De Amerikaanse dichter en schrijver Edgar Allan Poe (1809-1849) is vooral bekend geworden door zijn gedicht The Raven. Het werd in enkele tijdschriften gepubliceerd en was een sensatie. Het is nog steeds een van de beroemdste gedichten in de Amerikaanse literatuur. Poe droeg het gedicht ook graag voor, waarbij hij de lampen dimde zodat de ruimte bijna donker was. De aanwezigen luisterden als betoverd. Later schreef Poe nog een uitleg over hoe het gedicht tot stand gekomen was: “Hoe ik ‘De raaf’ schreef.” Een korte indruk van dit gedicht volgt hier:
Buiten is het stormweer, in de kamer zit een geleerde met een boek in zijn handen, bedroefd te dromen over zijn geliefde Lenoor die gestorven is. “Op een sombere midnacht, ’t stormde, ‘wijl ik moe gedachten vormde,” zo begint het gedicht. De dichter hoort dan iets tikken, het lijkt wel een tikken op de kamerdeur. Maar er staat niemand op de gang:
Dieper in het donker glurend, stond ik lang daar, vrezend, turend,
twijf’lend, dromen dromend als geen sterv’ling ooit hiervoor.
Maar de stilte, ongebroken, duurde voort, ineengedoken,
’t ene woord dat werd gesproken was mijn fluistering ‘Lenoor!’
Uit het duister gaf een echo suizend weer het woord ‘Lenoor’!
Dat alleen en dan niets meer.
Terug in de kamer hoort hij weer tikken, het blijkt een tikken op het raam te zijn; de dichter opent het raam en een raaf vliegt binnen. Die blijkt een woord te kunnen spreken: ‘Nevermore’ – ‘Nimmermeer’, dat als een refrein in het verdere gedicht zal terugkeren. Dan wordt de dichter iets vreemds gewaar:
Plotseling onbestemde geuren, wierooklucht hing bij de deur en
ongeziene Serafijnen tripten lichtjes op de vloer.
‘Dwaas!’ riep ik, ‘mij, door God geleid, brengt deez’ engelstroom nog nipt op tijd,
verlichting en vergetelheid van je leed over Lenoor;
zwelg, oh, zwelg in wierookwalmen, en vergeet je lief Lenoor!”
Zei de vogel: ‘Nimmermeer.”
Dan vraagt de dichter aan de raaf: “Zeg me waarlijk, zwarte Heer – is er – is er troost in Gilead? – zeg me – zeg me, zwarte heer!” Zei de vogel: ‘nimmermeer’. ‘Gilead’ is een verwijzing naar een vers uit het boek Jeremia, waar staat: “Er is toch balsem in Gilead, daar zijn toch heelmeesters?” Maar er is geen balsem voor verdriet om een heengegane liefde. Maar wellicht is er toch troost in het leven hierna? En dan vraagt, smeekt de dichter de vogel of er nog een weerzien zal zijn:
‘Ziener!’ zei ik, ‘goed en euvel – ziener toch zo dier of duivel!
Bij het zwerk dat buigt omheen ons – God! Oh, zwijg niet immerdoor.
Zeg deez’ ziel met smart beleden, of in ’t ver verwijderd Eden,
zij daar op mij toe zal treden met de engelennaam Lenoor –
ik een maagd aan ’t hart zal drukken met de engelennaam Lenoor.’
Zei de vogel: ‘Nimmermeer’.
De dichter verwenst de raaf: “scheer je weg,” en voegt daar aan toe: “neem je snavel uit mijn hart.” De door de raaf gesproken woorden kwetsen, en de dichter wil deze kwetsuur weg. Maar de raaf zei: ‘Nimmermeer’.