Kort nadat de kernreactor van Tsjernobyl ontploft was, en wij ons afvroegen of het nog verstandig was groenten uit onze moestuintjes te nuttigen – vanwege de overtrekkende nucleaire wolk – kregen we bij ons in de kerk een prediker, een Amerikaan. Hij vertelde ons dat de kernramp in Oekraïne al voorspeld was in de Bijbel, het stond allemaal in het boek Openbaring. Ik had toen moeten vragen waar dat dan precies stond, maar op een gegeven ogenblik onderga je dit soort Bijbelinterpretaties gelaten. Want het gebeurt wel vaker dat onze arme wereld door rampen geteisterd wordt, en achteraf wordt dan (in sommige kringen) telkens beweerd dat het al in de Bijbel stond, dat die ons ervoor gewaarschuwd had. Maar wat is de waarde van een waarschuwing als ze pas achteraf herkend wordt? Ik had nooit een prediker horen zeggen dat er straks in Tsjernobyl een kernreactor zou ontploffen, zodat ik tenminste mijn groenten in veiligheid kon brengen. Hoe het ook zij, het boek Openbaring intrigeert. Dat heeft te maken met de openingszin ervan: “Openbaring van Jezus Christus, die Hij van God ontving om aan de dienaren van God te laten zien wat er binnenkort gebeuren moet.” Al werd dat zinnetje tweeduizend jaar geleden neergeschreven, wij lezen het alsof het over onze tijd gaat, en vragen ons af wat het boek dan te zeggen heeft over onze nabije toekomst. De geheimzinnige beelden en visioenen in het boek interpreteren we dan met betrekking op onze tijd. Dat is een vergissing. Het boek Openbaring gaat over wat gelovigen in de eerste eeuw verwachtten wat de toekomst hun zou brengen. En zij waren veel meer dan wij vertrouwd met een beeldtaal die ons vaak bizar en onbegrijpelijk voorkomt.
Hier willen we nagaan waar die fantastische beelden eigenlijk vandaan komen. Hoe kwam Johannes aan zijn ‘visioenen’? We onderzoeken dat aan de hand van een concreet voorbeeld.
De hoer op het beest
Ik raakte in vervoering, en hij nam mij mee naar de woestijn. Ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest vol godslasterlijke namen, met zeven koppen en tien hoorns. Ze droeg purperen en scharlakenrode kleren en gouden sieraden, edelstenen en parels. In haar hand had ze een gouden beker vol gruwelijkheden, al haar ontucht en onreinheid, en op haar voorhoofd stond een naam met een geheime betekenis: ‘Het grote Babylon, moeder van alle hoeren en van alle gruwelijkheden ter wereld’.
Het is alsof Johannes ons bij de lurven grijpt en zegt: “kijk, kijk dan toch wat ik zie, hoe gruwelijk!” Wij kijken, huiverend willen we de blik afwenden, maar we willen geïntrigeerd toch ook spieden naar de afschrikwekkende maar verleidelijk fascinerende beelden die Johannes ons voortovert. We vragen ons ongerust af wat ze te betekenen hebben. En Johannes heeft nog wel meer dat hij ons wil tonen.
Enkele voorbeelden. Reuzensprinkhanen “leken op paarden die waren toegerust voor de strijd, met op hun hoofd een soort goudachtige krans en met een gezicht als dat van een mens. Hun haar was lang als het haar van een vrouw, hun tanden waren als leeuwentanden. Hun borst leek een pantser van ijzer. Hun vleugels maakten een geluid als het geratel van talloze wagens die ten strijde trekken. Verder hadden ze een staart met een angel, net als schorpioenen. […] Hun koning is de engel van de onderaardse diepte; zijn naam luidt Abaddon.” Abaddon is de wachter van de onderwereld. Ik heb meer dan eens de uitleg gehoord dat Johannes hier moderne gevechtshelikopters beschrijft, met de woorden en begrippen waarover hij in zijn tijd beschikte.
