Marx en Lenin over religie

18 maart 2025

“Er waart een spook door Europa – het spook van het communisme. Alle machten van het oude Europa hebben zich in een heilige drijfjacht op dit spook verbonden, de paus en de tsaar, Metternich en Guizot, Franse radicalen en de Duitse politie.” Zo luidden de inleidingswoorden van Karl Marx’ ‘Communistisch manifest’. Dat de ‘paus’ – die staat voor de georganiseerde christenheid – meedeed aan de heilige drijfjacht op het communistische spook was wel begrijpelijk: het communisme wilde de religie afschaffen. Hoe kwam dat?

Feuerbach had grote invloed op Marx. Engels, de kompaan van Marx, zei zelfs dat er een tijd geweest was, waarin “zij allen Feurbachianen waren.” Karl Marx (1818-1883) werd geboren in het Duitse Trier als zoon van joodse ouders die zich tot het protestantisme hadden bekeerd. Karl Marx studeerde eerst rechten, maar stapte over naar een studie in filosofie. Na zijn studie ging hij in de journalistiek en werd ook even redacteur, tot de krant (te subversief) verboden werd door de Pruisische regering. Hij verhuisde naar Parijs waar hij bedrijvig werd in socialistische/communistische kringen, en waar hij Friedrich Engels ontmoette. Onder druk van Pruisen vaardigde Frankrijk een uitzettingsbevel tegen hem uit, waarna hij zich in Brussel vestigde. Drie jaar zou hij daar blijven, en er ook een aanvang maken met zijn bekendste werk Das Kapital. Op een congres van de communistenbond in Londen kregen hij en Engels de opdracht de doctrines van de Bond in eenvoudige taal te verwoorden: het Communistisch Manifest (1847) – ook in Brussel op schrift gesteld. In 1849 ging hij in Londen wonen, waar hij verder schreef aan Das Kapital, waar het ook zou verschijnen. In 1864 werd hij verkozen in de Raad van de later zo genoemde ‘Eerste Internationale’: een vergadering van internationale arbeiders.

Feuerbach had uitgelegd dat de mens vervreemdt van zichzelf doordat hij niet inziet dat God een eigen constructie is: de mens projecteert zich buiten zichzelf. Als die mens nu maar juiste ‘denkbeelden’ krijgt, een juist zicht krijgt op de werkelijkheid, komt alles goed. Marx verwerpt dit. In zijn “Stellingen over Feuerbach” verweet Marx deze dat zijn werk te theoretisch was: “Feuerbach laat het religieuze wezen opgaan in het menselijke wezen. Maar het menselijk wezen is geen abstract gegeven dat inherent is aan elk afzonderlijk individu. In werkelijkheid gaat het hierbij om het samenspel van alle maatschappelijke verhoudingen.”

En nog: “Feuerbach ziet daarom niet dat de ‘religieuze gemoedstoestand’ zelf een maatschappelijk product is en dat het abstracte individu dat hij analyseert in werkelijkheid tot een bepaalde maatschappijvorm behoort.” Denkbeelden zijn immers minder fundamenteel dan de reële, zintuiglijke wereld. Feuerbach zocht de wortels van de vervreemding in het denken, Marx zoekt ze in de materiële wereld. De mens is geen geïsoleerd individu, maar een gemeenschapswezen, en het zijn juist sociologische, of preciezer: sociaaleconomische factoren die fundamenteel zijn. Als de mens vervreemd van zichzelf, is dat niet vanwege verkeerd denken, maar vanwege de kapitalistische productiewijze, die de mens reduceert tot loonarbeid, tot een radertje in een grote machine. Ook het feit dat het kapitalisme zorgt voor steeds weerkerende economische crisissen, met voor de arbeider honger, armoede en ziekte als gevolg, zorgt voor vervreemding: men lijkt overgeleverd aan een ‘hogere macht’ waar men geen vat op heeft. Als men nu maar die sociaaleconomische situatie verandert, komt alles goed, dan verdwijnt de nood aan religie vanzelf.

