Openbaring van Jezus Christus, die Hij van God ontving om aan de dienaren van God te laten zien wat er binnenkort gebeuren moet. Hij heeft zijn engel deze openbaring laten meedelen aan zijn dienaar Johannes.
Aldus luiden de eerste woorden van het laatste bijbelboek. ‘Openbaring’ of apokalypsis betekent ‘ont-dekken’ of het wegnemen van een bedekking. Er wordt de profeet een blik gegund in de dingen die staan te gebeuren. En al is daar veel onheil bij, uiteindelijk zal God triomferen. Apocalypsen werden in tijden van vervolging geschreven, maar die vervolging of verdrukking zouden niet het laatste woord hebben. Daarin ligt de troost voor gelovigen in moeilijke tijden. De gelovige wordt bemoedigd, maar hij wordt ook aangemaand te volharden.
Apocalyptiek heeft zich ontwikkeld uit de oudtestamentische profetie in de periode na de ballingschap. We treffen apocalyptiek dus reeds aan in het Oude Testament. Bekende gedeelten zijn te vinden bij Jesaja, Joël en Zacharia, maar vooral ook in het boek Daniël. Johannes, de auteur van Openbaring, gebruikt beelden die hij in die boeken aantrof. Ook in het Nieuwe Testament vinden we passages die apocalyptisch zijn: in de synoptische evangeliën waarschuwt Jezus voor wat komen gaat, zoals ook Paulus doet in enkele van zijn brieven. Maar ook later werden apocalypsen geschreven, zowel Joodse zoals Baruch, 4 Ezra en Henoch, als christelijke: de Herder van Hermas, Openbaring van Petrus en Openbaring van Paulus. De auteurs van die boeken doen zich altijd voor als een belangrijk persoon uit vroeger tijden, het zijn dus pseudepigrafen. Maar de auteur van het bijbelboek Openbaring is onder zijn lezers bekend, hij is ook deelgenoot in het lijden van die vervolgde gelovigen. Hij heet Johannes, maar dat is niet dezelfde als de Johannes van het evangelie of van de brieven; het taalgebruik is te verschillend. Wie de Johannes van het boek Openbaring was is niet bekend.
Na zeven brieven aan evenveel kerken volgen drie reeksen van elk zeven visioenen. Die schilderen niet een chronologie van te verwachten gebeurtenissen; de visioenen bieden telkens een aanvulling op wat voorafging. Hier interesseert ons vooral wat Openbaring zegt over de dood, gericht, en leven na de dood.
Johannes vertelt al in het begin van zijn geschrift over het visioen dat hij zag, en waarin hij al iets belangrijks zegt over de dood:
Toen ik Hem zag viel ik als dood voor zijn voeten neer. Maar Hij legde zijn rechterhand op me en zei: ‘Wees niet bang. Ik ben de eerste en de laatste. Ik ben degene die leeft; Ik was dood, maar nu leef Ik, tot in eeuwigheid. Ik heb de sleutels van de dood en van het dodenrijk.
Deze uit de dood opgestane Jezus heeft macht over de dood. Dit verheugend nieuws hebben de lezers en hoorders van Johannes’ geschrift wel nodig, want de dood dreigt van alle kanten.
In de eerste brief aan de kerk van Smyrna worden de gelovigen gemaand tot standvastigheid, tot trouw zelfs tot in de dood. De belofte die daarbij gegeven wordt luidt: “Wie overwint zal van de tweede dood geen schade ondervinden.” Martelaren zijn gelovigen die getuigen (martureoo) tot in de dood. Martelaren sterven, zij zoeken geen lang leven hier op aarde. Maar hun loon zal een ander leven zijn, een eeuwig leven dat niet door de ‘tweede dood’ kan worden beëindigd. Wat die tweede dood dan inhoudt zullen we nog zien. Over de toestand van de martelaren wordt in een ander visioen gezegd: “Toen het lam het vijfde zegel verbrak, zag ik aan de voet van het altaar de zielen van al degenen die geslacht waren omdat ze over God hadden gesproken en vanwege hun getuigenis.” Die martelaren vragen zich af wanneer hun onschuldig bloed eindelijk zal gewroken worden. Er wordt hen gezegd nog een korte tijd geduld te oefenen: “… totdat het aantal dienaren compleet zou zijn: zij en hun broeders en zusters die net als zij gedood zouden worden.” De martelaren bevinden zich “aan de voet van het altaar,” dat is een hemels altaar in de hemelse tempel – een apocalyptische gedachte die we ook elders aantreffen. De martelaren bevinden zich in de hemel, een soort hemelse wachtplaats.
Een volgend belangwekkend visioen ontvouwt zich bij het blazen van de vijfde engel op een bazuin:
Toen blies de vijfde engel op zijn bazuin. Ik zag een ster die uit de hemel op de aarde was gevallen. Hij kreeg de sleutel van de put naar de onderaardse diepte. Hij opende die put, waaruit rook opsteeg als uit een grote oven. De zon en de hemel werden verduisterd door de rook uit de put. Uit de rook kwamen sprinkhanen neer op de aarde. Ze kregen de beschikking over dezelfde vermogens als schorpioenen op aarde.
Zij moeten de mensen op aarde pijnigen, alleen de mensen die het zegel van God op hun voorhoofd hadden moesten ze met rust laten. De anderen zouden lijden, maar niet gedood worden! “Dan zullen de mensen de dood zoeken, maar hem niet vinden. Ze zullen naar de dood verlangen, maar de dood vlucht van hen weg.” Die monsterlijke sprinkhanen hebben een koning: “Hun koning is de engel van de onderaardse diepte; zijn naam luidt Abaddon in het Hebreeuws, in het Grieks Apollyon.” Abaddon (Hebreeuws) is de plaats waar de doden zijn, het is een synoniem voor het dodenrijk zoals in Job: “Het dodenrijk (sjeool) ligt open voor God: niets in de afgrond (Abaddon) blijft verborgen.” In Openbaring is de plaats een machthebber geworden, zoals ook het Griekse Apollyon duidelijk maakt: ‘de vernietiger’. Hier klinkt ook de naam van de Griekse god Apollo in door, bekend als de god van pest en dood. In een vorig hoofdstuk werd geattendeerd op een tekst uit Qumran: “Ik prijs u, Heer, Omdat Gij mijn leven hebt gered van de Groeve en mij uit Hel en Verderf [uit Sjeool van Abaddon] hebt opgevoerd tot eeuwige hoogte, zodat ik wandel op een grenzeloze effen baan.” In Openbaring is de koning van de sprinkhanen de Dood, wat vreemd is omdat de sprinkhanen niet mogen doden. Het doet echter denken aan de ‘tweede dood’, die eeuwig is en waaruit geen ontsnappen mogelijk is, zoals we nog zullen zien.
Wordt vervolgd.