Of nog: “Ik zag, toen het zesde zegel verbroken werd, hoe er een zware aardbeving kwam. De zon werd zwart als een rouwkleed en de maan werd bloedrood. De sterren vielen op de aarde, zoals late vijgen die door een stormwind van de boom worden gerukt. De hemel scheurde los en rolde zich als een boekrol op. Geen berg of eiland bleef op zijn plaats. Koningen, machthebbers, legeraanvoerders, rijken, aanzienlijken, slaven en vrije mensen, iedereen trachtte zich te verbergen in grotten en tussen de rotsen in de bergen. Ze riepen de bergen en de rotsen toe: ‘Val op ons neer! Verberg ons voor het oog van Hem die op de troon zit en voor de toorn van het lam!” Regelmatig worden sommige gelovigen zenuwachtig als aan de hemel weer een ‘bloedmaan’ verschijnt.
De vraag die ons hier bezig houdt is: hoe kwam Johannes aan die wonderlijke gezichten? Waren het visioenen? Gedachtenbeelden? Fantasie? Zelf zegt hij enkele keren dat hij in geestvervoering kwam, hij hoort dan een stem en ziet dingen. “Op de dag van de Heer raakte ik in vervoering. Ik hoorde achter me een luide stem, die klonk als een bazuin.” Gaat het dus om een mystieke ervaring? Zoals Paulus had die vertelt dat hij tot in de derde hemel werd opgenomen, waar hem onuitspreekbare geheimenissen geopenbaard werden? Ervoer Johannes wat lang geleden ook de profeet Bileam ervoer, die zowel hoorde als zag “in vervoering, met ontsloten ogen?”
Zo spreekt Bileam, de zoon van Beor,
zo spreekt de man wiens oog geopend is,
zo spreekt hij die Gods woorden hoort
en ziet wat de Ontzagwekkende toont,
in vervoering, met ontsloten ogen.
Wie weet, misschien heeft ook Johannes dergelijke mystieke ervaringen gekend, maar zeker is dat hij dan beelden ziet die hij al kende uit de Bijbel. Vaak zijn die beelden anders samengesteld en krijgen ze een nieuwe uitleg. Welbeschouwd hoef je daarvoor niet in vervoering te zijn, je kunt ook nuchter heel goed bekende beelden hergebruiken en nieuw duiden.
Laten we eens kijken waar het beest met de tien horens waarover we hierboven lazen, vandaan komt. Johannes noemt dat beest nog een paar keer:
Er verscheen een tweede teken in de hemel: een grote, vuurrode draak, met zeven koppen en tien hoorns, en op elke kop een kroon.
Toen zag ik uit de zee een beest opkomen. Het had tien hoorns en zeven koppen; het had een kroon op elke hoorn, en er stonden godslasterlijke namen op zijn koppen. Het beest dat ik zag leek op een panter, met poten als van een beer en een bek als de muil van een leeuw.
Het vierde beest
Dit beeld doet natuurlijk denken aan een visioen dat de profeet Daniël had geschouwd. Hij zag vier beesten opkomen uit de zee: “Ik had een nachtelijk visioen waarin ik zag hoe de vier winden van de hemel de grote zee in beroering brachten. Vier grote dieren rezen op uit de zee, elk met een andere gestalte.” De drie eerste dieren staan voor drie opeenvolgende koninkrijken: de leeuw staat voor Babylonië, de beer voor de Meden, de luipaard voor het Perzische rijk. Vier winden waaiden uit de vier hoeken van de wereld – een gemeenplaats in Babylonische literatuur om de hele wereld aan te duiden, het zijn allemaal wereldrijken. Maar vooral het vierde dier krijgt aandacht:
Daarna zag ik in mijn nachtelijke visioenen een vierde dier, angstaanjagend, afschrikwekkend en geweldig sterk, met grote ijzeren tanden. Het vrat en vermaalde alles, en wat overbleef vertrapte het met zijn poten. Het verschilde van alle dieren die daarvoor verschenen waren, en het had tien horens. Toen ik naar de horens keek zag ik hoe een kleine, nieuwe horen tussen de andere opkwam; drie van de oude horens werden uitgerukt om er plaats voor te maken. En in die horen bevonden zich ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak.
