Het is weinig bekend, maar christelijke denkers uit vroeger eeuwen hebben vaak minder moeite gehad met evolutionaire gedachten dan menig christen in de twintigste en eenentwintigste eeuw. Vele van die mannen vonden het scheppingsverhaal zoals we dat in de Bijbel aantreffen, niet erg geloofwaardig. Ook bij sommige joden was dat al zo.
Philo van Alexandrië
De jood Philo van Alexandrië (30 v.Chr.- 40 n.Chr) probeerde het joodse scheppingsgeloof te harmoniseren met het denken van Griekse filosofen. Hij was van mening dat God als een architect eerst alles in de onzienlijke wereld had geschapen, zodat daarna alles naar dat archetypische beeld kon worden vervaardigd: “De onlichamelijke wereld was dan al vervolledigd, het had zijn plaats in de Goddelijke Rede; en de wereld, die wij met onze zintuigen waarnemen, werd gemaakt naar dat model” . We herkennen hier natuurlijk Plato in, die het had over een goddelijke handwerksman, een demiurg, die de beschikbare materie vormgaf op basis van een eeuwig model in de ideeënwereld . Volgens Philo getuigden de twee scheppingsverhalen in Genesis van die archetypische en materiële schepping. De zes scheppingsdagen vat hij niet letterlijk op:
Het zou een teken van grote simpelheid zijn om te denken dat de wereld in zes dagen geschapen was […]. Als Mozes dan zegt: ‘God voleindigde zijn werken op de zesde dag’, moeten wij verstaan dat hij niet spreekt van een aantal dagen, maar dat hij ‘zes’ neemt als het perfecte getal.
En hij [Mozes] zegt dat de wereld gemaakt is in zes dagen, niet omdat de Schepper nood had aan een lengte van tijd (want het is normaal dat God alles in één keer kan doen, niet enkel door een bevel uit te spreken, maar zelfs door het de denken), maar omdat de geschapen dingen ordening nodig hebben, en getallen verwant zijn aan orde; en van alle getallen is zes, door de wetten van de natuur, het meest productieve […].
De Griekse filosoof Aristoteles had onderwezen dat alle levende wezens geordend zijn op de Scala Naturae: een soort ladder van planten, eenvoudige zeedieren naar de vis, dan landdieren tot aan de mens, alles in een volgorde van toenemende complexiteit, waarbij de lagere soorten bestaan omwille van de hogere soorten. Planten bestaan voor de dieren, de dieren bestaan voor de mens. Philo duidt, op aristotelische wijze, eveneens een rangorde aan van de inferieure vissen over aardse en gevleugelde wezens, tot de superieure mens. De tijd was volgens hem trouwens pas met die schepping van de wereld begonnen .
Een andere bekende vertegenwoordiger van het toenmalige Jodendom, Flavius Josephus, hield het echter bij een letterlijke lezing van Genesis.
Origenes
Philo heeft een grote invloed uitgeoefend op enkele kerkvaders . Origenes (185-254) behoorde tot de Alexandrijnse school die zich bezighield met een allegorische interpretatie van de Bijbelse tekst. Over het bijbelse scheppingsverhaal zei hij:
Welk verstandig mens zal denken dat er een eerste, een tweede en een derde dag, een avond en een morgen zijn geweest zonder de zon, de maan en de sterren? En dat de eerste dag er als het ware was zonder hemel? Wie is zo dwaas dat hij denkt dat God, als een mens die boer is, ‘een tuin heeft aangelegd in Eden, in het Oosten’? […] Wanneer gezegd wordt dat ‘God tegen de avond rondwandelde in de tuin’ en dat ‘Adam zich verstopte tussen de bomen’, zal, denk ik, niemand eraan twijfelen, dat hierin bepaalde geheimen op een figuurlijke manier worden aangeduid .
Het scheppingsverhaal kan volgens Origenes onmogelijk letterlijk verstaan worden. Origenes geeft nog meer voorbeelden. Dan merkt hij op dat er ook waar gebeurde historie in de bijbel staat. Maar de voorbeelden die hij dan geeft, zijn alle aannemelijke gebeurtenissen, bijvoorbeeld over het bestaan van de aartsvaders, of over het feit dat Jeruzalem de hoofdstad was van Israël en dat de tempel daar stond. Dan vervolgt hij:
Overigens zal de nauwkeurige lezer bij sommige passages in twijfel verkeren. Zonder diepgaand onderzoek kan hij niet uitmaken of iets wat beschouwd wordt als een geschiedenis zich letterlijk zo heeft afgespeeld of niet, en of een bepaald gebod naar de letter opgevolgd moet worden of niet. Daarom moet de lezer zich nauwkeurig houden aan het voorschrift van onze Redder: ‘Onderzoek de Schriften’ en zorgvuldig nagaan, waar de letterlijke betekenis waar is en waar die niet mogelijk is .
