Bij de aankomst in de andere wereld krijgt de mens een levensoverzicht. Dat wordt vaak beschreven als een film die afgedraaid wordt. Alleen wordt daarbij ook gevoeld wat men ziet, en ervaart men ook wat de anderen gevoeld hebben van onze daden. Een getuigenis:
Ik zou dit omschrijven als een lange reeks gevoelens, gebaseerd op talloze daden in mijn leven. Het verschil was dat ik de gevoelens niet alleen opnieuw ervoer, maar ook een soort empathisch gevoel had voor de gevoelens van de mensen om me heen die door mijn daden werden beïnvloed.
Ik aanschouwde niet alleen voortdurend alles vanuit mijn eigen gezichtshoek, ik wist ook de gedachten van iedereen die bij de gebeurtenis betrokken was geweest, alsof zij hun gedachten binnen in mij hadden. Hierdoor kreeg ik niet alleen te zien wat ik had gedaan of gedacht, maar zelfs hoe dat anderen had beïnvloed, alsof ik met alwetende ogen zag.
Ook heeft men vaak de ervaring dat een geestelijk wezen de persoon die een levensoverzicht heeft, begeleidt. Deze geeft soms commentaar om het leven in perspectief te zetten. Opvallend daarbij is dat geen negatief oordeel wordt geveld, tot opluchting van de betrokkene. Wel is er een soort zelfevaluatie. Zaken die destijds onbelangrijk leken, zoals een vriendelijk woord, blijken voor anderen toch belangrijk te zijn geweest.
Moody haalt een getuigenis aan: “Toen het licht verscheen, was het eerste wat hij tegen mij zei: ‘Wat kun je mij laten zien van wat je met je leven hebt gedaan?’” Daarna volgt de terugblik van eigen leven, dat neerkomt op een zelfonderzoek. In dit zelfonderzoek gaat het erom dat wat in de mens zit, wat misschien verborgen is, openbaar wordt. Men kan dan spijt voelen, maar geen schuld. Carol Zaleski merkt daarover op: “Moderne verhalen over bijna-doodervaringen projecteren zo een humane psychoanalytische of ‘cliëntgerichte’ therapie op de andere wereld.” Het gaat niet om oordeel en straf, maar om inzicht en groei naar zelfrealisatie. Volgens Zaleski zien we hier een affiniteit met spiritualisme, dat een finaal oordeel afwees ten voordele van voortgaande scholing van de mens en zijn karakter.
Dat was in vroegere tijden wel anders. Volgens de gnostiek werd de overledene onderzocht door planetenwachters. In de ‘Eerste openbaring van Jacobus’ zijn dat duistere wezens die de dode ondervragen in de hoop onrecht aan te treffen zodat ze hem kunnen vasthouden. Ik heb één hedendaags getuigenis gevonden waar iets dergelijks ook lijkt te gebeuren. In dit getuigenis zien we dat er een strijd om een ziel gevoerd wordt. In het donker ontwaarde een vrouw die zelfmoord pleegde een figuur die met donkere ogen, vol begrip, naar haar keken. Ze riep hem om hulp en hij zei haar kalm te blijven en vertrouwen te hebben. Toen kwam het geluid van stemmen die alsmaar luider werden. Zij ging langs een wenteltrap naar boven en kwam in een sobere, witgeverfde plaats.
Figuren in zwarte mantels waren aan het discussiëren – over haar. Het waren figuren zonder gezicht – of met gezichten die door mantels verborgen bleven. Ze wist dat ze werd berecht, beschuldigd van een misdrijf en dat ze zou moeten boeten. Ze weet nog dat, hoewel een aantal sprekers haar verdedigde, een groter aantal haar beschuldigde. Ze was doodsbang, maar zegt dat ze wist dat ‘het wezen van het licht ze zou stoppen als ze me ten onrechte zouden veroordelen.’ Vervolgens sloeg er plotseling een deur met een harde klap dicht, gevolgd door voetgetrappel, alsof mensen zich haastten. […] ‘Ze besprongen me. Ik had nauwelijks tijd om een laatste, smekende blik op het licht te werpen.’ Maar toen de menigte me probeerde mee te sleuren, lukte het niet om haar te bewegen. Ze zei: ‘Ik ontsnapte aan hun handen omdat het licht ze vlak voor me tegenhield. Ze trokken zich terug en ik wist dat ik vergiffenis gekregen had.’