Ook Karl Marx (1818-1883) erkende dat religie de mens vertroostte, dat ze zijn ellende verdoofde. Maar juist die troost verhinderde de mens zijn omstandigheden aan te pakken. Wie geloofde dat hem een heerlijker leven in de hemel te wachten stond, nam genoegen met een ongelukkig leven hier op aarde. Door hemelse illusies te koesteren bleven de onrechtvaardige structuren in de maatschappij bestaan. Religie sust ook de woede die in de onderdrukte massa aanwezig is, dus kan de massa die woede niet richten tegen haar onderdrukkers. Religie zorgt ervoor dat het kapitalisme aan de macht blijft. Daarom moest religie verdwijnen, het was uiteindelijk niets anders dan ‘de opium van het volk’.

In de inleiding van zijn ‘Kritiek op Hegels rechtsfilosofie’, stelde Marx:

De religieuze ellende is tegelijkertijd de uitdrukking van de werkelijke ellende en het protest tegen de werkelijke ellende. De religie is de verzuchting van het verdrukte schepsel, het gemoed van een harteloze wereld, zoals ze ook de geest van geestloze toestanden is. Zij is het opium van het volk. De opheffing van de religie als illusoir geluk van het volk is de vereiste voor zijn werkelijke geluk. De eis om de illusies over zijn toestand op te geven is de eis om een toestand op te geven die illusies nodig heeft. De kritiek van de religie is dus in kiem de kritiek van het tranendal, waarvan de religie het aureool is.
De kritiek heeft de ingebeelde bloemen van de ketenen afgerukt niet opdat de mens onopgesmukte, troosteloze ketenen zou dragen, maar opdat hij zijn ketenen zou afwerpen en de levende bloemen plukken. De kritiek van de godsdienst ontnuchtert de mens opdat hij zou denken, handelen, zijn werkelijkheid opbouwen zoals een ontnuchterde, tot verstand gekomen mens het doet, opdat hij zich om zichzelf en meteen om zijn werkelijke zon zou bewegen. De godsdienst is slechts de illusoire zon die zich om de mens beweegt zolang hij zich niet om zichzelf beweegt.

Religie moest dus worden afgeschaft, en werd ook afgeschaft, maar langs een omweg sloop zij toch weer binnen, en wel in de tentakels van de communistische partij zelf. Men kwam op het idee om Karl Marx als een soort ‘heilige’ te propageren. Qua uiterlijk viel dat alvast mee, de baardige Marx deed zo al denken aan Russische heiligen. In 1918 werd in een plechtige optocht een portret van Marx meegedragen, zoals men voorheen in religieuze processies afbeeldingen van heiligen meedroeg. Maar ook Lenin zelf werd bewierookt als een heilige. In een gedicht van een Bolsjewistisch dichter Demian Bednyi, ‘Aan de leider’ las men in de Pravda:

U was in een ver land,
Maar in de geest was u altijd met ons
Daar groeide, pagina na pagina,
De Heilige Bijbel van de Arbeid.

Het ‘verre land’ was Duitsland, waar Lenin in ballingschap had verbleven en vanwaar hij naar Rusland werd gesmokkeld. Na een aanslag op Lenin schreef de Bolsjewistische journalist Lev Sosnovsky: “Lenin kan niet gedood worden […] want Lenin is de opstanding van de verdrukten. Lenin is de strijd tot het eind, tot de eindoverwinning […] Zo lang het proletariaat leeft, leeft Lenin.” Wat niet betekende dat zijn leven zonder gevaar was, maar dat was het lot van martelaars. In nog een ander gedicht heette het:

Onoverwinnelijke boodschapper van vrede,
gekroond met de doornen van laster,
profeet die zijn zwaard in de vampier heeft gestoken,
vervuller van de vurige droom.

Maar na een reeks beroertes stierf Lenin toch. Men beraadde zich over wat men met zijn lichaam zou doen. Stalin vond een gebalsemde Lenin wel in overeenstemming met het Russisch orthodoxe geloof, volgens hetwelk het lijk van een heilige niet aan ontbinding onderhevig was. Zo kon men de religieuze gevoelens van het volk aanspreken. De politicus Leonid Krasin opperde om Lenin in te vriezen, zodat, als de wetenschap wat verder ontwikkeld was, hij weer tot leven kon gewekt worden, net zoals de kerk leerde dat eens de lichamen van de ontslapenen zouden opstaan. De Russische filosoof Nilolaj Fedorov geloofde niet in een bovennatuurlijk ingrijpen, maar de wetenschap zou daar volgens hem met de tijd wel in slagen. In een brief aan Dostojevski legde Fedorov uit: “Onze plicht, onze taak, bestaat erin al degenen die zijn gestorven tot leven te wekken.” En ook Krasin had in een toespraak bij de begrafenis van een partijgenoot gesproken: “Ik ben er zeker van dat de wetenschap op een gegeven moment almachtig zal worden, dat ze in staat zal zijn een overleden organisme te herscheppen. Ik ben er zeker van dat we op een gegeven moment in staat zullen zijn de fysieke persoon te herscheppen met behulp van de elementen uit zijn leven.”

