Het sentimentalisme was een 18e -eeuwse voorloper van de Romantiek. De dood werd daarin vol melancholie beschreven. In Engeland bloeide bijvoorbeeld de ‘kerkhofpoëzie’ met beschouwingen over de nietigheid van het leven, met de nacht en het kerkhof als passend decor. Een van de bekendste dezer dichters is de 18e -eeuwse Thomas Gray, met zijn gedicht ‘Treurzang geschreven op een dorpskerkhof.’ De dood, de nacht en onpeilbare droefheid waren geliefde thema’s. Men vond dit aardse leven bepaald onbevredigend en verlangde men naar iets anders: naar de hemel, naar God, naar ‘de overzijde’.
In de Romantiek van de 19e eeuw werd zelfmoord – in ieder geval in de literatuur – wel gezien als een overgang naar een mooier leven, hierna. Dat was toch het geval als de protagonist een held of heldin was, een jonge man of vrouw die zich niet kon of wilde conformeren aan de burgerlijke regels van de maatschappij. In plaats van een halfslachtig compromis zochten zij dan een heldhaftige dood. In Goethe’s roman Die Leiden des jungen Werthers, zou de held zelfmoord plegen. Hij verdroeg niet langer deze onmogelijke liefde die hij voelde voor Lotte, die aan een ander was uitgehuwelijkt. Hij voelde zich opgejaagd, overvallen door “een inwendig, ongekend razen, waar mijn borst van dreigt te scheuren, waar mijn keel door wordt dichtgesnoerd! God, o God! En dan zwerf ik de nacht in met zijn schrikkelijke aanblik van dit de mens zo vijandige seizoen.” In diepe wanhoop schoot hij zich toen een kogel door het hoofd. De religie mocht dan wel beweren dat zelfmoord de weg naar de hemel juist versperde, daar geloofde Werther helemaal niets van. Op een briefje aan Lotte had hij nog zijn laatste woorden geschreven:
Ik ga alvast vooruit, naar mijn vader, naar jouw vader. Bij hem zal ik mijn nood klagen, en hij zal me troosten, totdat je komt en ik je tegemoet vlieg en opvang en bij je blijf in het aangezicht van de Oneindige en eeuwige omarming.
Het is geen droom, het is geen waan! Nu ik dicht bij het graf ben zie ik helder. Wij zullen leven! We zullen elkaar terugzien!
In zijn laatste nacht had Werther een boek op tafel laten liggen. Het was het treurspel ‘Emilia Galotti’ van Gotthold Ephraïm Lessing, dat een paar jaar voor de publicatie van Goethe’s roman was verschenen. In dat treurspel sterft Emilia om haar eer te redden. Net zoals lang geleden Lucretia zelfmoord pleegde omdat ze niet wilde leven met de schande van een aanranding. Terwijl de kerkvader Augustinus zich afvroeg of Lucretia misschien zelfmoord pleegde omdat zij heimelijk had genoten van de seks, vraagt Emilia zich zelf af of ze niet zou bezwijken voor de gepassioneerde toenadering van haar ontvoerder.
De roman ‘Werther’ appelleerde aan een doodsverlangen, dat eigenlijk een verlangen was naar een leven aan de overzijde, een leven dat meer verheven was. Dichters wisten dat dit aardse leven toch maar aan bederf onderhevig was, en verlangden naar “het witte schijnsel van de eeuwigheid,” zoals de Britse dichter John Keats het uitdrukte. Toen Keats in 1821 overleed (aan ziekte) schreef Percy Shelley zijn ‘Adonaïs,’ een elegie ter nagedachtenis aan de grote dichter. Daarin worden de zaken omgedraaid: de dood is leven, het aardse leven is de dood; de dode is ontwaakt uit de droom die wij nog dromen.
Blijf kalm! hij is niet dood, hij slaapt niet meer:
uit ’s levens droom is hij ontwaakt – wíj zijn
verbijsterd door visioenen, in de weer
met spoken, die de geestelijke vlijm
niet voelen van het mes dat we in de schijn
van dolle trance vergeefs hanteren. – Wíj
liggen in ’t knekelhuis; ónze angst en pijn
verteert ons; onze hoop voegt zich daarbij
zoals een koude worm bij lijfelijke klei.
Reeds Rhijnvis Feith had Eduard in zijn verdriet om de heengegane Sofie laten zeggen: “Ja! Dit leven is een droom – een van bitterheid en vreugde gemengde afmattende droom, – de dood schenkt eindelijk rust aan het ontroerde brein – en de dag der opstanding verkwikkelijke ontwaking.”
Het was niet alleen in de literatuur dat edele zelfmoorden plaatsgrepen, ook in het echte leven gebeurde dat. Al gebeurde het minder vaak dan sommigen beweerden. Zo had de roman ‘Werther’ van Goethe de reputatie dat hij een golf van zelfmoorden teweeggebracht zou hebben, maar volgens onderzoeker ‘Sociale geschiedenis’ Kloek viel dat enorm mee, zeker voor Nederland.
Een bekend en tot de verbeelding sprekende zelfmoord was deze van de jonge Engelse dichter Chatterton (1752-1770). Veertien jaar was hij, toen hij tijdens zijn werk bij een notaris begon aan het schrijven van gedichten. Bijzonder was dat hij die in de stijl van de 15e eeuw schreef, in nagemaakt oud-Engels, neergepend op vergeeld perkament. Chatterton beweerde vervolgens dat hij deze gedichten gevonden had in archieven van de priester-dichter Thomas Rowley. Zij zouden rond 1400 op schrift gesteld zijn. Na zijn ontslag bij de notaris trok hij naar Londen. Bemoedigd door de belangstelling voor zijn ‘Rowley Poems’ schreef hij nu onder eigen naam gedichten en essays. Zijn werk werd echter afgewezen. Hij leefde in armoede op een zolderkamertje en benam zich het leven door arsenicum. Na zijn dood ontstond er een hevige polemiek over zijn ‘Rowley Poems’ toen die voor het eerst volledig uitgegeven werden (1777). Een eenvoudige notarisklerk kon toch niet zulke prachtige verzen schrijven? Het zou tot 1780 duren voordat men erkende dat Chatterton inderdaad de begenadigde auteur was.
Opmerkelijk was dat Chatterton nadien zelf de protagonist van menig dichtwerk werd. Colerige, Keats, en in Nederland ten Kate, wijdden gedichten aan hem, zelfs in een roman en een toneelstuk werd hij opgevoerd. Henry Wallis schilderde de dood van de jonge held. De lijkbleke dichter ligt uitgestrekt op zijn bed, in zijn armoedige zolderkamer. Eén arm hangt af naar de vloer, met in de hand een verfrommeld papier. In een kist vlakbij bevinden zich een heleboel snippers: zijn verscheurd werk, dat door het publiek toch niet erkend werd. Een miskend genie is altijd een dankbaar onderwerp voor romantische voorstellingen.