Het doet ook denken aan de Antwerpse non Jacomijne (15e eeuw) die in haar bijna-dood ervaring door duivels werd geclaimd, maar op voorspraak van Maria en de evangelist Johannes nog een tweede kans kreeg en weer tot leven kwam. En ook de monnik Fursa werd door boze geesten beschuldigd zodat hij alleen door de bescherming van engelen de hemel bereikte.
Het (zelf)onderzoek van de dode is in de geschiedenis altijd heel belangrijk geweest. In het oude Egypte werd het hart van de dode werd op een weegschaal gelegd, met op de andere schaal een veer of oog, symbolen van maät. Het Egyptische ‘Boek van de Dood’ erkende dat mensen niet zonder fouten waren, maar wilde ze beschermen tegen de gevolgen van hun zonden door magische bezweringen. In het zoroastrisme kende men de god Rasjnu, die ook de schalen vasthoudt waarin de daden, maar ook de gedachten en het spreken gewogen worden. Terwijl de bezweringen van het Egyptische dodenboek een goede garantie gaven op een mooi leven hierna, hing het er in het zoroastrisme toch maar vanaf hoe goed of slecht je geleefd had, en of je dus in de hemel of de hel terechtkwam. In Griekenland groeiden in de 5e eeuw v.Chr. nieuwe ideeën: wie zich liet inwijden in een van de vele mysteriereligies zou een gezegend leven hierna genieten, anderen zouden zich wentelen in de modder van het dodenrijk. Later bleek de inwijding op zich toch onvoldoende te zijn en diende men ook een vrome levenswandel te betrachten. Onder de Romeinen had Scipio een droom gezien: al wie de Romeinse staat hadden helpen uitbouwen en uitbreiden, zouden de hemel beërven. De Griek Timarchos had dan weer een visioen gehad waarin hij zag dat de onrechtvaardige en bandeloze zielen voor hun onrechtmatige gedrag boetten, terwijl de rechtschapenen in de ‘Weiden van Hades’ vertoefden. In de eeuwen voor het begin van onze jaartelling ontstonden ook in Israël ideeën over een berechting, een oordeel dat zou worden uitgesproken over goeden en slechten. In het Nieuwe Testament bestaat het gericht erin dat God zonder aanzien des persoons zal oordelen. Wat verborgen werd gehouden komt aan het licht. Ongelovigen zullen geoordeeld worden, maar ook gelovigen worden beoordeeld naar hun daden. Een eindeloos vuur of een gebied van gelukzaligheid. Dat was de keuze waarvoor de mens stond, en die keuze werd de gelovige zowat 2000 jaar lang voorgehouden. Een belangrijk verschil met hedendaagse bijna-dood ervaringen is dat de mens in de middeleeuwen er niet aan ontkwam te boeten voor zijn zonden, in het vagevuur, wat ontzettend pijnlijk was. We hebben daar veel voorbeelden van gezien, ik noem hier enkel nog het verhaal van Gregorius de Grote, die het had over een zekere Petrus. In een bijna-dood ervaring had die de hellestraffen gezien, waaruit hij zelf ternauwernood gered werd. Erg geschrokken beterde hij voortaan zijn leven. Terwijl de middeleeuwer zijn fouten of zonden diende uit te boeten in de hitte en kou van het vagevuur, gaat de moderne mens vrijuit naar de hemel. Het systeem van beloning of straf, dat doorheen de middeleeuwen zo vanzelfsprekend was, is in bijna-dood ervaringen afwezig, al hebben sommigen wel een negatieve bijna-dood ervaring, zoals we nog zullen zien.