De uitbater van de nachtwinkel, recht tegenover mijn huis, is een moslim uit India. Zo nu en dan praten we wat over de dingen des levens. Op een keer schetste hij me zijn ontzetting toen hij in een restaurant per ongeluk – foutje van de uitbater – een beetje varkensvlees bleek gegeten te hebben. Dat zo’n onrein dier zijn lippen had bezoedeld! Zijn Hindoestaanse landgenoten zouden waarschijnlijk even ontzet zijn geweest bij het eten van rundvlees, nu echter omdat de koe zo’n heilig dier is. Zo heeft menige godsdienst een aantal taboes als het over eten gaat, ook het jodendom. In de Tora vinden we welke dieren rein, welke onrein zijn. Waar ligt de oorsprong hiervan? Waarom zijn bepaalde dieren rein? Sommige onderzoekers vermoeden dat het vee als rein gezien werd omdat die dieren, zoals de Israëlieten en hun slaven, aan de sabbatregels onderworpen waren. Zij mochten op sabbat geen ploeg trekken, geen lasten dragen. Zo werden ze in de sociale orde ingevoegd en waren ze met het volk geheiligd. Wilde dieren niet, tenzij zij dezelfde kenmerken hadden als het vee. Dat zou de basis zijn waarop een heel systeem van reine en onreine dieren werd geconstrueerd. In ieder geval, voedselwetten inspireerden steeds opnieuw tot bezinning op het afgezonderd zijn, het heilig zijn voor God. Al bestaat bij die dingen altijd het gevaar zo gefixeerd te zijn op de wetten en regels, dat God zelf er niet meer zo aan te pas komt.
Wat bijdraagt aan de algemene verwarring omtrent die joodse voedselwetten bij ons westerlingen – die gewoonweg álles naar binnen spelen – is de onwetendheid over het joodse onderscheid tussen voedselwetten en reinheidswetten. Die laatste deelden het leven in in heilige en onheilige zaken die rein en onrein werden genoemd. Een lijk, sperma, menstruatiebloed, een melaatse, dieren die niet ritueel geslacht zijn, het waren allemaal dingen die je onrein maakten als je ze aanraakte. En wat jij dan op jouw beurt aanraakte werd ook onrein, want onreinheid werd geacht besmettelijk te zijn. Dat was allemaal geen ramp, je kon je altijd ritueel reinigen. Daar waren allerlei regels voor, overeenkomstig de ernst van je verontreiniging. Het ging er daarbij niet om dat je vies of vuil was, maar dat je ‘ritueel onrein’ was, hetgeen betekende dat je niet kon deelnemen aan de rituelen in de tempel, je kon geen offer brengen. In hoeverre die reinheidswetten ook voor het gewone leven golden, daarover bestond verschil van mening onder joodse godsdienstige groepen. Laten we daar eerst even bij stilstaan, en we doen dat aan de hand van weer een ontmoeting tussen Jezus en de Farizeeën.
Je handen wassen voor het eten is hygiënisch. Maar een goede hygiëne was niet de eerste bekommernis van de Farizeeën:
Toen kwamen er vanuit Jeruzalem Farizeeën en schriftgeleerden naar Jezus. Ze vroegen hem: ‘Waarom overtreden uw leerlingen de tradities van onze voorouders? Ze wassen hun handen niet voor ze hun brood eten’ .
Met ‘de traditie van de voorouders’ wordt de mondelinge Tora bedoeld, de joodse wet. Men geloofde dat Mozes op de berg Sinaï niet alleen de op stenen tafelen geschreven wet van God ontvangen had, maar daar ook een beetje mondelinge uitleg had bij gekregen. Die uitleg werd mondeling van generatie tot generatie overgeleverd. Na de val van Jeruzalem in 70 n.Chr. begonnen de rabbijnen die wetstradities te verzamelen en te ordenen. Deze nieuwe verzameling, de Misjna, werd uit het hoofd geleerd (door herhaling, Hebreeuws: sjana) en werd rond 220 n.Chr. op schrift gesteld. Dat is voor ons heel handig, want met enige voorzichtigheid kunnen wij daaruit afleiden hoe dat zat met die mondelinge traditie of de ‘traditie van de voorouders’ die de Farizeeën Jezus voor de voeten werpen.
