Een middeleeuws visioen van de hel

21 oktober 2024

In de 12e eeuw schreef een kloosterling het wonderlijke verhaal van Tondalus op. Wie die Tondalus was, weten wij niet, maar we kunnen zeker lering trekken uit zijn geschiedenis. Zoals de Pamphiliër Er (Plato) of Timarchos (Ploutarchos) gebeurde het ook bij Tondalus dat zijn ziel bij een schijnbare dood het lichaam verliet om in de andere wereld te vertoeven. Anders dan Er en Timarchos, die eerder toeschouwers waren van die andere wereld, ondergaat Tondalus ook zelf verschillende kwellingen en pijnen in de hel. Hij was namelijk behoorlijk ijdel, trots op de schoonheid en kracht van zijn lichaam, terwijl hij voor een eeuwige zaligheid van zijn ziel niet de minste belangstelling had. Dat verdiende wel een straf.

Lang verhaal kort: vanaf woensdag tien uur tot zaterdag tien uur lag hij dood. Men bespeurde geen enkel teken van leven bij hem, behalve een klein beetje warmte aan zijn linkerzij. Zaterdags waren de geestelijken en het volk bijeen om het lichaam te begraven. Maar toen kreeg hij ineens de geest en begon hij zwak te ademen! Bijna een uur lang! Iedereen verbaasde zich erover. De geestelijken zeiden: ‘Is er hier sprake van een ziel die wegging en weer teruggekomen is? Is dit niet niemand die gestorven en weer levend geworden is?

Verzwakt keek de ridder om zich een en dankte God voor zijn ontferming, die zoveel groter was dan zijn zondigheid. God had hem teruggebracht uit de diepten van de aarde. Toen vertelde hij zijn verhaal.
Toen de ziel van Tondalis zijn lichaam ontsteeg, huilde en kermde hij, niet wetend wat te doen. Tot zijn grote schrik zag hij een heleboel duivels op hem afkomen. Zij herkenden in hem een ‘vriend van het duister en een vijand van het licht’ en tandenknarsend haalden ze met hun klauwen zijn mooie wangen open. Het zag er bepaald slecht uit voor Tondalus, maar gelukkig zond God een engel naar deze bange ziel om hem bij te staan. Huilend van angst en blijdschap wendde Tondalus zich tot zijn reddende engel, die hem wel eerst berispte: “Ik volgde je altijd, waar je ook ging vanaf je geboorte. Maar je wilde niet naar mijn raad luisteren.” Het was zijn engelbewaarder.

Op hun gezamenlijke tocht door de hel komen beiden bij verschillende vreselijke plaatsen, teveel om hier allemaal te beschrijven. Vermeldenswaard, omdat het doet denken aan de zoroastrische Chinvatbrug, is volgend verhaal. Het gaat hier over een brug die slechts een voet breed was en duizend voet lang.

Over deze brug mocht geen een gaan die verloren was en zij zagen veel zielen over deze brug vallen. Niemand mocht daarover heen gaan behalve een priester, een pelgrim, die een pelgrimsmantel droeg met een palmtak in zijn hand. En hij ging voor alle anderen die daar gingen. Toen ze deze ziel op de smalle weg zag, bekende ze dat de eeuwige verdoemenis zich daaronder bevond.

Gelukkig voor Tontalis is de engel bij hem zodat ze veilig de overkant bereiken. Verderop lezen we dat zonden ook een bij de zonde passende bestraffing krijgen. Een voorbeeld.

De zielen werden erg gepijnigd in hun schaamstreek. In hun schaamstreek en daar omheen zag men het krioelen van wormen. Niet alleen bij ‘wettelijke’ mannen en vrouwen, maar ook (en dat zeg ik met een zwaar gemoed en met droefheid) ook bij degenen die op een ‘geestelijke’ manier leefden. Hoe wreed gingen daar de wormen in! Op zo’n manier dat die zielen aan alle kanten op waren van de pijn. Ze hadden geen kracht meer en het was voor hen alsof ze genoeg geleden hadden. Mannen en vrouwen, met en zonder habijt … niemand was ongepijnd door deze martelingen.

Een nog ergere marteling was deze waarbij vrouwen en mannen (!) bevielen. Dat lijkt te maken te hebben met de zonde van abortus.

Ondertussen werden zij gebeten en gepijnigd in hun ingewanden, door hun ongeboren kinderen die beten als slangen […]. Toen baarden ze slangen. En niet alleen de vrouwen baarden, maar ook zeg ik, ook de mannen! En niet alleen door de ledematen die door de natuur voor dergelijke diensten gemaakt zijn, maar ook door de armen, borsten, uiteindelijk kropen ze uit alle ledematen. […] Toen deze beesten eruit wilden komen, en zij hun krachten konden laten zien, lieten zij niet na hun bekken te steken in het lichaam waar ze uitkwamen, tot dat ze hen in stukken gescheurd hadden, tot op hun pezen en kale botten.