Origenes neemt de wetenschap van zijn dagen serieus, en kan van daaruit sommige dingen die in de bijbel staan niet in letterlijke zin geloven, hij vindt mensen die dat wel doen zelfs ‘onnozel’. Juist de verhalen in de bijbel die op gebied van geschiedenis en wetenschap ‘onmogelijke’ zaken leren, doen Origenes besluiten dat die verhalen wel betrekking moeten hebben op louter geestelijke, godsdienstige of soteriologische thema’s. Hij is daarin een kind van zijn tijd, want precies hetzelfde probleem hield ook de stoïcijnen bezig, die hun geliefde mythen, met Homeros voorop, alleen nog konden waarderen door ze te allegoriseren. Dat is wat Origenes ook doet. En dat is wat zelfs Paulus doet. Paulus kan zich gewoon niet voorstellen dat God zich zou bekommeren om een dorsende os – hij vindt dat blijkbaar ook ‘onnozel’ – en allegoriseert dat dan maar; alleen zo blijft ook dit vers uit de wet voor hem betekenis hebben .
Wel gelooft Origenes, tegen de Griekse filosofen in, dat de aarde geschapen is en niet altijd heeft bestaan, zoals ook Augustinus zou beweren .
Andere geluiden
Basilius van Caesarea (329-379) legt in zijn Hexaëmeron (= ‘zes dagen’) uit dat God de wereld geschapen heeft in zes dagen van 24 uur (Homilie 2:8). Vóór hem hadden reeds Lactantius en Victorinus daarop gewezen; na hem zou Ambrosius in zijn Hexaëmeron hetzelfde zeggen, en zijn visie zou bepalend worden voor zowel de Byzantijnse kerk als de Latijnse middeleeuwse kerk . Dat betekent dat de grote kerken het scheppingsverhaal doorgaans letterlijk lazen. Zo hoorde ook volgens Basilius alles heel letterlijk worden opgevat, zodat bijvoorbeeld de planten inderdaad geschapen werden voordat de zon er was . Hij is wel op de hoogte van uitleggers die alles willen allegoriseren, maar zelf doet hij daar niet aan: “Voor mij is gras, gras, planten, vissen wilde dieren, tamme dieren, ik neem het allemaal in de letterlijke zin, want ik schaam mij het evangelie niet” . Hij zoekt uitdrukkelijk niet de scheppingsverhalen te harmoniseren met het denken van Griekse filosofen:
Vermijd de onzin van die arrogante filosofen die niet eens schaamrood worden als ze hun ziel vergelijken met een hond, of zeggen dat ze vroeger vrouwen, struiken of vissen waren. Zijn ze ooit vissen geweest? Ik zou het niet weten, maar ik aarzel niet vast te stellen dat ze in hun geschriften laten zien dat ze minder verstand hebben dan vissen .
Waarschijnlijk heeft hij hier de Griekse filosoof Anaximandros (611-549) in gedachten. Volgens Anaximandros heeft de aarde, die vrij in de ruimte zweefde en eerst bestond in vloeibare toestand om dan langzamerhand droger te worden, de levende wezens voortgebracht. Die leefden eerst in het water, en gingen pas later over naar het land. Alle dieren, ook de mens, zouden door transformatie rechtstreeks ontstaan zijn uit vissen.
Toch meende Basilius dat God in die zesdaagse schepping in de materie de kracht had gelegd om dingen te genereren, hij dacht niet dat God alles meteen een vorm had gegeven. We zien dat ook bij zijn broer Gregorius van Nyssa (331-396). Die geloofde dat de schepping ‘potentieel’ was: God had alle materie haar eigen wetmatigheden gegeven, waarna doorheen de tijd alles zich gradueel uit de vormloze homogene materie ontwikkeld had.
Augustinus
Augustinus (354 – 430) had een gelijksoortige overtuiging. Hij geloofde niet dat in Genesis letterlijk bedoeld werd dat de wereld in 6 dagen was geschapen, maar wel in 6 tijdseenheden. In navolging van de Alexandrijnse school (Origenes) zegt hij:
Als er wordt verteld dat de werken van de schepping voltooid zijn door een zesvoudige herhaling van dezelfde dag, dan gebeurt dat vanwege de volmaaktheid van het getal zes, niet omdat God een tijdsverloop nodig zou hebben gehad – alsof Hij niet alles ineens had kunnen scheppen, waarna dan het geschapene door zijn regelmatige bewegingen de tijden had gevormd – maar omdat door het getal zes de volmaaktheid van zijn werken wordt betekend .
