“L’ enfer c’est les autres”, laat Sartre een van de acteurs in zijn toneelstuk ‘Huis clos’ zeggen. Het zijn beroemde woorden geworden, die niet bepaald getuigen van een positieve inschatting van de relaties met de ander, van de samenleving. Opmerkelijk vond ik de reactie van de ondertussen bekend geworden Vlaamse psycholoog Dirk De Wachter.
Op een lezing vertelde De Wachter dat hij Sartres graf in Parijs bezocht had en hem terecht had gewezen: “Je had het mis. Het moet zijn “L’enfer, c’est le manque des autres”: de hel is als je anderen moet missen. Hij zei niks terug. Dus ik ging er vanuit dat hij me gelijk gaf.”
Het idee dat de hel erin bestaat dat je de ander moet missen, had De Wachter ontleend aan de literatuur van Levinas. Boeiend genoeg, dacht ik om me wat in te verdiepen.
Sartre was een existentialistisch filosoof (1905-1980). Levinas was een Frans-joodse filosoof, ook existentialist (1906-1995). Zij waren tijdgenoten. Existentialisme is een filosofische stroming die de individuele vrijheid, verantwoordelijkheid en subjectiviteit vooropstelt. Albert Camus en Maurice Merleau-Ponty waren ook in diezelfde tijd existentialisten.
In 1943, nog tijdens de Duitse bezetting van Frankrijk, schreef Sartre zijn toneelstuk ‘Huis clos’, vertaald als ‘Met gesloten deuren’. Het werd voor het eerst opgevoerd in 1944.
In deze eenakter ontmoeten drie personen uit verschillende milieus elkaar na hun dood in dezelfde kamer. Deze drie zijn de lafaard Garcin, de leugenares Estelle en de lesbienne Ines. Deze salon in de Second-Empirestijl, waar zij niet uit weg kunnen, is de hel. In het begin vraagt Carcin aan de ‘huisknecht’, die de doden ontvangt: “Waar zijn de spiesen, de braadroosters, de blaasbalgen?” maar die zullen niet nodig zijn. Duivels zijn niet nodig, de drie personen zijn elkaars beulen en folteraars. Op het laatst besluit Carcin:
Dus dit is nu de hel. Ik zou nooit geloofd hebben … Herinneren jullie je nog: zwavel, brandstapel, braadrooster … Ha! Wat een grap! Een braadrooster is niet nodig: de hel, dat zijn de Anderen.
Allemaal vrij somber dus, dergelijke mensvisie. Maar Sartre legde zelf uit dat hij met “L’ enfer c’est les autres” altijd verkeerd begrepen is geweest. Ik laat hem aan het woord:
Men dacht dat ik bedoelde dat onze relaties met anderen altijd vergiftigd waren, dat contacten altijd hels, of bedorven waren. Maar ik bedoelde daar iets heel anders mee. Ik bedoel als contacten met anderen verstoorde contacten zijn, niet oprecht, dan kan de ander alleen maar de hel zijn. Waarom? Omdat de anderen, eigenlijk, het belangrijkst zijn in onszelf voor onze eigen kennis over onszelf.
Als wij onszelf willen leren kennen, kan dat alleen via de ander, zegt Sartre dus, die vervolgt:
Als we over onszelf nadenken, als we proberen onszelf te kennen, dan gebruiken we eigenlijk de kennis die anderen al over ons hebben, wij oordelen over onszelf met de middelen die de anderen hebben of gegeven hebben om over ons te oordelen. Wat ik ook maar over mezelf zeg, het oordeel van anderen zit daar altijd tussen. Wat ik ook maar over mezelf voel, het oordeel van de ander komt daar altijd tussen.
Dat betekent dat als mijn contacten niet goed zijn, ik me blijkbaar totaal afhankelijk opstel van anderen en ik dus inderdaad in de hel zit. En er zijn heel veel mensen op deze wereld die in de hel zitten omdat ze teveel afhankelijk zijn van het oordeel van anderen.
Maar dat betekent helemaal niet dat we geen contact met anderen kunnen hebben, het geeft alleen maar aan hoe enorm belangrijk al die anderen zijn voor ons. Daar komt bij dat de mens niet alleen verantwoording verschuldigd is aan zichzelf, maar ook aan de ander. Er is een onlosmakelijke vervlechting van ik met alle andere ikken.
Met andere woorden: we hebben de ander nodig om onszelf te kennen, onszelf te zijn. Het is dan maar te hopen dat het contact met die ander menslievend is, positief. Als Sartre dat vanuit zijn graf nog eens had kunnen zeggen tegen Dirk De Wachter, zou deze wellicht Levinas niet zo vlug als tegenpool van Sartre hebben opgevoerd.