Daniël laat de lezer niet in het ongewisse, hij legt ook uit wat het visioen betekent. Het vierde beest, dat staat voor een vierde rijk. Dat zal “de hele aarde verslinden, vertrappen en vermorzelen. De tien hoorns duiden op tien koningen die uit dat koninkrijk zullen opstaan, maar na hen zal een andere heerser opstaan, anders dan alle vorige, en deze zal drie koningen ten val brengen.” Dan wordt nog gezegd dat het beest (het vierde koninkrijk) “een grote mond zal opzetten tegen de allerhoogste God, en de heiligen van de Allerhoogste zal onderdrukken. Hij zal proberen hun feestdagen en hun wet te veranderen.” Het is een rijk dat in opstand komt tegen God en dat de heiligen – de joodse gelovigen – onderdrukt. Wie zijn geschiedenis kent weet dat dit slaat op de Grieks-Seleucidische vorst Antiochus Epiphanes die het hellenisme wilde bevorderen en joodse gelovigen die de Thora in het hart droegen vervolgde. De tien hoorns staan voor de tien koningen van het Grieks-Seleucidische rijk. Vervolgens wordt verteld dat God zal afrekenen met dat rijk, en de heerschappij over de wereld zal geven aan de Mensenzoon. Die Mensenzoon is in het boek Daniël geen individu, het is het volk Israël: “Maar het koningschap ontvangen zullen de heiligen van de Allerhoogste; en zij zullen het koningschap bezitten tot in eeuwigheid en tot een eeuwigheid van eeuwigheden.” Het vierde beest zal het loodje leggen tegenover God, die dan de heerschappij geeft aan Israël. Dat was allemaal erg bemoedigend voor Israël. Maar de vraag die ons hier bezighoudt is weer: hoe kwam Daniël aan het visioen van het vierde beest dat er zo verschrikkelijk uitzag?
Nu wordt Daniël ons voorgesteld als een profeet die leefde ten tijde van de Babylonische en vroeg-Perzische heerschappij. In die tijd profeteerde hij dan over wat voor hem nog toekomst was, die waarin het Grieks-Seleucidische rijk zou heersen. Maar in werkelijkheid is het boek Daniël vrij jong – men dateert het op 164 v.Chr. God had Daniël geboden: “houd deze woorden geheim, Daniël, en verzegel het boek tot de eindtijd. Velen zullen op zoek gaan en de kennis zal toenemen.” Die eindtijd, dat was nu, de 2e eeuw v.Chr., de tijd waarin Antiochus zo woest tekeerging tegen de heiligen. De auteur van het boek Daniël leeft in die tijd, ziet wat er gebeurt, en doet alsof hij een profeet uit vroeger tijden is die dit alles voorzegt. Zijn profetie is immers wel erg gedetailleerd. Tussen de tien hoorns zag hij een kleine, nieuwe hoorn opkomen die drie andere hoorns uitrukte. Het ging om een koning die drie andere koningen ten val bracht. Het zou ons te ver voeren om op deze precieze voorspelling uitgebreid in te gaan en politiek te duiden.
Maar als dat allemaal zo is, hebben we niet te maken met een echt visioen, maar met een constructie van de auteur. Het is een beeld dat hij gecreëerd heeft, het beest moest bijvoorbeeld tien horens hebben omdat er tien koningen waren. Maar er kunnen wel bronnen geweest zijn waardoor de auteur zich geïnspireerd wist. Mogelijkheden zijn er genoeg, Jürg Eggler heeft er een heel boek over volgeschreven. Hij noemt Bijbelse voorbeelden. Maar er zijn ook buitenBijbelse voorbeelden, zoals Azi Dahaka, de draak uit oude zoroastrische mythologie. Deze Azi Dahaka wordt in de zoroastrische apocalyptiek verschillend beschreven: als een driekoppig monster, een slang, een schorpioen en meer van dat soort huiveringwekkende monsters. In de heilige boeken van het zoroastrisme, de Avesta, wordt gesproken over een redder die dit beest dood en een nieuwe wereldorde brengt. Dat is precies het thema dat ook Daniël bespeelt. Het zou dus best kunnen dat Daniël zijn beeld bij die zoroastrische mythen vandaan heeft. Joden hadden contacten met Perzen en de latere Parthen, en waren zelfs in hun eigen religie beïnvloed door het zoroastrisme.
