Een christelijk werk uit de 2e eeuw n.Chr. is de ‘Hemelvaart van Jesaja’. Het werk bestaat uit twee delen: het ‘Martelaarschap van Jesaja’ en het ‘Visioen van Jesaja’. In dat laatste schouwt de profeet Jesaja visioenen over de hemelen. Terwijl Jesaja “woorden van gerechtigheid en geloof” sprak tot zijn omstaanders, werd zijn geest plotseling van hem weggenomen. Er was een engel uit de zevende hemel gekomen om een en ander aan de profeet te openbaren. Eerst steegt hij op naar het firmament waar hij Sammaël en zijn legermachten zag. Het was er een en al strijd, verwarring en afgunst. Vervolgens beschrijft Jesaja zijn reis door de zeven hemelen. In elke hemel schouwde hij een troon met ‘iemand’ die daar op zat en engelen die in elke volgende hemel in heerlijkheid toenamen. De heerlijkheid van Jesaja zelf nam trouwens bij elke volgende hemel ook toe: “mijn gezicht veranderde naarmate ik van hemel tot hemel opsteeg.” In de zesde hemel werd hem beloofd dat hij andere kledingstukken zou zien, waarschijnlijk ook zou aandoen – “en dan zul je gelijk zijn aan de engelen in de zevende hemel.” In de zevende hemel zag hij Abel en Henoch en alle rechtvaardigen, ontdaan van hun vleselijk omhulsel en bekleed met hemelse gewaden, “en ze waren als engelen die daar staan in grote heerlijkheid.” Ook Christus, de Heilige Geest en de heerlijkheid van de Vader zag hij daar. Vervolgens hoorde hij dat God Jezus opdroeg neer te dalen naar de wereld:
Ga heen en daal af door alle hemelen. Je zult afdalen door het firmament en die wereld heen tot aan de engelen die in het dodenrijk is, maar tot in de hel zul je niet gaan. […] Daarna zul je opstijgen van de engelen van de dood naar deze plaats.
Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen het dodenrijk en de hel, Jezus zal wel afdalen tot de eerste, maar niet in de tweede komen. Opmerkelijk is dat Jezus bij zijn afdaling de gestalte aannam van de engelen die zich in de respectievelijke hemelen bevonden, de engelen herkenden hem dus niet. Hij zou zelfs de gestalte aannemen van de engelen in het firmament en die van het dodenrijk: “En noch de engelen noch de vorsten van die wereld zullen weten dat jij met mij Heer bent van de zeven hemelen en hun engelen,” zei God. Het doet onwillekeurig denken aan Isjtar, die bij haar afdaling naar het dodenrijk bij elke poort een stuk van haar heerlijkheid moet afgeven. Bij de drie onderste hemelen en het firmament moest Jezus zelfs wachtwoorden geven om te kunnen passeren, net zoals bij de hermetici het geval was en zoals we nog zullen zien de gnostici. Dan wordt verhaald hoe Jezus in Betlehem geboren wordt, als man grote wonderen en tekenen doet, gekruisigd wordt, “en hij daalde af naar de engel die in het dodenrijk is.” Dat zal dus allemaal in de toekomst gebeuren – gezien vanuit Jesaja’s tijd. Daarna staat Jezus op uit de dood en gaat weer hemelwaarts. Nu gebeurt dit echter in grote heerlijkheid, en de engelen van de hemelen zijn verbaasd dat ze Jezus bij zijn afdaling niet herkend hebben. Dan is de tijd aangebroken dat Jesaja ook weer afdaalt. Hij heeft echter dingen gezien die niemand anders ooit geschouwd heeft. Nu zal hij terugkeren in zijn eigen gewaad, zonder hemelse heerlijkheid dus.