Maar spoedig (zo meende Paulus toch) zou de dag komen waarop de doden werkelijk werden opgewekt. Dan zal onze ‘aardse tent’ – zo noemt Paulus het lichaam – worden afgebroken en krijgen we van God een woning in de hemel: “Wij weten dat wanneer onze aardse tent, het lichaam waarin wij wonen, wordt afgebroken, we van God een woning krijgen: een eeuwige, niet door mensenhanden gemaakte woning in de hemel. Wij zuchten in onze aardse tent en zouden willen dat onze hemelse woning er nu al over wordt aangetrokken.” Men kan zich vervolgens nog afvragen hoe een en ander zal geschieden. Ook op die vraag heeft Paulus een antwoord.
Nu zou iemand kunnen vragen: ‘Maar hoe worden de doden opgewekt? Met wat voor lichaam komen ze tot leven?’ Dwaas die u bent! Als u iets zaait, moet dat eerst sterven voordat het tot leven kan komen. En wat u zaait heeft nog niet de vorm die het later krijgt; het is nog maar een naakte korrel, een graankorrel misschien of iets anders. God geeft daaraan de vorm die Hij heeft vastgesteld, en Hij geeft elke zaadkorrel zijn eigen vorm.
Paulus legt dan uit dat elk lichaam weer anders is, je hebt lichamen van mensen, van dieren, vogels, er zijn hemellichamen die onderling van elkaar verschillen in schittering. Dan vervolgt hij:
Zo zal het ook zijn wanneer de doden opstaan. Wat in vergankelijke vorm wordt gezaaid, wordt in onvergankelijke vorm opgewekt, wat onaanzienlijk en zwak is wanneer het wordt gezaaid, wordt met schittering en kracht opgewekt. Er wordt een aards lichaam gezaaid, maar een geestelijk lichaam opgewekt. Wanneer er een aards lichaam is, is er ook een geestelijk lichaam.
Zo kan Paulus besluiten: “Zoals we nu de gestalte van de mens uit het stof hebben, zo zullen we straks de gestalte van de hemelse mens hebben.”
God zal dus de vorm vaststellen van dat opwekkingslichaam. Wel lijkt er een verband te bestaan tussen dat opgewekte lichaam en het gestorven lichaam, aangezien Paulus het beeld van zaad geeft waaruit iets voortkomt. Maar hoe het precies zit met dat verband komen we niet te weten. Men kan ook opmerkten dat Paulus enkel wil wijzen op het feit dat ook in de natuur alles sterft voordat er iets nieuws uit voortkomt. Maar toch, als er staat: “God geeft daaraan de vorm die Hij heeft vastgesteld, en Hij geeft elke zaadkorrel zijn eigen vorm,” lijkt er wel een door God bepaald verband te zijn tussen zaad en de vorm die daaruit voortkomt. Zeker is wel dat ons vergankelijke, zwakke lichaam tot iets krachtigs en schitterends zal worden opgewekt. Tegenover een ‘aards lichaam’ – een sooma psuchikos, zal een ‘geestelijk lichaam’ opgewekt worden, een sooma pneumatikos. Dat laatste is toch een vreemde zaak is; wat moeten we ons daar bij voorstellen? De parallellen die Paulus noemt geven een idee:
Vergankelijke vorm > onvergankelijke vorm
Onaanzienlijk en zwak > schittering en kracht
Aards lichaam > geestelijk lichaam
Volgens de gereformeerde theoloog Ridderbos duidt pneumatisch (geestelijk) niet op een nieuwe substantie, maar op een nieuwe bepaaldheid: “het nieuwe lichaam ‘bestaat’ niet ‘uit’ pneuma, maar wordt door de goddelijke, hemelse pneuma-kracht voortgebracht en bepaald.” Dan weten we dus nog niets, want hoe is dat lichaam dan bepaald? En we moeten opmerken dat het aardse lichaam wel degelijk ‘bestaat uit’ vlees. Paulus zegt hier nog wel over: “Want het vergankelijke lichaam moet worden bekleed met het onvergankelijke, het sterfelijke lichaam met het onsterfelijke.” Dat ‘bekleden’ betekent niet dat het sterfelijk lichaam onder die bekleding blijft bestaan, het vergankelijke lichaam kan immers geen deel kan hebben aan het koninkrijk van God: “Wat uit vlees en bloed bestaat kan geen deel hebben aan het koninkrijk van God; het vergankelijke krijgt geen deel aan de onvergankelijkheid.” Het zal dus een lichaam zijn dat niet meer onderworpen is aan de wetten van de dood. Dat is het antwoord dat we krijgen op de aanvankelijke vraag: “Met wat voor lichaam komen de doden tot leven?”
Nu lijkt het erop dat de gelovige in dit leven al een voorsmaakje krijgt van wat komt; en wel omdat de Geest Gods in hem leeft: “Daarom verzaken wij onze plicht niet, want ook al gaat ons uiterlijke bestaan [letterlijk: ‘mens’] verloren, ons innerlijke bestaan wordt van dag tot dag vernieuwd.” Wij allen die met onbedekt gezicht de luister van de Heer weerspiegeld zien, zullen door de Geest van de Heer meer en meer naar de luister van dat beeld worden veranderd. De christen wordt getransformeerd naar een meer goddelijke staat. Ook dat lijkt een kenmerk te zijn van het geestelijk lichaam. Het slotwoord van Paulus’ uitleg over het opstandingslichaam luidt triomfantelijk: “En wanneer dit vergankelijke lichaam is bekleed met het onvergankelijke, dit sterfelijke met het onsterfelijke, zal wat geschreven staat in vervulling gaan: ‘De dood is verslonden en overwonnen.”