Waar Daniël zijn beeld ook vandaan heeft, zijn boodschap zal voor de joden die in die tijd leefden en onderdrukt werden beslist vertroostend en bemoedigend zijn geweest. Is Daniëls voorzegging ook uitgekomen? Het leek er wel een beetje op, de Joden verjoegen de Grieks-Seleuciden uit hun land, Antiochus Epiphanes stierf. Het was een tijd waarin het Grieks-Seleucidische rijk van verschillende kanten belaagd werd en verzwakte. De Joden maakten daarvan gebruik en verwierven door gewapende strijd hun zo verlangde onafhankelijkheid. Een joods koninkrijk, geleid door Joodse priestervorsten, dat was dan misschien niet het Koninkrijk Gods dat in het boek Daniël beloofd werd, een theocratie was het in ieder geval. Simon, een van de oorspronkelijke verzetsstrijders, nam nog een leidersrol op zich in afwachting van een door God gezonden profeet: “De Joden en hun priesters hebben Simon en zijn nakomelingen als hun leider en als hogepriester aangesteld, totdat er een betrouwbare profeet zal opstaan.” Maar latere vorsten vergaten die profeet een beetje, men keek er niet meer echt naar uit. Men was tenslotte onafhankelijk, vrij, en dat was al heel wat.
Echter, de Joodse onafhankelijkheid duurde slechts ongeveer 80 jaar. Toen marcheerden Romeinse legers Palestina binnen en namen de macht over. Tot verbijstering van de vromen ging de geschiedenis gewoon door. Het gedeelte van de belofte over Israël: “en zij zullen het koningschap bezitten tot in eeuwigheid en tot een eeuwigheid van eeuwigheden,” dat was niet uitgekomen. De ‘eindtijd’ waarover Daniël het had, die was nog niet aangebroken. Wat doet men als heilige teksten niet uitkomen? Dan gaat men ze herinterpreteren. De tekst is immers heilig en onaantastbaar, en dus moet de uitlegging ervan verkeerd zijn geweest, zo redeneert men. De vervulling van de profetieën moet dan nog komen. Een ons ongekende vrome Jood, tijdgenoot van Johannes, zou die taak op zich nemen.
Ezra
De auteur doet zich voor als Ezra uit vroeger tijden, daarom wordt zijn boekje tegenwoordig ‘4 Ezra’ genoemd (er zijn nog boekjes van andere ‘Ezra’s’). Het is niet opgenomen in de Bijbel, de kerk vindt niet dat het Woord Gods door dit boekje vertolkt wordt, maar het is wel erg mooi, heel poëtisch ook. Het laat in ieder geval zien hoe sommige Joden – van farizese strekking – in de eerste eeuw dachten over het wereldeinde. De auteur is een tijdgenoot van Johannes, beiden schreven hun apocalyps tegen het eind van de 1e eeuw n.Chr. Die ‘Ezra’ kreeg heel wat visioenen, maar wat ons interesseert is wat hij schrijft over het ‘vierde rijk’, dat Daniël zag als het rijk van Antiochus Epiphanes. Ezra maakt duidelijk dat Daniël dat dan wel dacht, maar zelf heeft hij een andere verklaring – een verklaring die ook Johannes geeft. Het vierde rijk wordt nu als het Romeinse Rijk geïnterpreteerd. Ezra had in een ander beeld een aderlaar gezien – typisch beeld voor dat Romeinse Rijk, en zegt daarover:
De adelaar die gij uit de zee hebt zien opkomen, dat is het vierde wereldrijk, dat uw broeder Daniël in een gezicht is verschenen; maar aan hem is het zeker niet zo verklaard als ik u thans wil verklaren of al verklaard heb.
Hier wordt duidelijk gesteld dat Ezra een nieuwe uitleg geeft, een andere als die Daniël had. Met dat Romeinse Rijk zou het trouwens niet goed aflopen.
Daarom zult gij, adelaar, verdwijnen, mèt uw verschrikkelijke vleugels, uw boosaardige kleine vleugels, uw snode koppen, uw wrede klauwen en uw hele zondige lichaam! Zo zal de gehele wereld, bevrijd van uw heerschappij, verlicht ademhalen om daarna uit te zien naar het gericht en de genade van haar Schepper.
