Het christendom was een barbaarse filosofie, vond Proclus, de laatste grote neoplatonist. Die christenen hadden het aangedurfd het beeld van de godin Athena te verwijderen uit het pantheon. Het verhaal gaat dat de godin toen aan Proclus verscheen in een droom; zij vroeg hem zijn huis in te richten zodat zij bij hem kon intrekken. Het was een tijd waarin christenen steeds meer macht kregen en die ook gebruikten, zoals tegen de godslasterlijke filosofie van het neoplatonisme. Met Proclus ging het neoplatonisme ten onder, maar vreemd genoeg stond het met Dionysius de Areopagiet weer op, en wel in christelijk gewaad.
Eind 5e eeuw zou een ons onbekende auteur enkele werken publiceren waarin hij een christelijke versie gaf van Proclus’ ideeën – zonder die met name te noemen. Hij wendde voor niemand minder te zijn dan Dionysius de Areopagiet, een van de weinigen die volgens het boek Handelingen in Athene het geloof aanvaardden en zich aansloten bij Paulus. “Ik, Dionysius de Areopagiet, ben de auteur van deze geschriften,” zo leidde hij zijn boeken in. (Eigenlijk zou ik het consequent moeten hebben over ‘Pseudo-Dionysius’, maar hou het voor de eenvoud bij ‘Dionysius’). Hij schreef dat hij in Heliopolis de zonsverduistering had meegemaakt die plaatsvond tijdens Jezus’ sterven, dat hij een visioen had geschouwd van Maria met de apostelen Jacobus en Petrus, hij liet brieven na die hij geschreven had aan Timotheüs, Titus en aan Johannes toen die op Patmos verbleef. En Petrus en Jacobus had hij ook ontmoet. Het gaat dus om een bewuste vervalsing. Maar voor christenen vanaf de 6e eeuw leek het wel alsof men hier boeken in handen had van een christen uit de begintijd van de kerk, met een mooi uitgewerkte, filosofisch diepzinnige theologie waarin de geheimenissen van God en de hemelen werden ontvouwd. Jacobus de Voragine, aartsbisschop van Genua, schreef in de 13e eeuw over hem: “Aan deze Dionysius heeft Paulus, naar men zegt, geopenbaard wat hij gezien had, toen hij tot in de derde hemel werd weggevoerd.” Deze Dionysius noemt ook zijn leraar Hierotheus, zijn “goddelijke inwijder”, een oudere leerling van Paulus die volkomen onbekend is want fictief. Deze had naar verluid een boek geschreven waarvan Dionysius dankbaar gebruik maakte: ‘Elementen van de theologie’. Dat was merkwaardig genoeg precies ook de titel van het hoofdwerk van Proclus.
Dionysius’ boeken (dat zijn er vier, plus tien brieven) werden vertaald in het Syrisch, het Arabisch, en in de 9e eeuw vertaalde de Ierse Johannes Scotus deze werken in het Latijn. Sindsdien schreef zowel binnen de Byzantijnse als de Latijnse kerk menig middeleeuws theoloog er commentaren op, zo ook de grote meester Thomas van Aquino. Voor de scholastiek werden Dionysius’ werken na die van Augustinus (die ook beïnvloed was door het neoplatonisme) de belangrijkste autoriteit. Zelfs op de gotische kathedraalbouw hadden de ideeën van Dionysius invloed; zijn hiërarchie van engelen (zie onder) vinden we in de kathedraal van Chartes, en zijn overtuiging dat het Licht Gods alleen in de veelheid door de mens ontwaard kan worden, zien we in de veelkleurige glasramen van gotische kerken die het zonlicht breken. Weliswaar had een enkeling al in de 6e eeuw bedenkingen geuit tegen de authenticiteit van de werken van Dionysius, – deze Athener uit de 1e eeuw leek wel erg op zijn tijd vooruit te lopen, en vreemd was dat geen enkele kerkvader ooit naar hem verwezen had – maar de meesten verdedigden de apostolische autoriteit van deze intrigerende boeken. In de 15e eeuw ontkende de humanist Lorenzo Valla voor het eerst onomwonden de authenticiteit van ‘Dionysius’ geschriften; Erasmus zou hem daarin volgen, waarvoor hij van katholieke theologen veel kritiek kreeg. Ook Luther zou onder invloed van Erasmus afstand nemen van Dionysius; hij vond diens werken maar een verzameling wilde fantasieën en dromen. Pas in de 19e eeuw ontstond een algemene consensus: het ging zonder meer om een vervalsing.