De Farizeeën verwijten Jezus meer precies dat zijn discipelen de handen niet wassen voor het eten. Handen raakten immers van alles aan, mogelijk ook onreine dingen, en dienden daarom gereinigd te worden. Anders zou het voedsel dat zij met hun handen tot zich namen ook verontreinigd worden. De onreinheid van de handen werd gezien als een lichte onreinheid, en die kon makkelijk ongedaan worden gemaakt door de handen even af te spoelen. Het was dus maar een kleine moeite, vonden de Farizeeën, maar zelfs dat deden Jezus’ leerlingen niet.
Volgens de Palestijnse Talmoed hadden Hillel en Sjammai – de vertegenwoordigers van twee Farizese scholen – dit gebruik opnieuw ingevoerd:
Hillel en Sjammai stelden voorschriften op over de reinheid van handen. Rabbi Jose ben Abin zei in naam van Rabbi Levi: deze wet was ook vroeger gekend, maar men was ze vergeten. Toen traden die beiden op en zij kwamen overeen met de opinie van de ouderen .
Vermoedelijk kenden Essenen en Sadduceeën dit gebruik niet. (Het is te zeggen: de Essenen dompelden zich helemaal onder water voor elke maaltijd, kwestie van elk risico op onreinheid uit te sluiten). Onder Farizeeën bestond hierover onenigheid. Het zit zo. Van ouds werden pelgrims die op weg gingen naar de tempel, geacht hun handen te wassen voor elke maaltijd. Nu vonden sommige Farizeeën dat het hele leven eigenlijk een pelgrimage is – een mooie gedachte – en dat je dus altijd je handen moest wassen voor het eten. Dit laatste was in Jezus’ tijd een vrij nieuwe gewoonte. En Jezus voelde daar blijkbaar niet zoveel voor. Nu kan zijn Galileese afkomst daar voor iets tussen zitten. Galileeërs waren doorgaans niet erg enthousiast over al die wetten waar Farizeeën zo mee ingenomen waren, en die keken op hun beurt neer op die onbeschaafde Galileeërs. Zo gaat dat soms onder mensen.
Religieuze mensen kunnen vermoeiend zijn. Er is altijd wel iets waarover ze hun vingertje willen opheffen. Maar Jezus laat zich niet uit het veld slaan en reageert: “Niets dat de mond binnenkomt maakt de mens onrein”. Nu is het opletten! Jezus stelt zich hier niet boven de Tora met haar voedselwetten, zoals men bij een oppervlakkige lezing zou kunnen concluderen. Het onderwerp is hier helemaal niet rein of onrein voedsel! Het gaat om reinheidswetten, het gaat om de vraag of je je handen al dan niet moet wassen. Jezus verzet zich tegen deze nieuwe toepassing van reinheidswetten, niet tegen voedselwetten! Meer ter zake stelt Jezus dat de duistere gedachten van het hart de mens onrein maken: “Dat maakt een mens onrein, niet eten met ongewassen handen”, zo besluit hij.
Marcus bericht ook over dit voorval. Omdat hij voor heidenchristenen schrijft moet hij een en ander uitleggen over die Farizese gebruiken. Maar een belangrijk verschil is het slot van zijn verhaal. Dat is anders dan de net genoemde conclusie bij Matteüs. In Marcus heet het:
Hij zei tegen hen: ‘Begrijpen ook jullie het dan nog niet? Zien jullie dan niet in dat niets dat van buitenaf in de mens komt, hem onrein kan maken omdat het niet in zijn hart, maar in zijn maag komt en in de beerput weer verdwijnt?’ Zo verklaarde hij alle spijzen rein .
