Goethe: Het lijden van de jonge Werther

21 februari 2025

Al tegen het eind van de 18e eeuw had Goethe zijn brievenroman gepubliceerd: Die Leiden des jungen Werthers. Vele jongelingen identificeerden zich met de held Werther, die leed onder een onmogelijke liefde. Wel waren Werther en Lottes harten vereend als zij hun zielen met elkaar deelden, maar helaas, Lotte was aan een ander uitgehuwelijkt. Wij vernemen voor het eerst iets over Lotte in een nogal lange brief in de roman: “Waarom ik niet schrijf? – En dat vraag jij, die toch tot de geleerde heren behoort. Je zou moeten raden dat he me goed gaat, en wel — Om kort te gaan, ik heb kennis gemaakt met iemand die mijn hart meer dan anders raakt, ik het – ik weet het niet.” Werther is duidelijk van slag, hij is verliefd. Hij is opgetogen, hij heeft een engel gezien, volmaakt, zoveel eenvoud en zoveel verstand, zoveel goedheid en zoveel standvastigheid. En hij doet het relaas van hun ontmoeting. “Met hoeveel verrukking ik in die zwarte ogen keek, hoe ik me door die levendige lippen en frisse, blozende wangen voelde aangetrokken, en zo opging in de sublieme geest die sprak uit wat ze zei dat ik de woorden waarmee ze zich uitdrukte soms niet eens hoorde – dat kun jij je voorstellen omdat je me kent.” Ze ontmoeten elkaar regelmatig en Werther is overgelukkig; niet zonder reden: “Nee, het is geen zelfbedrog! Ik zie in haar zwarte ogen oprechte interesse in mij en mijn bestaan! Ja, ik voel – daarin kan ik me op mijn hart verlagen – dat ze – o, mag ik, kan ik wat hemel heet uitspreken in die woorden? – dat ze van me houdt!” Werther heeft het erg te pakken.
En dan ontmoet hij ook Albert, aan wie Lotte is toegezegd. “Mijn vreugde om bij Lotte te zijn is heen. Moet ik het waanzin noemen of verblinding?”

Dan verandert met de gemoedsgesteldheid de toon van de brieven: “Kun je van een stakker wiens levenskracht langzaam maar zeker door een slopende ziekte wegkwijnt, kun je van zo iemand verlangen dat hij met een dolkstoot op slag een eind maakt aan die marteling? De kwaal die hem van zijn krachten berooft, beneemt die hem niet tegelijk de moed om zich ervan te bevrijden?” In een gesprek met Albert, want met dit eerbiedwaardige heerschap voert Werther ook gesprekken, komt het onderwerp zelfmoord aan bod. Werther vindt dat iemand vreugde, verdriet en pijn tot een bepaalde graad kan verdragen, maar bezwijkt als die overschreden wordt, iemand die zich dan van het leven berooft kun je geen lafaard noemen. De toekomst beklemt Werther, “het schouwspel van het oneindige leven verandert voor mijn ogen in de afgrond van het eeuwig open graf. […] En zo wankel ik in benardheid verder! Om mij heen de hemel, de aarde, en hun beige krachten: ik zie niets dan een eeuwig verslindend, eeuwig herkauwend monster.” 69 Het gaat niet goed met Werther. Op een wandeling in het maanlicht, Lotte, Albert en Werther, moet Lotte denken aan haar gestorven dierbaren. “Wij zullen voortbestaan! Vervolgde ze op een toon van sublieme emotie. Maar vinden we elkaar terug, Werther? Zullen we elkaar herkennen? Want denkt u? Wat zegt ú?” Terwijl Werthers ogen vol tranen schieten antwoordt hij bevestigend: “we zullen elkaar terugzien! Hier en daar zien we elkaar terug!”