Dan vervolgt hij met een uitleg over de betekenis van het getal zes, zoals reeds Philo deed.
Augustinus vergeleek de schepping met de groei van een boom uit een zaad dat de potentie heeft een boom te worden. Alles ontwikkelt zich dus doorheen een lang, langzaam proces, in overeenstemming met de omgeving. Het was dus niet nodig dat God elke dier- en plantensoort apart schiep. God schiep de potentie, maar de détails, de afzonderlijke soorten, werken zichzelf uit in overeenstemming met Gods wetten. Augustinus staat hier in de traditie van de Griekse filosoof Anaxagoras (500-428). Die had gesuggereerd dat planten en dieren gevormd werden door pre-existente kiemen, die in de oermaterie (het apeiron) al aanwezig waren. Die kiemen, spermata, werden geactiveerd door de nous, de kosmische intelligentie. Het leven verscheen niet zozeer volgens een ontwerp – alles was al aanwezig in de kiemen – maar toch begeleidde de nous de gang van zaken naar een vooropgesteld doel. Voor Anaxagoras is deze nous uiteraard geen godheid als wel een kracht, een intelligentie, waaraan ook mensen deel hebben. Anders dan Anaxagoras, en alle andere Griekse filosofen, die aannamen dat materie eeuwig was en zonder begin, hield Augustinus staande dat de wereld geschapen is door God, samen met de tijd, zoals ook Plato had gezegd dat de wereld een begin heeft gehad .
Volgens Augustinus kunnen wij in Genesis 1 lezen hoe de Schepper eerst ex nihilo de oorspronkelijke levenskiemen (rationes seminales) schiep, naar de gelijkenis van zijn ideeën die Hij contempleerde (vgl. Plato’s model in de ideeënwereld). Deze rationes seminales zijn wel fysisch, maar hebben in Genesis 1 nog geen lichamelijke vorm, zij waren onzichtbaar ingeplant in de schepping om later tot ontwikkeling te komen als de organismen die wij kennen, de planten en dieren, en die wij beschreven vinden in Genesis 2. Zo harmoniseerde Augustinus de tegenstellingen tussen de twee scheppingsverhalen en verklaarde hij de generatio spontanea.
Reeds Aristoteles had beweerd dat sommige insecten, maar ook kikkers en slangen “niet uit ouders voortkomen maar uit eigen beweging ontstaan: sommige uit de dauw die op balderen valt […], andere in rottende modder en mest, weer andere in hout – hetzij op planten hetzij in dood hout -, in de vacht van dieren, in hun vlees of in hun uitwerpselen” . Het geloof in deze generatio spontanea zou blijven bestaan tot Pasteur in 1862 aantoonde dat dit niet mogelijk was .
Augustinus is ook beïnvloed door Aristoteles. Er is in de natuur een rangorde, waarbij niet de mens maar de engelen de hoogste plaats innemen .
Na Augustinus verstilde de discussie rond het interpreteren van het scheppingsverhaal. De Ier Johannes Scotus (810 – 877), de vader van de scholastiek, herhaalt in wezen Augustinus.
De evolutiegedachte bij moslims .
“Jullie Heer is God die de hemelen en de aarde in zes dagen [of: ‘fasen’] geschapen heeft”. Zo lezen wij in de Koran. Over de mens staat geschreven: “Wij hebben de mens toch uit een extract van klei geschapen. Daarna maakten Wij hem tot een druppel in een solide verblijfplaats. Daarna schiepen Wij de druppel tot een bloedklonter, dan schiepen Wij de bloedklonter tot een vleesklomp, dan schiepen Wij de vleesklomp tot gebeente en dan bedekten Wij het gebeente met vlees” .
Deze heilige woorden hebben Arabische of islamitische geleerden er niet van weerhouden eigen theorieën op te stellen over het ontstaan van de aarde en mens. Zij huldigden opvattingen over evolutie, geïnspireerd door de door hen hooggeachte Aristoteles. Een aantal van diens werken werd begin 9e eeuw in het Arabisch vertaald. In diezelfde eeuw schreef al-Jahiz heel wat werken waaronder het ‘Boek der dieren’, waarin hij de kenmerken van 350 soorten beschrijft. Wat hij schrijft doet al erg denken aan Darwin:
Dieren zijn verwikkeld in een strijd om het bestaan, om voedsel, om te vermijden door anderen gegeten te worden en om zich voort te planten. Omgevingsfactoren beïnvloeden organismen om nieuwe kenmerken te ontwikkelen en zo te transformeren in nieuwe soorten. Dieren die overleven en zich voortplanten kunnen hun succesvolle kenmerken doorgeven aan hun nakomelingen.
