Het oordeel
Eens komt de dag waarop “De HEER [JHWH] zal komen in een vuur, met zijn wagens als een wervelstorm. Hij komt zijn toorn uitvieren in vlammen, zijn dreiging in een vuurgloed.
Zo waarschuwde lang geleden de profeet Jesaja. Het gaat dan om de beruchte ‘dag des Heren’, de dag waarop God een oordeel zal vellen over de mensenkinderen. Talloze malen wordt in het Oude Testament gewaarschuwd voor die dag. Die dag wordt in het Nieuwe Testament de ‘dag van de Heer’ genoemd, de dag waarop Christus – als gezant van JHWH – zijn rechtvaardig oordeel zal uitspreken over de mensen.
Dan komt Hij in een vlammend vuur en omringd door engelen, door wie Hij zijn macht toont; dan straft Hij hen die God niet erkennen en geen gehoor geven aan het evangelie van onze Heer Jezus. Hun straf zal de eeuwige ondergang zijn, ver van de Heer en van zijn kracht en majesteit.
Christus daalt neer, omringd door engelen, in een vlammend vuur om gericht te oefenen. Men noemt deze tweede komst van Christus de ‘parousie’ (van parousia, de komst). De rollen worden dan omgedraaid: zij die de gelovigen verdrukten zullen nu verdrukt worden: “God is inderdaad rechtvaardig: Hij zal met uw onderdrukkers afrekenen door henzelf te onderdrukken,” en zij die verdrukt werden vanwege het evangelie zullen verlost worden: “maar u, die nu onderdrukt wordt, samen met ons van alle last bevrijden wanneer de Heer Jezus vanuit de hemel verschijnt.”
Het gericht bestaat erin dat God zonder aanzien des persoons zal oordelen, wat verborgen werd gehouden komt aan het licht. Ongelovigen zullen geoordeeld worden, maar ook gelovigen worden beoordeeld naar hun daden, dat gebeurt voor de ‘rechterstoel van Christus’: “Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus verschijnen, zodat ieder van ons krijgt wat hij verdient voor wat hij in zijn leven heeft gedaan, of het nu goed is of slecht.” Hier zal het vuur van het oordeel niet de mens, de gelovige, treffen, maar wel zijn werken: “Van ieders werk zal duidelijk worden waaruit het is opgebouwd; op de dag van het oordeel zal dat blijken, want dan zal het door vuur aan het licht worden gebracht. Het vuur zal laten zien wat ieders werk waard is.” De gelovige die maar wat aangemodderd heeft, zal gered worden, “maar als het ware door het vuur heen,” doch zijn werken, die ‘hout’ en ‘stro’ genoemd worden, die dus niets voorstellen, zullen verbrand worden. Vergeleken met de waarlijk goddelozen zijn zij nog goed af. De straf van die goddelozen bestaat uit “de eeuwige ondergang”. Maar veel zegt Paulus daar niet over; zelfs of de goddelozen zullen opstaan om berecht te worden bespreekt hij niet in zijn brieven. Alleen in Handelingen vinden we daarover een uitspraak van Paulus: “en evenals mijn aanklagers hoop en verwacht ik dat God zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen uit de dood zal doen opstaan.”
De voleinding
Zij die behouden worden, zullen de Heer tegemoet gaan, de lucht in. Paulus legt in een brief aan de Tessalonicenzen uit hoe het precies zit met zij die al ontslapen zijn en zij die nog leven op het moment van Christus’ wederkomst:
Wanneer het signaal gegeven wordt, de aartsengel zijn stem verheft en de bazuin van God weerklinkt, zal de Heer zelf uit de hemel neerdalen. Dan zullen eerst de doden die Christus toebehoren opstaan, en daarna zullen wij, die nog in leven zijn, samen met hen op de wolken worden weggevoerd en gaan we in de lucht de Heer tegemoet. Dan zullen we altijd bij Hem zijn.
Dit is apocalyptische taal; het geluid van een bazuin treffen we ook aan bij oudtestamentische profeten maar ook bij Matteüs en de ziener Johannes. In zijn eerste brief aan de Korintiërs legt Paulus uit dat die opstanding in een onvergankelijk lichaam zal gebeuren:
[…] in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, wanneer de bazuin het einde inluidt. Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij veranderen.
Met dat onvergankelijk lichaam zullen wij de Heer in de lucht tegemoet gaan, om “voor altijd bij Hem te zijn.” Paulus spreekt er op verschillende manieren over: “met Hem leven” en “met hem heersen,” “heersen in het eeuwige leven,” “samen met Christus zijn,” “delen in Gods luister.” En niet te vergeten, we zullen gelijkvormig worden aan zijn beeld: “Wie Hij van tevoren heeft uitgekozen, heeft Hij ook van tevoren bestemd om het evenbeeld te worden van zijn Zoon, die de eerstgeborene moest zijn van talloze broeders en zusters.” Een antwoord op de vraag: waar zal dit alles dan plaatsvinden? Op aarde? In de hemel? – krijgen we niet. Bij ‘heersen’ kunnen we denken aan heersen in deze wereld, maar Paulus noemt dat niet. Dat laat sommige onderzoekers besluiten dat Paulus de toekomst van de mens niet ziet op aarde, maar in de hemel, waar wij met een geestelijk lichaam zullen verblijven bij God. Wellicht in de derde hemel, waar Paulus al een voorproefje had van gesmaakt.