Daarbij dient opgemerkt dat de straf nog pijnlijker was voor geestelijken, monniken, en nonnen van allerlei ordes. Die leden extra onder het brandende gevoel en de schaamte van hun verboden onkuisheid. “Om de pijn te verergeren werden in hun binnenste wrede beesten en bijtende slangen gevoed. Maar daarover is al genoeg gezegd.”
Zoals reeds vermeld was Tondalus niet alleen toeschouwer, vanwege zijn ijdele zonden leed hij zelf ook. De engelbewaarder stond daar wel bij maar kon ook niet veel anders dan toekijken naar wat nu eenmaal moest gebeuren: zuivering van de ziel. Op een bepaald ogenblik keek de engel zwijgend toe hoe de ziel van Tondalus met andere zielen door duivels werd opgepakt en in het vuur van een brandende oven werd geworpen:

Er werd met blaasbalgen geblazen en de duivelse smeden wilden niets van de brandende zielen overlaten. Ze moesten als ijzer worden gezuiverd. Nadat de zielen gesmolten waren en iets anders meer leken te zijn dan vuur, werden ze doorstoken met een gloeiende ijzeren drietand. De zielen werden op een aambeeld gelegd en de smeden sloegen erop met hamers, zodat twintig, dertig of wel honderd zielen tegelijk tot één blok gesmeed werden. Hoe heftig dit ook was, de zielen stierven niet. Hoe erg ze ook naar de dood verlangden, sterven mochten ze niet. […] Opnieuw werden ze in het vuur geworpen en de ongelukkige zielen werden gepijnigd en verbrand tot al hun vel, vlees, botten en hun hele zijn verteerd werd tot as in de vlammen van de oven.

Tondalus had verschrikkelijk geleden. De engel zei: “Dit krijg je ervan. Dit krijg je van de onkuisheid van het vlees. Vanwege deze onkuisheid heb je zulke verschrikkelijke pijnen moeten lijden.” “Wordt vroom,” voegde de engel wat vriendelijker toe aan zijn berisping. En minder opgewekt waarschuwde hij Tondalus voor de volgende pijnen die nog zouden komen, die waren verschrikkelijk. Maar het was allemaal noodzakelijk om verlost te worden. Er volgen dus nog meer vreeswekkende taferelen. Men zou denken dat wie zo geleden heeft rijp is voor de psychiatrie, maar als Tondalus tenslotte de hel mag verlaten, wordt hij vervuld van blijdschap en vrolijkheid. Op weg naar het paradijs passeren ze nog een ongure plaats van regen en wind zielen die daar honger en dorst leden. Maar het duister en de stank van de hel waren afwezig. Het was de plaats voor de middelmatigen, zij die niet echt zondigden maar anderzijds ook niet omzagen naar armen, bijvoorbeeld.

Eindelijk breekt dan het moment aan waarop ze het paradijs betreden. De poorten gingen vanzelf open toen ze naderbij traden.

Toen zij erdoor waren gegaan, zagen zij een mooi veld, dat vol met geurende en mooie bloemen stond. Het was er licht en wijds. Er was een grote hoeveelheid zielen, die niemand zou kunnen tellen. En die menigte van mannen en vrouwen waren erg vrolijk. Het was er nooit nacht en de zon ging er nooit onder. Er was ook een fontein van levend water.

Na alle ellende te hebben meegemaakt is de ziel van Tondalus erg opgetogen, zodat hij de naam van de Heer luidop prijst. De tocht gaat nog verder, want er zijn verschillende afdelingen in het paradijs, die steeds heerlijker worden, steeds mooier en stralender. Het is er zo heerlijk dat Tondalus er wel wil blijven, maar de engel moet hem teleurstellen: “Je moet eerst terug naar je lichaam. Je moet goed onthouden wat je gezien hebt, om een goed christen te wezen.” Grote droefheid maakte zich van Tondalus meester. Huilend vroeg hij wat voor kwaad hij dan wel gedaan had, dat hij weer naar zijn lichaam moest. Het was niet anders; Tondalus’ ziel ging weer zijn lichaam binnen, dat weer tot leven kwam. “Hier eindigt het Visioen van Tondalus, of: de openbaring die met de Bijbel en met wat de profeten uit de Bijbel verkondigd hebben, overeenstemt.” Laat het een waarschuwing zijn en ontroeren.

Share This