Muhammad al-Nakhshabi schreef in de 10e eeuw zijn ‘Boek van de voortplanting’: Terwijl de mens is voorgekomen uit bewuste dieren, zijn deze voortgekomen uit planten en deze zijn op hun beurt voortgekomen uit kleine elementen, die dan weer voorkomen uit hemelse lichamen’. Avicenna (Ibn Sina), 11e eeuw, verklaarde het ontstaan van bergen vanuit een omhoog-stuwende kracht, waarna die bergen door water worden uitgesleten. Daar zijn hele lange periodes mee gemoeid. Avempace (Ibn Badja) had het in de 12e eeuw over de sterke relaties tussen de mens, dieren, planten en mineralen, die allen in één enkel geheel verbonden zijn. Via verschillende graden van ontwikkeling was de menselijke ziel opgerezen boven het niveau van de instincten, dat hij deelt met de dieren.
Calvijn
Maar wat zou Calvijn gezegd hebben over de evolutietheorie? Alister Mc.Grath schrijft dat volgens Calvijn de Bijbel niet moet
“[…] worden gezien als een astronomisch, geografisch of biologisch leerboek. Misschien wordt dit principe het duidelijkst uitgesproken in een paragraaf die Calvijn in 1543 toevoegde aan zijn voorwoord tot de vertaling van het Nieuwe Testament (1543) van Pierre Olivétan: de Bijbel heeft geen nadere bedoeling dan ons te brengen tot de kennis van Jezus Christus – en als wij Hem hebben leren kennen (en alles wat dat inhoudt), dan moeten we stoppen en niet verwachten nog meer te weten te komen. De Bijbel toont ons dingen (…) door welke wij de wereld kunnen zien als Gods schepping en zelfopenbaring; hij is echter geen onfeilbare bron van astronomische en medische informatie en is ook nooit als zodanig bedoeld. De natuurwetenschappen worden aldus daadwerkelijk bevrijd uit hun theologische boeien” .
Dat klinkt natuurlijk prachtig, erg modern ook. De bijbel is geen onfeilbare bron van wetenschappelijke, ook niet biologische informatie, maar zij toont ons de wereld als Gods schepping, die getuigt van zijn heerlijkheid. Want daar gaat het volgens Calvijns dan toch om: “En in de eerste plaats, waarheen men ook de ogen keert, er is geen enkel deeltje van de wereld, waarin men met althans enige vonkjes zijner heerlijkheid kan zien glinsteren” .
Al kon Calvijn niet reageren op Darwin, hij kende wel de Epicureeërs. Aan deze filosofische richting wil ik eerst aandacht geven. Voor Democritus en de vroege atomisten, eind 5e eeuw v.Chr., waren atomen (vgl. de spermata van Anaxagoras) en leegte de enige oorspronkelijke realiteiten. Goden of een ‘intelligentie’ kwamen niet in aanmerking als veroorzakers van het leven, zij waren er juist uit gegenereerd. De wereld is het gevolg van toeval (er is geen vooropgezet doel), en van een eindeloze tijd waarin alle combinaties van atomen mogelijk worden. De latere Epicurus (341-271) gebruikte deze ideeën om het creationisme van Plato aan te vallen. Van Empedocles’ systeem nam hij het idee over van natuurlijke selectie en de overleving van de best aangepaste. De Romeinse filosoof Lucretius (99-55) nam deze ideeën – zoals die reeds door Epicurus waren verwoord – op zijn beurt over in zijn dichtwerk De Rerum Natura. Er is bij hem geen sprake van graduele ontwikkeling van organisch leven, zoals bij Aristoteles, maar hij neemt aan dat dieren rechtsreeks, volledig gevormd, uit de aarde komen, waarvan sommigen zo onaangepast zijn dat ze door andere vervangen worden. Ik laat een enkel voorbeeld volgen uit Lucretius’ De Rerum Natura (V:419-431):
Want zeker hebben begindeeltjes niet volgens plan zichzelf intelligent in een ordening geplaatst of iets afgesproken over het geven van beweging, maar omdat vele deeltjes op velerlei manieren, sinds onbegrensde tijd door slagen voortgejaagd en door hun gewicht gedreven, zich plegen te bewegen in allerlei combinaties en alles uitproberen wat zij door onderlinge binding kunnen scheppen, daardoor gebeurt dat zij, langdurig zich verspreidend, door elke soort beweging en binding te ervaren, ten slotte zich verenigen, vaak plotseling een permanente grondslag van grote dingen worden, van aarde, zee en hemel, en het ras van levenden .