Hoe dat verder precies zal gebeuren hoeft ons hier niet bezig te houden, dat legt ‘Ezra’ in zijn boekje allemaal uit. Interessant om te vermelden is dat hij het ook heeft over een Mensenzoon, een ‘man met de wolken’, die nu echter niet langer het ‘volk van God’ is, maar een individu, een Messiasfiguur, zoals dat ook het geval is in het boek Henoch en in de evangeliën.
Een zevenkoppig monster
We zien echter ook dat Johannes het beeld wijzigt, anders beschrijft: wat Daniël niet noemde, zijn de zeven koppen. Drie keer wordt dit dier met zeven koppen en tien horens genoemd. Waar komen plots die zeven koppen vandaan?
Het zevenkoppig monster is al heel oud. Reeds in een Ugaritische mythe van vóór 1200 v.Chr. treffen we het aan. Daarin wordt verhaald hoe de godin Anat, zuster of gemalin van de god Baäl, Jam – de vijandelijke zeegod – overwonnen heeft. Als zij de twee boodschappers van Jam ziet zegt ze:
Zij verhief haar stem en riep:
“Waarom zijn Gapn en Ugar gekomen?
Welke vijand is opgestaan tegen Baäl?
Welke tegenstander tegen Rijder op de Wolken?
Heb ik niet El’s Lieveling, Zee, vernietigd?
Heb ik niet de goddelijke rivier, Rabbim, afgemaakt?
Heb ik niet de Draak verstrikt?
Ik omwikkelde hem,
Ik vernietigde de kronkelende slang,
Het zevenkoppig monster.
Ook sprak Mot, de Ugaritische god van de dood, Baäl toe: “Jij versloeg Leviathan, de kronkelende slang, maakte een eind aan de kromme slang, de tiran met de zeven koppen …” Maar al veel vroeger, begin 3e millennium v.Chr. kwam in Sumerische mythen de zevenkoppige slang voor. De god Ninurta van Lagasj rekende ermee af. Er zijn in het oude oosten nog heel wat meer mythen die het hebben over een zevenkoppige draak. Vaak bedreigt zo’n draak de scheppingsorde doordat hij in opstand komt tegen de regerende goden. Maar het beest wordt altijd weer verslagen door een of andere god, niet anders dan in het boek Openbaring waar de Mensenzoon het opneemt tegen de draak. Die Zee, die een macht is, komen we trouwens ook in de Bijbel tegen, samen met ‘koppen van monsters’:
U hebt door uw kracht de zee gespleten
en de koppen van monsters op het water verpletterd,
U hebt de schedels van Leviatan verbrijzeld,
hem als voedsel gegeven aan de dieren in de woestijn.
Niet toevallig komt dit beest bij Johannes uit de zee – die een vijandelijke macht is – opgedoken: “Toen zag ik uit de zee een beest opkomen. Het had tien hoorns en zeven koppen; het had een kroon op elke hoorn, en er stonden godslasterlijke namen op zijn koppen.” Die godslasterlijke namen zijn de namen zijn die de Romeinse keizers zichzelf in hun overmoed gaven: divus (de goddelijke), augustus (de verhevene), of dominus ac deus (Heer en God).
De beesten in de zee doen ook denken aan de elders in de Bijbel genoemde zeemonsters Leviatan en Rahab, beide worden ook genoemd de ‘kronkelende slang’, chaosmachten die rebelleren tegen God, maar waarmee god afrekent. “Met zijn kracht doet Hij de zee bedaren en met zijn vaardigheid verdelgt Hij Rahab. Met zijn adem blaast Hij de hemel schoon, zijn hand doorboort de kronkelende slang.” En: “Op die dag zal de HEER ingrijpen: Hij trekt zijn groot en machtig zwaard tegen Leviatan, de snelle, kronkelende slang, en Hij zal Leviatan doden, het monster in de zee.”
