Ik werd ernstig ziek en de dokter bracht me naar het ziekenhuis. Op een ochtend verzamelde zich een dichte grijze mist om me heen en verliet ik mijn lichaam. Ik had een zwevend gevoel toen ik voelde dat ik uit mijn lichaam stapte. Toen ik omkeek, zag ik mezelf op het bed beneden liggen en voelde ik geen angst. Het was stil – heel vredig en sereen. Ik was helemaal niet van streek of bang. Het was gewoon een rustig gevoel, en het was iets waar ik niet bang voor was. Ik had het gevoel dat ik misschien doodging, en ik had het gevoel dat als ik niet terugkeerde naar mijn lichaam, ik dood zou zijn, verdwenen.
Het verlaten van het lichaam is iets dat rustig en vredevol verloopt. We zullen in het volgend hoofdstuk nog zien dat de rabbijnen dit beschrijven als “een haar dat uit de melk getrokken wordt;” het is de goede dood zoals die in de Talmoed beschreven wordt.
Wie buiten zijn lichaam is getreden kijkt vanop enige afstand neer op zijn lichaam en ziet ook wat er allemaal gebeurt. Hij ziet ook dingen die hij vanuit de plaats waar het lichaam zich bevindt niet zichtbaar zijn. Zo getuigt een vrouw:
Toen de pijn op z’n hevigst was, hield hij plotseling op en merkte ik dat ik tegen het plafond zweefde. Ik kon mezelf niet zien, er hing een soort waas. Toen ik me vooroverboog om te proberen onder mijn lichaam te kijken, had ik het gevoel dat ik naar beneden zou vallen. Hoewel ik mijn lichaam niet kon zien, kon ik verder alles in de kamer wel zien, zoals de telefoon die vanuit het bed niet zichtbaar was. Ik kon ook alles horen wat er gebeurde. Ik hoorde de zuster, die nog steeds probeerde me mijn been te laten bewegen, uitroepen: ‘Mijn God, ze is dood.’
Opvallend is dat de ‘uitgetredene’ met zijn ‘etherisch lichaam’ geen contact kan maken met de fysieke lichamen van anderen.
Mensen kwamen van alle kanten aanlopen om bij het wrak te komen. Ik kon ze zien, en ik stond midden op een heel smal pad. Hoe dan ook, als ze langskwamen, merkten ze me niet op. Ze bleven gewoon doorlopen, met hun ogen recht voor zich uit. Als ze heel dichtbij kwamen, probeerde ik me om te draaien om uit de weg te gaan, maar ze liepen gewoon dwars door me heen.
Dat doet natuurlijk denken aan de verhalen van Homeros en Vergilius, die beiden beschrijven hoe een levende die erin slaagde af te dalen naar het dodenrijk en daar overleden bekenden ontmoetten, die toch niet konden omhelzen: het waren immers schimmen. Onder doden lijk het wel mogelijk elkaar te omhelzen. De Amerikaan Don Piper, die een bijna-dood ervaring meemaakte getuigt hoe hij in de hemel zijn grootvader ontmoette: “Zijn ogen lichtten op en hij strekte zijn armen uit, terwijl hij de laatste passen naar me toe nam. Hij omhelsde mij en hield me stevig vast. Opnieuw was hij de robuuste, sterke opa die ik me als kind herinnerde.” Anderzijds getuigt iemand die getuige is van een helse ervaring over vechtende doden: “Ofschoon ze elkaar letterlijk in de haren leken te vliegen, scheen het toch zo te zijn dat ieder individu in het luchtledige bokste. Doordat zij geen van allen een stoffelijk lichaam bezaten, konden zij elkaar onmogelijk raken.” Dat doet natuurlijk vragen rijzen over de werkelijkheid van de ervaring; gebeurt wat men gezien of ervaren heeft echt? Is het inbeelding? Is het een interpretatie van iets dat men meemaakte?
Dit buiten het lichaam treden en bewustzijn, terwijl men hersendood is, is wetenschappelijk gezien een vreemde zaak. Volgens de gangbare wetenschap is het onmogelijk dat er bewustzijn is zonder hersenwerking. Pim van Lommel haalt de Britse medisch onderzoekster Penny Sartori aan die daarover zegt:
De BDE blijft een onverklaarbaar fenomeen zolang wij binnen het gangbare wetenschappelijke perspectief blijven dat bewustzijn een bijverschijnsel is van neurologische processen. Het gegeven dat er heldere ervaringen in het bewustzijn worden gemeld terwijl de hersenen geen activiteit meer vertonen, laat zich niet gemakkelijk rijmen met de huidige wetenschappelijke opvattingen.
De neurowetenschapper John Eccles stelt:
Ik blijf erbij dat het menselijke mysterie enorm wordt verkleind door wetenschappelijk reductionisme, met zijn claim in dat het materialisme uiteindelijk de hele spirituele wereld kan verklaren op basis van patronen van neuronale activiteit. Deze overtuiging moet worden geclassificeerd als bijgeloof. […] We moeten erkennen dat we spirituele wezens zijn met een ziel die net zo goed in een spirituele wereld kan leven als materiële wezens met een lichaam en een brein die in een materiële wereld kunnen leven.