Bij de dood van Lenin berichtte de Pravda het volk: “Lenin leeft in de ziel van elk lid van onze partij. Elk lid van onze partij is een deeltje van Lenin. Onze hele communistische familie is een collectieve belichaming van Lenin. Lenin leeft in het hart van elke eerlijke arbeider. Lenin leeft in het hart van elke arme boer. Deze ‘belijdenis’ werd graag herhaald: “Hij leeft. Hij leeft. Hij is niet gestorven. Hij zal niet sterven,” ving een gedicht aan dat kort na Lenins overlijden rondging. Of nog, iets realistischer: “Lenin is gestorven, maar het Leninisme, dat geworteld is in mij, in de hele werkende klasse, leeft! Het leeft, kameraden! Voor ons is Lenin niet gestorven!” En enkele dagen na Lenins overlijden, verscheen in de krant Izvestija een artikel van de hand van Krasin: ‘De architectonische vereeuwiging van Lenin’. Het lichaam van Lenin had een waardig mausoleum nodig. De kunstenaar Kazimir Malevitsj zag meetkundige vormen als een soort belichaming van een hogere werkelijkheid. Hij schreef de opmerkelijke woorden:

De zienswijze dat Lenins dood geen dood is, dat hij voor altijd in leven is, wordt gesymboliseerd in een nieuw object, dat de gedaante van een kubus aanneemt. De kubus […] is een object waarin we de eeuwigheid proberen weer te geven en een nieuw samenstel van omstandigheden creëren, waarmee we Lenis eeuwige leven in stand kunnen houden en de dood verslaan.

Malevitsj stelde voor dat ieder gezin in een hoekje van het huis zo’n kleine kubus zou opstellen. Er was toch al de prille gewoonte ingevoerd om een portret van Lenin in een hoekje van de woonkamer te stellen. De partij keurde dat voorstel goed en in het hele land werden in kantoren en fabrieken degelijke heilige voorwerpen opgesteld. Zoals voorheen elke gezin wel een iconenhoekje had gereserveerd voor een altaartje bij een heilige. De tombe op het Rode plein werd ontworpen door de architect Shchusev, die op een bijeenkomst van het begrafeniscomité zei:

Vladimir Iljitsj Lenin is onvergankelijk. […] Hoe moeten we zijn nagedachtenis ere? In de architectuur is de kubus onvergankelijk […] laat het mausoleum, dat we zullen oprichten als een monument voor Vladimr Iljitsj, gebaseerd zijn op een kubus.

Na de val van de Sovjet-Unie stelde president Boris Jeltsin voor het mausoleum te sluiten en het lichaam gewoon te begraven. Communisten protesteerden, en tot op vandaag kan men het lichaam van Lenin bezoeken in zijn mausoleum. Wat voor westerlingen vandaag een toeristische attractie is, was voor de communisten vorige eeuw iets heiligs. Volgens een gedicht dat in 1924 gepubliceerd werd, sliep Lenin in zijn mausoleum, tot de dag waarop hij zou ontwaken:

Nee! Hij is niet gestorven, Lenin is niet gestorven!
Nee! Iljitsj is niet gestorven, hij leeft!
Dodelijke schaduwen, vlieg weg!
Wij geloven de vervloekte leugen niet!
Hij, die zijn onmetelijke last had opgegeven,
Hij is niet gestorven, maar slaapt slechts:
Onze vermoeide leider rust uit
Onder zijn granieten grafsteen.

Een andere mythe verhaalde hoe Lenin rondtrok in de bergen, op zoek naar waarheid, of hij wandelde incognito over de aarde en waakte over de Sovjetmacht, zoals voorheen de legende verteld werd volgens dewelke tsaar Alexander I, die stierf in 1825, rondtrok in het Russische land in de gedaante van een kluizenaar.

Share This