De hoer op het beest, nogmaals
Een derde kenmerk van het beeld dat Johannes ziet is de vrouw op het beest. Dat lijkt een uniek element: de vrouw is “Het grote Babylon, moeder van alle hoeren en van alle gruwelijkheden ter wereld.” Op een andere plaats wordt gezegd: “Gevallen, gevallen is Babylon, die grote stad, die door haar ontucht alle volken de wijn van haar wellust heeft laten drinken.” De uitleg die Johannes gegeven wordt is: “De vrouw die je zag is de grote stad, die heerst over de koningen op aarde.” Babylon, dat is de stad Rome, dat is de Romeinse heerschappij over de wereld. En wat de ziener ‘Ezra’ verkondigde, bevestigt ook Johannes: Rome zal vallen! Ook hier gebruikt Johannes flarden van teksten uit het Oude Testament, zoals woorden uit een profetie van Jesaja over Babel: “‘Gevallen, gevallen is Babel! Al zijn godenbeelden liggen verbrijzeld!” En hij ontleent een beeld aan Jeremia: “Babel was een gouden beker in de hand van de HEER, een beker die de hele wereld dronken voerde. Alle volken dronken van de wijn, daardoor zijn ze zo waanzinnig.” Het Babel uit de tijd van Jesaja en Jeremia, dat is het Babylon of Rome uit de tijd van Johannes – een bekende gelijkstelling in het naBijbelse jodendom.
Hoe zit het met het beest zelf? Met zijn tien horens en zeven koppen? Als Johannes dit beeld ziet is hij ontzet. Daarop zegt een engel tot hem: “Waarom ben je zo ontzet? Ik zal je de betekenis onthullen van die vrouw en het beest dat haar draagt, met zijn zeven koppen en tien hoorns.” De uitleg is deze:
De zeven koppen zijn de zeven heuvels waarop de vrouw zit, en het zijn zeven koningen. Vijf van hen zijn omgekomen, één is er nu, en de laatste moet nog komen en zal dan maar kort blijven. Het beest dat was, en niet is, is zelf de achtste koning, al is het een van de zeven, en het zal vernietigd worden. De tien hoorns die je zag zijn tien koningen, die nu nog geen koning zijn maar straks samen met het beest voor één uur koninklijke macht zullen krijgen.
Er worden dus twee verklaringen gegeven voor de zeven koppen: het zijn de zeven heuvels waarop Rome – het centrum van de Romeinse macht – is gebouwd, maar het zijn tegelijk ook zeven koningen, zeven keizers. De tien horens, die staan voor tien koningen, zijn waarschijnlijk vazalkoningen. Welke keizers en koningen dan precies bedoeld zijn, dat blijft voor ons puzzelwerk, waarover men elders kan lezen.
Het doel van het boek Openbaring
Openbaring of apokalypsis betekent ‘ont-dekken’; de bedekking die over de toekomstige dingen ligt, wordt weggenomen. Maar die toekomst ziet er bepaald somber uit, een hele reeks onheilspellende gebeurtenissen wordt aangekondigd. Dat is niet zo vreemd, Johannes schrijft zijn apocalyps in een tijd van vervolging, in een tijd van moeiten en zuchten en tranen. Maar het goede nieuws was dat God daar een eind zou aan stellen. Het beest zou uiteindelijk in de poel des vuurs geworpen worden. Dan schrijft Johannes enkele van de mooiste, troostende woorden van de Bijbel:
En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer.
En iedere traan zal hij uit hun ogen afwissen; en de dood is niet meer, noch rouw noch geschreeuw noch moeite: de eerste dingen zijn voorbijgegaan!
Het staat er zo mooi: ‘iedere traan’ zal hij afwissen, niet zomaar ‘alle tranen’, neen, de gelovige wordt voor elke geleden pijn apart vertroost. Het boek Openbaring is een moeilijk te begrijpen boek, zeker voor ons westerlingen die twee millennia na de optekening ervan leven. Maar wat we wel proeven, is dat Openbaring een troostboek is, een troostboek voor vervolgden. Dat mag het ook voor ons zijn, al lijden we nu niet onder vervolgingen, we kennen ook onze eigen angsten en bekommernissen. Het boek eindigt met een belofte van Jezus: “Ja, Ik kom spoedig.” Waarop Johannes het laatste woord heeft en namens alle verdrukten verzucht: “Amen, kom, Here Jezus!”
Die komst, daar hoeven we eigenlijk niet op te wachten, die komst, en de troost ervan, kan ook hier en nu, in onze binnenkamer plaatsvinden.