verdiende loon.

Ook het apocriefe Openbaring van Paulus uit de 3e of 4e eeuw schildert de hel in donkere kleuren en gewaagt van kolkende rivieren van vuur, wormen die uit neus en mond kruipen, ondraaglijke stinkende walmen en dergelijke meer. De engelen die zijn aangesteld om de straffen uit te voeren zien er dreigend uit: “Hun gezichten waren vol razernij en hun tanden staken uit hun mond naar buiten; Hun ogen fonkelden als de morgenster van het oosten, en van de haren van hun hoofd gingen vonken vuur uit, evenals uit hun mond.” Daarbij wordt de hel gesitueerd in de Tartarus: “Laat die ziel in de handen van de Tartarus worden overgeleverd en zij moet omlaaggevoerd worden naar de onderwereld. Laat hij haar in de gevangenis van de onderwereld brengen, en laat zij gefolterd worden en daar worden achtergelaten tot de grote dag van het oordeel.” Tertullianus schreef over de hel: “Door onszelf worden de lagere regionen (van Hades) niet geacht een kale holte te zijn, noch een of ander ondergronds riool van de wereld, maar een enorme diepe ruimte in het binnenste van de aarde, en een verborgen uitsparing in haar binnenste.” Enkele voorbeelden van verschrikkingen uit de hel:

Ik keek nog in de vuurrivier en zag daar een mens gewurgd worden door tartarusbewakende engelen die in hun handen een ijzer met drie punten hadden waarmee ze de ingewanden van die oude man doorboorden. En ik vroeg de engel: “Heer, wie is die oude man die zo gefolterd wordt?” En De engel antwoordde mij: “Die je daar ziet was een priester die zijn dienst niet goed volbracht heeft: terwijl hij at en dronk en ontucht pleegde, offerde hij het offer aan de Heer aan zijn heilig altaar.”
En niet ver vandaar zag ik een andere oude man. Vier kwaadaardige engelen brachten hem met haastige tred, lieten hem tot zijn knieën in de vuurrivier neer, sloegen hem met stenen, verwondden zijn gezicht als een stormvlaag en lieten niet toe dat hij zei: “heb medelijden met mij.” En ik vroeg de engel, en hij zei tegen mij: “Die je hier ziet, was een bisschop, en hij heeft zijn bisschopsambt niet goed volbracht. […] aangezien hij geen rechtvaardig oordeel velde, en geen medelijden had met weduwen en wezen.
En ik zag een andere mens in de vuurrivier tot aan zijn knieën. Zijn handen waren uitgestrekt en bebloed, en wormen kropen uit zijn mond en neus, en hij zuchtte en huilde en schreeuwde: “Heb medelijden met mij, want ik word meer gestraft dan de anderen die deze boete ondergaan.” En ik vroeg: “Wie is dat, heer?” En hij zei: “Die je daar ziet, was een diaken die de offergaven opat en ontucht pleegde, en geen goed deed voor het aanschijn van God. […]”

Opmerkelijk is dat de auteur het vooral heeft over christenen en christelijke ambtsdragers die gezondigd hebben. Het gaat hier niet over straffen in een verre toekomst bij het laatste oordeel, maar over straffen die de mens onmiddellijk na zijn sterven ontvangt.

Mogelijk heeft de auteur van de ‘Openbaring van Paulus’ zijn inspiratie opgedaan bij het Egyptische dodenboek, waarin uitgebreid het lijden beschreven wordt van diegenen die de voorschriften van Osiris veronachtzaamd hebben. Maar er zijn ook duidelijke Joodse wortels, zoals we bovenal aangaven.

Share This