De rol van engelen bij het sterven

5 december 2023

“Op zekere dag stierf de bedelaar, en hij werd door de engelen weggedragen om aan Abrahams hart te rusten.” Zo lezen we in Jezus’ gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus. Gestorvenen werden door engelen weggedragen naar hun nieuwe verblijfplaats, hier is dat het hart of beter de ‘schoot van Abraham.’ Onder heidenen was het de psychopompos, de ‘zielengeleider’, die de doden naar hun nieuwe verblijf bracht, het dodenrijk. Joodse tradities zagen de engel Michaël als de gids voor de doden. We zien daar nog iets van in de brief van Judas, waar Michaël met de duivel twist over het lichaam van Mozes. Dat is ontleend aan een ons onbekende versie van het apocriefe ‘Hemelvaart van Mozes.’ Nu was een gids wel nodig, men betrad tenslotte onbekend terrein. Chrysostomus, aartsbisschop van Constantinopel (rond 400) zei daarover in een preek: “Als we een gids nodig hebben bij het reizen van de ene stad naar de andere, hoeveel te meer zal de ziel dan iemand nodig hebben die de weg wijst wanneer ze de banden van het vlees verbreekt en overgaat naar het toekomstige leven?”

Sterven was een opwindende belevenis, voor christenen. Wat stond er te gebeuren als men het tijdelijke met het eeuwige verwisselde? De kerkvader Tertullianus schrijft:

Wanneer de ziel door de kracht van de dood wordt weggerukt uit het gewicht van het vlees dat haar opsloot, beeft ze van opwinding bij het zien van het gezicht van de engel, de oproeper van zielen, in het besef dat haar eeuwige verblijfplaats is voorbereid.

Volgens Pseudo-Justinus (een onbekende auteur) volgde daarbij al meteen een schifting: “Onmiddellijk nadat de ziel het lichaam verlaat, volgt een scheiding van de rechtvaardigen en de zondaars. Vervolgens worden ze door de engelen naar de plaatsen geleid die ze verdienen.” Opmerkelijk is het gebed van Jozef, dat we aantreffen in het apocriefe ‘Geschiedenis van Jozef de timmerman,’ waarschijnlijk op schrift gesteld in Egypte, 5e eeuw. Jozef weet dat zijn einde nabij is en bidt:

Zend mij, ik smeek U, de grote Michaël, de prins van Uw heilige engelen: laat hem bij mij blijven, zodat mijn ellendige ziel dit getroffen lichaam zonder problemen, zonder angst en ongeduld kan verlaten. […] En laat het niet gebeuren dat het aangezicht van de engel die vanaf de dag van mijn geboorte tot mijn voogd is benoemd, zich van mij afwendt; maar moge hij de metgezel op mijn reis zijn, tot hij mij bij U brengt: laat zijn gelaat aangenaam en blij voor mij zijn, en laat hij mij in vrede vergezellen. En laat demonen met een angstaanjagend uiterlijk niet bij mij in de buurt komen op de weg die ik moet gaan, totdat ik in gelukzaligheid naar U toe kom. En laat de deurwachters mijn ziel er niet van weerhouden het paradijs binnen te gaan.

We zien hier de van oorsprong Joodse idee van Michaël als zielenbegeleider, maar ook de persoonlijke engel begeleidt de stervende naar zijn nieuwe plek. Gebeden wordt dat die de stervende goed gezind zal zijn. Dat lijkt vreemd; waarom zou jouw persoonlijke beschermengel zich tegen je keren? Origenes wist dat een van de taken van zo’n engel erin bestond je te onderrichten, en dat kon inhouden dat je met strenge woorden werd bestraft. Mogelijk is het idee achter Jozefs gebed dat als je tijdens je leven geen gehoor geeft aan je beschermengel, die bij zich van je afwend als je sterft. Tenslotte wordt ook gebeden dat demonen niet in de buurt zullen komen van de weg die hij gaan moet. Wellicht worden met die demonen dezelfde wezens bedoeld als de deurwachters die de weg naar het paradijs kunnen versperren. Het is dus niet alleen in esoterische kringen (heidens of gnostisch) dat men beducht was voor tegenstanders op weg naar het hemelrijk, ook in andere christelijke kringen was men wat bang voor.