Eenzelfde gebeurtenis, die door Mattheüs wordt gebruikt om een bepaalde toepassing van reinheidswetten af te wijzen, wordt in Marcus gebruikt om voedselwetten af te wijzen! Achterliggende vraag bij de joods-christelijke lezers van Matteüs was: hoe moet onze houding zijn ten opzichte van de betreffende reinheidswetten? Achterliggende vraag bij de heidenchristelijke lezers van Marcus is: wat moet onze houding zijn ten opzichte van voedselwetten? Ze krijgen allebei een antwoord door respectievelijk Matteüs en Marcus, die daartoe de woorden van Jezus interpreteren. Marcus maakt daarbij een wending naar een nieuw publiek van niet-joden, en hij geeft Jezus’ woorden een nieuwe betekenis! Men lette erop dat er niet staat dat Jezus zelf alle spijzen rein verklaart, het is een commentaar van Marcus. Het is trouwens moeilijk voorstelbaar dat Jezus dat zelf zou gezegd hebben, gezien zijn verwijt aan de Farizeeën in hetzelfde gedeelte dat zij de wet Gods buiten werking stellen; dan zou Jezus dat namelijk ook zelf doen. Als jaren later Petrus een visioen krijgt van reine en onreine dieren, met de uitnodiging te slachten en te eten, is hij verbijsterd, en vraagt hij zich af wat dat wel te betekenen mag hebben . Hij heeft dus zeker niet van Jezus geleerd dat voortaan alle voedsel rein zou zijn. Wat Petrus door het visioen moest leren was dat mensen, in casu niet-joden, niet onrein zijn.
Over de slotzin van Marcus ‘zo verklaarde hij alle spijzen rein’, valt nog iets meer te zeggen. Zoals bekend zijn er van de evangeliën verschillende oude handschriften overgeleverd. Sommige, weliswaar latere, handschriften hebben niet het ‘Zo rein verklarende alle spijzen’ dat wij in onze bijbels vinden, maar wel: zo reinigende alle spijzen. In het Grieks is dat een miniem verschil: i.p.v. katharizoon is dat katharizon. Het is dan het verteringsproces dat al het voedsel rein maakt, zoals vlak daarvoor staat: omdat het niet in zijn hart, maar in zijn maag komt en in de beerput weer verdwijnt. Met andere woorden, het voedsel dat op zich koosjer is maar door ongewassen handen met onreinheid zou besmet zijn, wordt door te verteren rein. Zo heeft de Herziene Statenvertaling het opgevat: “Zo wordt al het voedsel gereinigd”. Deze versie van Marcus komt dan overeen met Matteüs: ongewassen handen maken niet onrein.
Met onze focus op voedselwetten en reinheidswetten zouden we nog vergeten waar Jezus de nadruk op legt: dat is op een zuiver hart. De gesteldheid van het hart bepaalt of een mens rein of onrein is: “Want uit het hart komen boze gedachten, moord, overspel, ontucht, diefstal, valse getuigenissen en laster.” Met deze zeven ondeugden, verwijst Jezus mogelijk naar een tekst uit Spreuken: ‘Geloof hem niet als hij met vriendelijke stem spreekt, want er zijn zeven gruwelen in zijn hart’ . Dat is wat ons, moderne westerse christenen, ook aanspreekt. Want dat begrijpen wij. Maar de nadruk op de staat van de innerlijke mens sluit voor Jezus het belang van de wetsbetrachting, van de rituelen zoals die in de Tora verwoord staan, geenszins uit. Een rein hart annuleert niet de eisen van de rituele wet, het is juist de innerlijke gesteldheid waarmee aan de eisen van de rituele wet voldaan moet worden. Zo spreekt Jezus elders over het brengen van een offer in de tempel. Zoals boven vermeld moest de offeraar daarvoor in een staat van rituele reinheid zijn, maar volgens Jezus moest hij ook innerlijk rein zijn:
Wanneer je dus je offergave naar het altaar brengt en je je daar herinnert dat je broeder of zuster je iets verwijt, laat je gave dan bij het altaar achter; ga je eerst met die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen .
De verzoening met de naaste, dat is voor ons waar het om gaat, en dus voldoende. Voor de jood, voor Jezus, sluit de verzoening met de naaste niet uit dat je je offergave naar het altaar brengt, zoals de wet voorschrijft.
Het christendom heeft met de vier evangeliën maar liefst vier verslagen over Jezus’ woorden en daden, met daarnaast natuurlijk nog andere boeken en brieven. Zonder dat wij dat goed beseffen, neigen wij ertoe wat in die vier evangeliën staat te reduceren tot één verhaal. In werkelijkheid waren die vier evangeliën oorspronkelijk bedoeld voor vier verschillende soorten groepen christenen, die elk met hun eigen vragen zaten, waarop elk specifiek evangelie een antwoord biedt. De schrijvers van de evangeliën bieden ons dus al een interpretatie van de woorden van Jezus, soms verschillende interpretaties, die bij de hedendaagse lezer verwarring kunnen doen ontstaan, zeker bij christenen die verwachten in de bijbel nu eindelijk eens een eenduidig antwoord te zullen aantreffen op hún vragen. Dat verlangen is begrijpelijk. In een wereld vol wanorde wil men een duidelijk richtsnoer. Maar zo zit de bijbel niet in elkaar. Vandaar dat wij bij Matteüs een Jezus vinden die zich enkel afzet tegen bepaalde reinheidswetten maar voedselwetten intact laat, terwijl wij bij Marcus een Jezus aantreffen die de voedselwetten lijkt af te schaffen. Welke Jezus is de echte? De eerste is historisch de echte. Of wij ons aan daarom aan de woorden van de historisch echte Jezus moeten houden, is echter een andere vraag.
Hier gaan de zogenaamde ‘messiaanse christenen’ – als zij niet-joods zijn, de mist in. Uitgaande van het evangelie van Matteüs, waar Jezus wijst op het blijvend belang van de wetten uit de Tora, (niet het “kleinste van de geboden” moet je willen uitvlakken) , besluiten deze christenen dat zij zoals de joden ook de voedselwetten moeten houden. En de joodse feesten moeten houden. En als het even kan het gezag van de Talmoed moeten erkennen (ja, ook dat komt voor). Een eventueel volgende stap is – zeker als zij teleurgesteld worden in Jezus (of in hun verwachtingen op hem) – dat deze christenen dan maar helemaal kiezen voor het jodendom, en het christendom met Jezus en al vaarwel zeggen. Ik heb ooit in een groepje van dat soort gelovigen gestaan, die zich leken te verlustigen in het schimpen op het christendom. Tot iemand zei: “je moet niet spuwen op het nest waaruit je vandaan komt”. Licht verbijsterd keerde ik huiswaarts.
De vergissing die gemaakt wordt, is dat men niet doorheeft dat het evangelie van Matteüs in eerste instantie bedoeld was voor jodenchristenen. Met veel wat in dat evangelie staat kunnen ook heidenchristenen hun voordeel doen. Maar zij moeten geen ‘jood’ worden en alle toravoorschriften willen houden. Paulus zei al: “Broeders, iedereen blijve voor God in die toestand, waarin hij werd geroepen.” Daarmee bedoelde hij: “Is iemand als besnedene geroepen, hij late het niet verhelpen; is iemand als onbesnedene geroepen, hij late zich niet besnijden.” Daarom is de interpretatie van Marcus, die zijn evangelie voor heidenchristenen schreef, voor die christenen toch ter harte te nemen: “zo schafte Jezus alle voedselwetten af”.
Wat mij betreft: aan wat ik eet zie je onmiskenbaar wie ik ben: een heiden.