Calvijn reageert op deze filosofie die van Epicurus stamt, hij krijgt een veeg uit de pan:
Laat Epicurus antwoorden, welke samenstoting van atomen spijs en drank verteert en een deel daarvan tot uitwerpselen, een ander deel tot bloed doet worden, en bewerkt, dat de ledematen, elk afzonderlijk een zo grote werkdadigheid hebben tot het doen van hun plicht alsof even zoveel zielen volgens gemeenschappelijk plan één lichaam regeerden .
Iets verder heeft hij het over de heiligschennende woorden van de ‘onreine hond Lucretius’ . En nog elders heten de Epicureeërs een pest waarvan de wereld altijd vol is geweest . Het toeval, dat bij de Atomisten een grote rol speelt, heeft bij Calvijn geen plaats: “[…] dat de voorzienigheid Gods, zoals die in de Schrift geleerd wordt, gesteld wordt tegenover het toeval en toevallige lotgevallen” . Het is ook niet zo dat God slechts één scheppingsdaad heeft gesteld en de wereld verder naar haar eigen wetten laat draaien (deïsme): “Verder, God te maken tot een Schepper van een ogenblik, die slechts eenmaal zijn werk tot stand bracht, zou wel wat al te kil en bekrompen zijn” . En: “Want het zou dwaas zijn om op de manier van de wijsgeren de woorden van de profeet zo uit te leggen, dat God het eerste werkende wezen is, omdat Hij het beginsel en de oorzaak van alle beweging is” . Natuurlijk zijn er wel wetmatigheden: “Het is wel waar, dat iedere soort van de dingen afzonderlijk door een verborgen aandrijving van de natuur bewogen wordt, alsof zij gehoorzaamden aan een eeuwig bevel Gods en dat, wat God eenmaal vastgesteld heeft, uit eigen beweging voortgaat” . Maar opgelet, “wij denken niet, als de Stoïcijnen, een noodzakelijkheid uit tengevolge van een onafgebroken keten van oorzaak en gevolg en van een in de natuur vervatte opvolging” .
Een wetmatigheid kan men bijvoorbeeld waarnemen in de loop van de zon, die zorgt voor zoveel leven, maar men moet toch niet vergeten dat het God is, die daar achter staat. Uit Jozua 10, waar op Jozua’s gebed de zon twee dagen stilstaat, leren wij dat “de zon niet zo dagelijks door een blinde aandrijving van de natuur opgaat en ondergaat, of Hij bestuurt haar loop, om de herinnering aan zijn vaderlijke gunst jegens ons te hernieuwen” . Ook stormen en overstromingen zag Calvijn letterlijk als daden van God, als zijn antwoord op zondige daden van de mensheid , iets wat we in fundamentalistische kringen uit onze tijd ook nog horen: de orkaan Katrina van 2005 wordt zo een oordeel genoemd op de zedeloosheid van New Orleans. Calvijn ziet dus wel een orde in de natuur, maar het is een orde met uitzonderingen.
Voor Calvijn is het duidelijk dat de wereld uit het niets werd geschapen, anders dus dan de “waanzin van dezen die zich verbeelden dat ongevormde materie van eeuwigheid af bestaat” . In tegenstelling tot Augustinus houdt hij ook vast aan een letterlijke zesdaagse schepping. En die schepping is zo’n zesduizend jaar oud .
“De eerste dag”. Hier wordt duidelijk de vergissing weersproken van hen die volhouden dat de wereld in één moment werd gemaakt. Want het is al te gek om te betogen dat Mozes het werk dat God volbracht in een keer, over zes dagen te verdelen, enkel met als doel onderwijs mee te delen. Laat ons eerder besluiten dat God voor zichzelf zes dagen nam, met als doel zijn werken aan te passen aan het bevattingsvermogen van de mens” .
Calvijn legt dan uit dat God de schepping van de wereld in opeenvolgende porties verdeelde, om onze aandacht te trekken, om ons te verplichten, alsof hij zijn hand op ons gelegd had, te pauzeren en te reflecteren over zijn werk. God past zich dus aan de mens aan in de manier waarop Hij schept, niet in de manier waarover Hij spreekt door Mozes (zoals men vaak leest in literatuur).
Calvijn neemt dus één en ander wel letterlijk, zoals de zesdaagse schepping, maar dat is geen principieel standpunt. Principieel lijkt mij wel de gedachte dat in die schepping overal Gods heerlijkheid zichtbaar is. En dat zal problemen geven.