De Platonisten van Cambridge vormden een groep filosofisch geschoolde theologen in de 17e eeuw. Zij verschilden onderling nogal in hun opvattingen, maar wat hen bond was dat ze allen teruggrepen naar het platonisme. Dat waren niet alleen de geschriften van Plato, maar ook die van de neoplatonisten zoals Plotinus. Ook de ideeën uit de hermetische literatuur (Hermes Trismegistus) en het neoplatonisme van de Florentijn Marsilio Ficino sprak menigeen aan. Centraal in hun denken stond dat de werkelijkheid geestelijk van aard is – het uitgangspunt van het platonisme. De neoplatonist Plotinos (204-270) had uitgelegd dat uit de Ene – God – de hele werkelijkheid emaneert (voortvloeit). Men kan ook zeggen dat emanatie erin bestaat dat de Ene zijn een-voud ontvouwt. Maar tevens is er een teruggang naar de Ene. De Ene trekt namelijk alles weer aan, alles verlangt en streeft naar de Ene, het keert ernaar terug. Emanatie en terugvloeiing houden elkaar in evenwicht.
Peter Sterry (1613-1672) en Jeremiah White (1629-1707) waren twee theologen die men onder de Cambridge platonisten rekent. Zij gingen uit van de platonische leer van emanatie uit en terugkeer van de ziel tot God, van de pre-existentie van de ziel, en zij vonden dat Gods straffen een corrigerend karakter hadden. Die straffen waren een uiting van Gods liefde, de zondaar zou in de hel Gods brandende liefde ervaren tot hij van zonden was gereinigd. Een idee dat we al bij Origenes (185-254) aantreffen. Sterry geloofde in de redding van alle gevallen engelen en mensen, er zou een herstel van alle dingen komen. Dat noemen we universalisme. De redding van allen was evident, onontkoombaar, omdat het deel uitmaakte van het goddelijk systeem van uitvloeiing uit en teruggang naar God.
White vertelde dat hij erg ontsteld was over het feit dat hij nergens een theologisch systeem had aangetroffen dat uitging van Gods liefde. Het greep hem zo aan dat hij er ziek van werd. Maar in die ziekte “trof een straal van Goddelijke Genade zijn intellect” zodat een nieuwe reeks gedachten over God en zijn schepping zijn geest vulden. Hij genas en schreef die nieuwe gedachten op in The Restoration of All Things. Dat boek begint als volgt:
De Grote Apostel die in de schoot van zijn Heer lag en deelhad aan zijn intieme gunsten, als de discipel van de Liefde, en bijgevolg het dichtst werd toegelaten tot de geheimen van God … vertelt ons, als in een bijzondere uitdrukking van de Goddelijke Natuur, dat het LIEFDE is.
White’s ideeën kwamen sterk overeen met die van Peter Sterry. Eigenlijk vinden die gedachten hun bron in mystieke ervaringen, die moeilijk in een filosofisch of theologisch betoog zijn uit te drukken. Nu waren er wel verschillen tussen de twee heren. Sterry gaf meer aandacht aan de theorie van de pre-existentie van de ziel. White wijdde meer uit over de eeuwigheid van de hel en de wraakzuchtige folteringen van verdoemden in de hel – ideeën die hij bestreed. Sterry en White hielden wel vast aan de predestinatieleer, maar dan de ‘enkele predestinatie’: God had in zijn liefde verordend dat iedereen gered zou worden. Sterry:
De regen zal voorbij zijn; de storm zal stillen. De zoete, heldere, gouden, glorieuze glimlachen van de liefde zullen terugkeren na de storm, na de regen … Woede is maar voor een tijd; op zijn hoogst de tijd van dit Leven, deze Schaduw, deze korte Droom van het leven. De waarheid van het leven, de eeuwigheid van het leven, de eeuwigheid is bestemd voor de liefde.
Alle andere eigenschappen van God, zijn gerechtigheid, wijsheid en macht, waren verbonden met deze liefde, liefde doortrok alle andere eigenschappen. En op zijn manier bevestigde Ferry:
Arme en gebroken geesten, die aan de verste uiteinden van de aarde liggen, treurend als verstotenen; hoop voor altijd in eeuwige liefde, wacht erop. De liefde van God zal u vinden, het zal u ontmoeten en u meenemen op zijn weg.
Hoe verhield zich de gerechtigheid Gods tot zijn liefde? Vanuit de liefde was het onmogelijk dat zijn gerechtigheid wraakzuchtig zou zijn, elke straf moest als doel hebben de zondaar goed te doen; de straf moest genezend zijn of afschrikken. Omdat een eeuwige straf Gods noch genezend, noch afschrikkend kon werken, bestond die niet. Wat er wel gebeurde was dat de zonde in de zondaar door Gods liefde werd weggebrand, werd gedood. Er werd afgerekend met zonde, niet met de zondaar. Zo zou elke ziel gereinigd worden. De zondaar zou in dit proces natuurlijk wel lijden. Dat lijden bestond uit de wroeging, als de zondaar besef kreeg van zijn staat, ook als hij de heerlijkheid en gelukzaligheid zag van de uitverkorenen. Dezelfde brandende liefde die voor de geredden hun geluk zou zijn, zou de zielensmart zijn voor de bozen, zolang tot hun zonden waren opgebrand. Sterry verwoordde dat zo: de liefde van God zal de rechtvaardigen omkleden met mildheid en zachtheid. “Maar waar hij tegenstand ontmoet, woedt hij. Hij brandt op donkere, onduidelijke, onhandelbare harten, als vuur in de ijzergieterij; totdat hij ze heeft uitgegoten in de aard en de vorm van zijn geest en beeld.” Sterry sprak van de bozen als “lege, vervormde schaduwen” die in een donkere wereld woonden, die gepijnigd werden met “onrustige verlangens” en allerlei frustraties kenden. Van verre, als in een droom, zagen zij de heerlijkheid van de hemel, en werden zij zich bewust van hun zondige leven dat daar zo mee in strijd was. Zij werden gevuld met spijt, wroeging: “Dit is ook het geween en geweeklaag, en het tandengeknars, waar onze Heiland over spreekt […].” Dan begon het vuur van God in te werken op hun zonden, in feite dronken zij de beker die Christus dronk – zij ervoeren zijn kruisiging – om dan ook zijn opstanding te ervaren. Zo werden zij gered. Het komt erop neer dat wat de rechtvaardigen doormaakten tijdens hun leven op aarde, de bozen in de hel doormaakten. In feite is dit precies wat lang geleden de kerkvader Augustinus al zei. In een commentaar op Psalm 37 vroeg Augustinus aan God om hem toch tijdens zijn leven te tuchtigen, te corrigeren, zodat hij niet na zijn dood nog het ‘vuur der correctie’ moest gaan. Want, “al zullen sommigen gered worden doorheen het vuur, dat vuur zal vreselijker zijn dan alles wat een mens kan lijden in dit leven.” Natuurlijk geloofde Augustinus dat er behalve dit ‘vuur der correctie’ ook nog een eeuwig brandende hel was voor verdoemden, maar voor White en Sterry is er alleen een vuur dat reinigt. Hun hel wordt gereduceerd tot een vagevuur.