“Concluderen wij dus onverschrokken dat de mens een machine is, en dat er in het hele universum slechts één enkele substantie is in verschillende gedaanten.” Choquerende woorden van de Franse filosoof en radicale atheïst De Lamettrie (1709-1751). Hij werd verketterd door de kerk, maar vreemd genoeg ook door andere filosofen van de Verlichting. Zelfs Diderot moest niets van hem hebben: “Lamettrie, verdorven en schaamteloos, een zot en een vleier, was min of meer gemaakt voor het hofleven en de gunst van de groten.” Het probleem met de Lamettrie, vond men, was zijn bewering dat er geen absoluut kwaad bestond; goed en kwaad werden bepaald door de maatschappij, er bestond niet zoiets als een innerlijke ‘morele natuurwet’ waar nogal wat filosofen voor gewonnen waren.
De Lamettrie was filosoof en ook arts. Hij had in Leiden gestudeerd bij de beroemde Boerhaave. Die onderwees de leer van de iatromechanica: het menselijk lichaam functioneerde louter volgens mechanische wetten. Toen op een gegeven ogenblik de Lamettrie zelf ernstig ziek werd en een zware koortsaanval kreeg, ontdekte hij dat alles wat zich in zijn geest afspeelde, veroorzaakt werd door de ontregeling van zijn lichaam. Hij besloot: “Wij willen een en al lichaam zijn en ons niet bekommeren om onze ziel.” De Lamettrie werd materialist: er bestond geen ziel, er bestond geen immaterieel handelend principe. In zijn werk L’Histoire naturelle de l’âme schrijft hij: “Noch Aristoteles, noch Plato, noch Descartes, noch Malebranche kan je leren wat je ziel is.” Door dit werk liep zijn leven in Frankrijk gevaar en vluchtte hij naar Nederland, terug naar Leiden waar hij had gestudeerd. Daar schreef hij l’Homme machine, waarin hij beweerde: “Het menselijk lichaam is een machine die haar eigen veer opwindt, het leven voorbeeld van een perpetuum mobile.” Niks geen ziel of geest die het lichaam aandreef.
Voor de Lamettrie was het duidelijk: wat de mens als ‘ziel’ beleeft, is te herleiden tot het lichaam: “De verschillende toestanden waarin de ziel kan verkeren, hangen dus altijd samen met die van het lichaam.” De ziel is een fysische eigenschap die ons in staat stelt om te denken. Die eigenschap situeerde hij in de hersenen. Het boek L’Homme machine verspreidde zich snel onder de intellectuelen van Europa, maar leidde tot grote verontwaardiging. In Frankrijk werd het boek verboden, dan ook in Nederland, waar protestanten het boek verbrandden. De Lamettrie kon nog maar één kan op: naar Frederik de Grote, vorst van Pruisen. Die vond dat Lamettrie het slachtoffer was van theologen en domkoppen. Bij hem zou hij in alle vrijheid kunnen schrijven.
Dreigen met hel en verdoemenis, om zo de mensen een geweten te schoppen, was volgens de Lamettrie nergens voor nodig. De mens die het slechte deed, strafte zichzelf, de mens die het goede deed, beloonde zichzelf:
Wie de mensen kwelt, wordt gekweld door zichzelf, en de pijnen die hij te verduren zal krijgen, zullen rechtvaardigerwijs in overeenstemming zijn met de pijnen die hij anderen heeft bereid. Anderzijds ligt er een zo grote bevrediging in het goed doen, en in het voelen en waarderen van het goede dat jezelf ten deel valt, zoveel genoegen in het uitoefenen van de deugd, in het zachtmoedig zijn, en menselijk, teder, liefdadig, meevoelend, edelmoedig (in dit ene woord liggen alle deugden vervat), dat ieder die zo ongelukkig is niet deugdzaam te zijn geboren, in mijn ogen al genoeg is gestraft.
In een ander werk, ‘Discours sur le bonheur,’ betoogde de Lammetrie dat de mens maar één leven heeft, één geluk, en de dood maakt daar een eind aan. Daarna is er niets meer. Daarom zal de ware filosofie enkel spreken van een tijdelijk geluk, zoals ook alle filosofen uit de Oudheid wisten.
De valse filosofie kan ons, net als de theologie, de eeuwige gelukzaligheid beloven; maar terwijl ze ons met mooie droombeelden in slaap wiegt, leidt ze ons ernaartoe ten koste van ons leven en van onze genoegens. […] Gevaarlijk zijn zij die worden beschouwd als het meest deugdzaam en vroom en zij die door middel van mooie toekomstverwachtingen het best in staat zijn de mensheid in hun misère te steunen en de ongelukkigen te troosten. […] Goed, zij die in een hiernamaals geloven, verlustigen zich in de voorstelling van aangename ideeën die hen troosten over de dood, des te meer naarmate ze in dit leven minder gelukkig zijn; ze leven zeer vroom en rechtschapen en hun hoop is groter dan hun vrees. Ze worden tot hun eigen voordeel misleid. De winst die hun wordt voorgespiegeld, ook al is dat een luchtkasteel, zorgt ervoor dat ze hun ellende geduldig dragen en dat het verlies van het leven – dat voor mij alles is – voor hen amper een reële zaak is. Dat is het enige voordeel van de lichtgelovigheid.
Omdat dit leven het enige is dat we hebben, moeten we er niet te vlug een eind aan willen maken. Natuurlijk weet De Lamettrie wel dat er trieste omstandigheden zijn; er is armoede, ellende, pijn, gevolgd door afschuw, vertwijfeling en moedeloosheid. Soms kan de ziel nog slechts verlangen naar de dood. “Het druist ongetwijfeld tegen de natuur in om je leven te behouden wanneer dat een kwelling is,” geeft De Lamettrie toe. Toch pleit hij ervoor armoede en pijn te leren verdragen, zelfdoding kan ook de uitkomst van een lafaard zijn, die niets verdraagt. Hij verwijst dan naar Seneca, die zijn lezers destijds wees op de talrijke vluchtmogelijkheden uit het leven. De Lamettrie: “’Je huilt,’ zegt Seneca min of meer, ‘omdat je geen brood meer hebt. Wat maakt het uit, als je wel de middelen hebt om te sterven? De natuur, die niemand weerhoudt, biedt je maar één manier om ter wereld te komen, maar wel honderd om die te verlaten.’” De Lamettrie bekritiseerde Seneca: eerst stoïcijns beweren dat armoede en pijn geen echt ‘kwaad’ zijn, en je vervolgens van kant willen maken om je ervan te bevrijden, wat is dat voor gebazel? En leerde deze heiden niet dat de filosoof er zich vooral moest op richten om voortdurend te leren sterven? Was het niet verstandiger zich er op te richten voortdurend te leren leven?
De zeis zal alle mensen treffen en daar leg ik me bij neer; daarvoor sidderen is iets voor het klootjesvolk. Zich voorbereiden op het ontvangen van een klap waar hij niet bang voor is, is voor iemand voor wie er maar één leven is even bespottelijk als die klap verhaasten terwijl het leven niet alleen draaglijk is, maar ook vol genoegens. Wie niets verwacht na de dood, moet inzien dat hij met het leven alles verliest.
De mens was een puur materieel wezen, dat tijdelijk leefde en dan was het gedaan. Daarom moest men er het beste van maken, ervan genieten zoveel men kon, zoals vroeger Epicurus had aangeraden, zegt de Lamettrie: “Met Epicurus, of zijn volgelingen, heb ik het totaal van alle goed dingen willen vergoten door de heerlijke neiging tot de genoegens, de voorliefdes, kortom tot alle vormen van lust te verspreiden.