De Britse Ier C.S. Lewis (1898-1963) zou zich na een periode zonder geloof bekeren tot de anglicaanse variant van het christendom. Bekende werken van hem zijn de ‘Kronieken van Narnia’, ‘Brieven uit de Hel’, ‘Onversneden christendom’, en ook ‘De grote scheiding.’ Opvallend in dit laatste werk is dat niet God oordeelt of iemand in de hemel of de hel terechtkomt, maar dat de keuze van de mens zelf daarvoor bepalend is. Dat doet natuurlijk sterk denken aan Swedenborg: iemand maakt zijn eigen hel of hemel. Of Lewis het werk van Swedenborg gelezen heeft, is voor zover ik weet niet bekend. Wel verwijst hij in zijn voorwoord naar William Blake en diens boek ‘Huwelijk tussen Hemel en Hel,’ en Blake was wel vertrouwd met Swedenborgs ideeën. In zijn voorwoord schrijft Lewis: “Ik denk niet dat allen die verkeerde wegen kiezen, verloren gaan; maar hun redding bestaat in hun terugkeer naar de juiste weg.” Dat kan dan volgens zijn verhaal ook na de dood. Dat verhaal gaat als volgt.
Het is een grauwe, troosteloze stad, en in de miezerige regen staan een hoopje mensen te wachten bij een bushalte, mopperend. Het zijn doden en ze verblijven in de hel, al beseffen ze het zelf niet echt. Als de bus komt, neemt die de mensen mee de lucht in, hemelwaarts. Na een lange vlucht komen ze aan in een paradijselijk gebied. In dit landschap worden de mensen doorzichtig, als schimmen. Het gras en de bomen zijn veel ‘echter’ en van een hardere substantie dan de schimmen. De protagonist ziet dan andere, stralende wezens naderen. Het zijn mensen die hun thuis gevonden hebben, of gekregen hebben, in dit paradijselijke gebied. Elk van die stralende wezens heeft een schim toegewezen gekregen om die uit te nodigen verder het paradijs in te trekken. Maar de meeste schimmen weigeren, uit trots, uit ongeloof in het bovennatuurlijke, zelfgenoegzaamheid, wantrouwen, schaamte. Het liefst willen zij maar terugkeren naar de grauwe stad, naar de hel, al staat de weg naar de hemel voor iedereen open. De protagonist vraagt aan een stralend wezen:
“Maar ik begrijp dat niet. Is het oordeel dan niet definitief? Is er dan echt een weg van de Hel naar de Hemel?”
“Dat hangt ervan af hoe je die woorden gebruikt. Als ze die Stad achterlaten, zal het niet de Hel geweest zijn. Voor iedereen die daar weggaat, is dat het Vagevuur. En misschien moet je dit land ook niet de Hemel noemen. Niet de Ware Hemel, begrijp je. (Hier keek hij me glimlachend aan.) Je mag het ook het Dal van de Schaduw des Levens noemen. Maar voor hen die hier blijven zal het vanaf het begin de Hemel geweest zijn. En je kunt die treurige straten in de Stad daarginds het Dal van de Schaduw des Doods noemen: maar voor hen die daar blijven zal het vanaf het begin de Hel zijn geweest.”
Op de vraag hoe de zielen die teruggaan naar de stad daar überhaupt voor kunnen kiezen, is het antwoord:
Er is altijd iets dat ze liever hebben dan vreugde – liever dan de werkelijkheid. Je kunt het makkelijk zien bij een verwend kind dat liever zijn speelgoed en eten mist dan “het spijt me” te zeggen en weer lief te zijn. Je zou het mokken kunnen noemen. Maar bij volwassenen draagt het honderd fraaie namen – de wrok van Achilles, de grandeur van Coriolanus, Wraak, Gekwetste eigendunk, Zelfrespect, Tragische Grootheid, Fierheid.”
Maar ieder die wil, kan in de hemel komen. En met woorden die herinneren aan Swedenborg schrijft Lewis:
Er zijn uiteindelijk maar twee soorten mensen; degenen die tegen God zeggen: “Uw wil geschiede,” en degenen tegen wie God tenslotte zegt: “Jouw wil geschiede.” Allen die in de Hel zijn, kiezen daar zelf voor. Zonder die keuze zou de Hel niet bestaan. Geen ziel die ernstig en standvastig naar de vreugde verlangt, zal dat doel missen.