Wat beweerde deze Dionysius allemaal? Waar het op neerkomt is dat hij neoplatonische ideeën integreerde met het christendom. Daarbij nam hij natuurlijk niet zomaar alles over van Proclus, die toch wel zijn belangrijkste bron was. Zo verving Dionysius diens geloof in meerdere goden en de emanatie van de Ene in de velen, door engelen, niet uitgevloeid uit de Ene, maar geschapen door God. Wezenlijk bleef het thema van God als eenheid, als enig en eerste beginsel, die toch de oorzaak is van de vele zijnden. Op de Areopagus had Paulus het over de ‘onbekende god’, voor wie hij een altaar had gezien. Dionysius vroeg zich af hoe die (ware) Onbekende God kon gekend worden.
“Elke goede gave, elk volmaakt geschenk komt van boven, van de Vader van de hemellichten,” had Jakobus beweerd. Maar er was, zoals Paulus zei, ook een richting terug naar God: “Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen.” Dionysius herkende hierin de processus beweging: van het enkelvoudige van God naar het veelvoudige van onze wereld en terug. De verlichting die van de Vader tot ons komt, voert ons ook naar hem toe en maakt ons weer enkelvoudig: één en gelijk met God. Door zijn licht bewerkt God in ons reiniging, verlichting en vervolmaking. Dit niet in morele zin, het gaat om een reiniging van onwetendheid, de verlichting is contemplatief begrijpen, de vervolmaking is het kennen van het heilige. Doel is de gelijkwording aan God. Het licht van de Vader komt tot ons via hiërarchisch gestructureerde bemiddelaars of engelen. De hoogst geplaatste engelen ontvangen Gods licht en geven dat door aan engelen onder hen die het weer doorgeven aan nog lager geplaatste engelen. Die geven het tenslotte door aan de mensen. Doorheen deze afgelegde weg verzwakt het licht. Daarom hebben wezens hoger in de hiërarchie in hogere mate deel aan het goddelijke.
De negen rangen van engelen zijn verdeeld in drie triaden. Serafijnen, Cherubijnen en Tronen staan het hoogst; zij worden rechtsreeks door God verlicht. Dan volgen Heerschappijen, Krachten en Machten, de middelste trap in de hiërarchie. Tenslotte zijn er Vorstendommen, Aartsengelen en gewone Engelen. Alleen hier is er binnen de triade ook een hiërarchie, bovenaan de Vorstendommen, onderaan de Engelen. Deze negen soorten engelen werden ook in vroegere christelijke literatuur al genoemd, maar Dionysius verdeelt ze als eerste in triaden. Dat heeft hij naar zijn zeggen geleerd van zijn leraar Hierotheus. Het is ontleend aan het neoplatonisme, aan de drievoudige hiërarchieën van Proclus. Dionysius voegt daar nog een hiërarchie op aarde aan toe: die van Christus en de kerk. De kerk bestaat uit bisschoppen, priesters en liturgen, met daaronder de monniken, gelegenheden en gelouterden – ambten die in de eerste eeuw trouwens nog niet bestonden.
De neoplatonici hadden beweerd dat je met de ratio niets wezenlijks over de Ene kon zeggen, ook niet dat hij ‘goed’ was, of ‘wijs’. Maar Dionysius zag dat de bijbel God op twee manieren openbaarde: door ontkennende uitspraken en door bevestigende uitspraken. Hij vond in zijn boek Goddelijke Namen toch dat je wel iets had aan aardse categorieën als wijsheid of goedheid, al bleef dat beperkt; alleen maakte hij ervan dat God ‘al-goed’ was, en ‘al-wijs’, begrippen die de menselijke categorieën toch overstegen. Op de vraag of God dan ook ‘al-kwaad’ was, nam hij het neoplatoonse antwoord over dat het kwaad niet iets wezenlijks was, het was de afwezigheid van het goede. De gelovige had er echter meer aan God te benaderen via de ‘negatieve weg’ – de ontkennende uitspraken over God, in feite weer een concept dat hij overnam van de neoplatonici. Daarbij beleed men wat God allemaal niet was. Daardoor kwam men in een soort niet-weten waarbij onze gebruikelijke denkwijzen ontoereikend zijn; zodat we in een mystieke toestand geraken waarin we God kunnen ontmoeten. Dionysius schreef erover in zijn Mystieke theologie. Wij weten niet over God, niet omdat we niets weten, maar omdat ons weten de kennis transcendeert. Op deze manier zouden toch heel wat neoplatonische ideeën tot bloei komen in het christendom.