Sartre kan het goed uitleggen. Maar toch. Elders heeft hij het over ‘le regard’, de blik van een ander die op ons valt. Als dat gebeurt, zegt hij, worden wij door die ander tot object gemaakt, er kan dan bij ons schaamte ontstaan, vanwege die blik. “Onder de blik van de andere word ik object, krijg ik essentie en verlies ik mijn vrijheid.” En omgekeerd ook natuurlijk: door mijn blik op de ander objectiveer ik de ander en verliest die zijn vrijheid. Een relatie tussen mensen is fundamenteel conflictueel. De blik die de ander op mij werpt maakt mij tot een ‘lijdend voorwerp’. Altijd vormt de ander een potentiële bedreiging voor mijn vrijheid. Dus toch: l’ enfer, c’est les autres!
Dirk De Wachter riposteerde op Sartre’s bekendste uitspraak dat het net omgekeerd was: “l’ enfer c’est le manque des autres.” De Wachter was blijkbaar niet de eerste die dit zei, Abbé Pierre ging hem voor; een Frans rooms katholiek priester die nogal actief was in armoedebestrijding. Misschien is hij het ook wel eens gaan uitleggen bij Sartre’s graf. De Wachter vertelde dat hij erg geïnspireerd was door Levinas. En Levinas is de filosoof van de ontmoeting; er is een eis, een gebod: gij zult openstaan voor de ander!
Een stukje uit ‘Levinas’ (reeks ‘Kopstukken filosofie’).
In april 2002 wordt de stad Erfurt in Duitsland opgeschrikt door een drama. Een jongen, vervuld van wraakgevoelens, richt op school een bloedbad aan onder zijn docenten en medescholieren. Nadat hij al zestien leerlingen en docenten heeft doodgeschoten, staat hij voor zijn zeventiende slachtoffer: een docent. Deze roept hem echter toe: ‘Kijk mij aan!’ De jongen schreeuwt verwensingen en richt zijn wapen op de man. Weer roept deze: ‘Kijk mij aan!’ En dan gebeurt er iets merkwaardigs. De jongen laat zijn geweer zakken en alsof hij machteloos is geworden, geeft hij zich over.
Daarover had Levinas het: over de vreemde macht, het appèl, dat uitgaat van het gelaat van de ander. Sartre kon dan wel zeggen dat ik door de blik van de ander geobjectiveerd word, maar volgens Levinas valt de ander nooit te objectiveren. Dat kom omdat hij wezenlijk een ‘ander’ is, een wezenlijk persoon tegenover mij. Levinas noemt de ander ook wel het ‘oneindige’, hij of zij blijft voor mij ongrijpbaar, onttrekt zich aan mijn pogingen vat op hem of haar te krijgen. Hier gebruikt Levinas vaak de term ‘het gelaat’ van de ander. “De verschijning van het weerloze en naakte gelaat van de ander kan mij ertoe bewegen de zorg voor het eigen zijn te vergeten ter wille van de gerechtigheid,” legt van den Brink uit. Dat was precies wat er gebeurde met de jongen die op wraak uitwas: hij ontdekte ineens het weerloze gelaat van de ander.
De jood Levinas is in zijn denken geïnspireerd door de Talmoed en de Bijbel. Vandaar dat hij ook wel spreekt over een ‘gebod’: “Dood mij niet!” Toch is dit gebod niet te verwarren met een ‘dwangbevel’, want het ‘gebod’ gaat uit van iemand die weerloos is. Het gebod, of het appèl, kan genegeerd worden. Anders geformuleerd is het appèl dat de ander op mij doet een uitnodiging tot verantwoordelijkheid. Ik ben dus niet ‘autonoom’ ik word aangesproken door de ander, daar kan ik niet onderuit. Toch blijf ik vrij hoe ik mijn verantwoordelijkheid zal opnemen. Of niet.
Nogmaals: dat gelaat van de ander objectiveert mij niet, het doet een appèl op mij, en ik ben vrij of en hoe ik daar zal op ingaan. Het had ook anders kunnen lopen met de docent die riep ‘Kijk mij aan’!
In zijn latere werk zal Levinas radicaliseren (onder invloed van kritiek van Derrida). Men zou kunnen zeggen dat de ander niet slechts een appèl op mij doet, waarop ik in vrijheid kan reageren, nu dringt de ander zich aan mij op, achtervolgt hij mij, hij is mijn obsessie geworden, mijn trauma; ik ben de gijzelaar van de ander geworden, zo verwoordt Levinas wat hij bedoelt. Ik kan er niet voor kiezen mijn verantwoordelijkheid op te nemen, de verantwoordelijkheid heeft mij gekozen! Dat vraagt om een onbeperkte beschikbaarheid, om een oneindige verantwoordelijkheid. En het is de vraag (mijn vraag) of de mens dat wel aankan.