Het leven gaat verder, het herneemt zijn vervelende loop, zonder Lotte: “O, die leegte, die ontzettende leegte die ik hier in mijn borst voel! – Ik denk vaak: als je haar maar één keer, maar één keer aan dit hart kon drukken zou die hele leegte zijn opgevuld.” Maar dat gebeurt niet. Dan houden de brieven plots op. De uitgever (zogenaamd, het is de auteur zelf) heeft gelukkig nasporingen verricht om ons te kunnen meedelen hoe het verder ging met Werther. Ook gelukkig is dat de uitgever toch nog enkele brieven heeft gevonden. In een brief aan zijn vriend Wilhelm schreef hij over zijn gemoedstoestand: “Soms overvalt het me; het is geen angst, het zijn geen driften – het is een inwendig, ongekend razen, waar mijn borst van dreigt te scheuren, waar mijn keel door wordt dichtgesnoerd! God, o God! En dan zwerf ik de nacht in met zijn schrikkelijke aanblik van dit de mens zo vijandige seizoen.” In diepe wanhoop schoot hij zich toen een kogel door het hoofd. De religie mocht dan wel beweren dat zelfmoord de weg naar de hemel juist versperde, daar geloofde Werther helemaal niets van. Op een briefje aan Lotte had hij nog zijn laatste woorden geschreven:

Ik ga alvast vooruit, naar mijn vader, naar jouw vader. Bij hem zal ik mijn nood klagen, en hij zal me troosten, totdat je komt en ik je tegemoet vlieg en opvang en bij je blijf in het aangezicht van de Oneindige en eeuwige omarming.
Het is geen droom, het is geen waan! Nu ik dicht bij het graf ben zie ik helder. Wij zullen leven! We zullen elkaar terugzien!

In zijn laatste nacht had Werther een boek op tafel laten liggen. Het was het treurspel ‘Emilia Galotti’ van Gotthold Ephraïm Lessing, dat een paar jaar voor de publicatie van Goethe’s roman was verschenen. In dat treurspel sterft Emilia om haar eer te redden. Net zoals lang geleden Lucretia zelfmoord pleegde omdat ze niet wilde leven met de schande van een aanranding. Terwijl de kerkvader Augustinus zich afvroeg of Lucretia misschien zelfmoord pleegde omdat zij heimelijk had genoten van de seks, vraagt Emilia zich af of ze zelf niet zou bezwijken voor de gepassioneerde toenadering van haar ontvoerder.

De roman ‘Werther’ (1775) was een enorm succes, zowel binnen als buiten Duitsland. De roman ‘Werther’ appelleerde aan een doodsverlangen, dat eigenlijk een verlangen was naar een leven aan de overzijde, een leven dat meer verheven was. Dichters wisten dat dit aardse leven toch maar aan bederf onderhevig was, en verlangden naar “het witte schijnsel van de eeuwigheid,” zoals de Britse dichter John Keats het uitdrukte. Toen Keats in 1821 overleed (aan ziekte) schreef Percy Shelley zijn ‘Adonaïs,’ een elegie ter nagedachtenis aan de grote dichter. Daarin worden de zaken omgedraaid: de dood is leven, het aardse leven is de dood; bij het sterven ontwaakt de dode uit de droom die wij nog dromen.
Blijf kalm! hij is niet dood, hij slaapt niet meer:

uit ’s levens droom is hij ontwaakt – wíj zijn
verbijsterd door visioenen, in de weer
met spoken, die de geestelijke vlijm
niet voelen van het mes dat we in de schijn
van dolle trance vergeefs hanteren. – Wíj
liggen in ’t knekelhuis; ónze angst en pijn
verteert ons; onze hoop voegt zich daarbij
zoals een koude worm bij lijfelijke klei.

Reeds de Nederlandse Rhijnvis Feith had Eduard in zijn verdriet om de heengegane Sofie laten zeggen: “Ja! Dit leven is een droom – een van bitterheid en vreugde gemengde afmattende droom, – de dood schenkt eindelijk rust aan het ontroerde brein – en de dag der opstanding verkwikkelijke ontwaking.”

Het was niet alleen in de literatuur dat edele zelfmoorden plaatsgrepen, ook in het echte leven gebeurde dat. Al gebeurde het minder vaak dan sommigen beweerden. Zo had de roman ‘Werther’ van Goethe de reputatie dat hij een golf van zelfmoorden teweeggebracht zou hebben. De Britse dichter Lord Byron beweerde dat het boek “meer mensen naar de andere wereld hadden geholpen dan Napoleon.” Maar volgens onderzoeker ‘Sociale geschiedenis’ Kloek viel dat enorm mee, zeker voor Nederland.

Share This