In de ‘Apostolische constitutie’, een kerkorde, treffen we een gebed aan dat engelen de overleden goed gezind zullen zijn: “Kijk nu ook naar deze Uw dienaar, […] en vergeef hem als hij vrijwillig of onvrijwillig heeft gezondigd, en geef hem barmhartige engelen, en plaats hem in de boezem van de aartsvaders en profeten en apostelen.” Engelen onderzochten de goede en kwade kanten van zielen die zich bij de hemelpoorten aanboden, vertelt Origenes die ook uitlegt dat het vaak om boze engelen gaat: zij willen namelijk de ziel verhinderen binnen te gaan in de hemel. Maar die taak werd ook wel toebedeeld aan goede engelen. Origenes:

Het engelenkoor is onze getuige, de hemelse machten wachten ons liefdevol op, om te zien wanneer en op welke wijze we terugkeren van deze strijd, hoeveel buit we hebben verzameld. Ze kijken aandachtig toe, ze doen een grondig onderzoek om te zien wie van ons de grootste hoeveelheid goud, zilver of edelstenen bij zich heeft. […] En naar de maat waarin ieder heeft meegebracht […] zal de woning worden bepaald die hij verdient.

Maagden, die op aarde toch al als engelen leefden, werden bij hun verscheiden hartelijk verwelkomd door engelen, legt Hilarius uit: “Want er werd gezegd dat van zodra de zielen de wereld verlaten, de engelen komen om de maagden te ontmoeten, waarbij zij vele woorden van welkom spreken en zij vergezellen naar de hemelse velden die zij zo lang verlangden te betreden, al hebben zij zich die vaak voorgesteld, van op een afstand, toen ze nog in hun lichamen woonden.” Eusebius weet zelfs dat de maagden niet zelf zullen wandelen naar de Koning, maar zullen gedragen worden door engelen.

Uit getuigenissen van stervenden die Gregorius de Grote (6e eeuw) optekende, blijkt nochtans dat bijna nooit engelen werden waargenomen; wel martelaren die de stervende kwamen ophalen, of Jezus of Maria. Soms is het niet zo duidelijk wat er gebeurde, maar indrukwekkend was het wel; het volgende overkwam de bedlegerige Romula, die er haar geestelijke moeder Redempta bij riep. Al worden ze niet bij naam genoemd, toch moet het hier over engelen te gaan.

Toen zij op het middernachtelijk uur bij haar ziekbed stonden, schoot er plotseling een lichtflits vanuit de hemel neer en verlichtte dat vertrek. Zulk een oogverblindende glas overstraalde hen dat een overweldigende vrees de aanwezigen aangreep. […] Ze hoorden een geluid als van een grote menigte mensen en de deur van het vertrek schudde als werd ze weggeduwd door een grote schare die naar binnen drong. Ze voelden dat er velen binnenkwamen, maar door de beklemmende angst en het felle licht konden ze hen niet zien. De vrees had hen de ogen doen neerslaan en de lichtflitsen verblindden hen. Op dat licht volgde terstond een wonderbaarlijke welriekend geur. Had de lichtglans hen verschrikt, de zoete geur verkwikte hen.

Het duurde nog enkele dagen voordat Romula overleed. Toen ze de communie ontving, hoorde ze mannen- en vrouwenstemmen die zongen. “Terwijl haar ziel meegevoerd werd naar de hemel, begon, naarmate de koren hoger stegen, het psalmgezang hoe langer hoe zachter te klinken. Ten slotte vervaagde de klank van de psalmodie in de verte en loste de zoete geur volledig op.”

Share This