Behalve de Dood waart nog een tweede macht rond in het boek Openbaring. Aan de hemel verschijnen tekenen. Eén daarvan is een “grote, vuurrode draak, met zeven koppen en tien hoorns.” De draak was een bekende vijand in de mythologieën van het oude oosten. We treffen hem aan in het zoroastrisme, in de Griekse mythologie, reeds in Ugarit (1200 v.Chr.), waar de godin Anat zegt: “Heb ik niet de Draak verstrikt? Ik omwikkelde hem, Ik vernietigde de kronkelende slang, Het zevenkoppig monster.” Zo’n slang of draak bedreigt telkens weer de scheppingsorde, vaak doordat hij in opstand komt tegen de regerende goden. Maar het beest wordt altijd weer verslagen door een of andere god, niet anders dan in het boek Openbaring waar de Mensenzoon het opneemt tegen de draak. Meer concreet zijn het Michaël en zijn engelen die strijd voeren tegen de draak en hem overwinnen. Het resultaat: “De grote draak werd op de aarde gegooid. Hij is de slang van weleer, die duivel of Satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt. Samen met zijn engelen werd hij op de aarde gegooid.” Dat is fijn voor de hemel waaruit de Satan gegooid is, maar minder fijn voor de aarde, waarop hij terecht komt: “Daarom: juich, hemel, en jullie die daar wonen! Maar wee de aarde en de zee: de duivel is naar jullie afgedaald! Hij is woedend, want hij weet dat hij geen tijd te verliezen heeft.” En wat te vrezen viel, gebeurde: de draak was woedend en stortte zich op de kerk, op allen die zich “aan Gods geboden houden en bij het getuigenis van Jezus blijven.”
Dan ziet Johannes twee beesten, een uit de zee en een uit de aarde. Dat er een beest uit de zee komt is niet raar, de zee is in de Bijbel vaak een beeld van chaosmachten – zoals ook in Ugarit waar de Zee, ‘Jam’ zicht een tegenstander van de goden betoont. Dat beest heeft net als de draak zeven koppen en tien horens; hij vertegenwoordigt de draak die zijn macht aan dit beest overgeeft. Dat er een beest uit de aarde komt is vreemder, maar dat beest is dan ook een valse profeet. Typisch is dat gezegd wordt dat het twee hoorns heeft “net als een lam, en het sprak als een draak.” Zoals de gelovigen op hun voorhoofd het zegel van het lam dragen, zo worden de goddelozen die het beest aanbidden gemerkt op hun rechterhand of voorhoofd. Maar voor zij die gemerkt zijn door het teken van het beest loopt het niet goed af: “hij zal de wijn van Gods woede moeten drinken, die onverdund in de beker van zijn toorn is geschonken. Hij zal in vuur en zwavel worden gepijnigd, onder de ogen van de heilige engelen en van het lam.” Er wordt nog aan toegevoegd dat de rook van hun pijniging zal opstijgen tot in eeuwigheid. Het gaat dus niet om een in de tijd beperkte straf.
Er gebeurt nog heel wat in het boek Openbaring, maar uiteindelijk worden het eerste beest en de valse profeet “levend in de vuurpoel met brandende zwavel gegooid.” Het wordt nog mooier, voor de gelovigen dan: “Ik zag een engel uit de hemel neerdalen met de sleutel van de onderaardse diepte en zware ketenen in zijn hand. Hij greep de draak, de slang van weleer, die ook duivel of Satan wordt genoemd, en ketende hem voor duizend jaren.” Duizend jaar lang zit hij dar opgesloten. Dat is de tijd waarin de martelaren op toneel verschijnen, zij waren tot leven gekomen en zouden die duizend jaar regeren met Christus. Daarbij wordt over de andere doden opgemerkt: “De andere doden kwamen niet tot leven voordat de duizend jaar voorbij waren. Dit is de eerste opstanding.” Die ‘eerste opstanding’ is dus de opstanding van de martelaren. Zij worden gelukkig geprezen omdat de ‘tweede dood’ geen macht over hen heeft, en omdat zij duizend jaar met Christus regeren. Na die duizend jaar wordt de Satan uit zijn gevangenis losgelaten. Hij bindt – zoals men had kunnen verwachten – de strijd aan tegen de heiligen maar verliest die. Gerechtigheid geschiedt: “En de duivel, die hen misleidde, wordt in de poel van vuur en zwavel gegooid, bij het beest en de valse profeet. Daar zullen ze dag en nacht worden gepijnigd, tot in eeuwigheid.”
Nog is de heilsgeschiedenis niet afgelopen. Er worden boeken geopend, plus nog een boek van het leven. In die boeken staan alle daden van alle doden opgetekend, die worden daartoe opgewekt: “de dood en het dodenrijk stonden hun doden af”, staat er. Vervolgens worden die Dood en het Dodenrijk – als gepersonifieerde machten – ook in de vuurpoel gegooid. “Dit is de tweede dood: de vuurpoel. Niet alleen de dood wordt daarin gegooid, maar ook: “Wie niet in het boek van het leven bleek te staan werd in de vuurpoel gegooid.” Het woord ‘Gehenna’, dat we vaak aantroffen in het evangelie van Matteüs, komt in Openbaring niet voor, maar duidelijk is dat met de vuurpoel de ‘Gehenna’ wordt bedoeld.
Tenslotte is de tijd aangebroken voor een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Uit de nieuwe hemel daalt dan het nieuwe Jeruzalem neer. Dan klinkt beloftevol: “Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij.” Niet iedereen zal in de opluchting delen. Zij die trouweloos zijn geweest, zich hebben ingelaten met gruwelijke dingen als moord, ontucht, toverij en afgodendienst, “hun deel is de vuurpoel met brandende zwavel, dat is de tweede dood.” Het boek eindigt met een belofte van Jezus: “Ja, Ik kom spoedig.” Waarop Johannes het laatste woord heeft en namens alle verdrukten verzucht: “Amen, kom, Here Jezus!”