Een bijzonder probleem, waar Augustinus uitvoerig op ingaat, is of een meisje of vrouw zichzelf het leven mag benemen om haar seksuele eer te vrijwaren. Augustinus meent van niet. “Zeker, men is bang dat men zelfs door de wellust van een ander nog bevlekt zal worden. Als het echter de wellust van een ander is, bevlekt zij niet. Bevlekt zij wel, dan is het niet de wellust van een ander.” Dan heb je er zelf ook van genoten, begrijpen we. Wie in zijn geest rein blijft, legt Augustinus nog uit, blijft rein, wat er ook met het lichaam gebeurt.
Een bekend verhaal in de oudheid was dat van de kuise Lucretia. Augustinus vertelt hoe deze adellijke vrouw uit het oude Rome werd aangerand door de zoon van koning Tarquinius. Na dit vreselijke gebeuren maakte Lucretia deze misdaad bekend aan haar echtgenoot en aan een bloedverwant. Zij liet hen beloven wraak te nemen, en toen heeft zij “wanhopig verbitterd om de tegen haar gepleegde schanddaad, zichzelf om het leven gebracht. Wat moeten wij daarvan zeggen?” Vraagt Augustinus zich af. Hij had een vermoeden. Kon het niet zijn dat Lucretia toch stiekem had ingestemd met de verkrachting, en zich uit schuldgevoelens het leven had benomen? “Het zou toch kunnen zijn dat zij (alleen zij zelf kon dat weten), ook al overviel die jongeman haar met geweld, toch door haar eigen wellust verleid met hem instemde, en dat zij dit in zichzelf heeft willen straffen en het zo diep betreurd heeft dat zij de dood al de geëigende boete beschouwde.” Dat vrouwen heimelijk genieten van verkrachting schijnt bij heel wat mannen een diep geworteld vermoeden te zijn geweest.
Tertullianus (160-240 n.Chr.) zag dat toch anders. In zijn geschrift ‘Aan de martelaren’ wil hij een reeks voorbeelden uit de geschiedenis geven “opdat ook gij, mijn gezegende zusters, de eer van uw sexe hooghoudt.” Een van die voorbeelden is Lucretia. “Wat de vrouwen betreft, denk ik terstond aan Lucretia, die, toen zij gewelddadig onteerd was, zich voor de ogen van haar verwanten het mes in de borst stiet, opdat zij roem voor haar kuisheid zou verwerven.” Kuisheid ging boven alles, vond Tertullianus.
Ambrosius (4e eeuw), bisschop van Milaan schreef een traktaat, gericht aan zijn zuster, over maagdelijkheid. Daarin noemt hij de geschiedenis van de heilige Pelagia. Zij was ongeveer vijftien jaar oud, en had zich als maagd opgesloten in haar huis. Bij een vervolging werd zij geconfronteerd met lieden die haar van haar reinheid wilden beroven. Zij overwoog haar dood te zoeken. “God is niet beledigd door een remedie tegen het kwaad, en geloof staat de daad toe. […] Ik ben niet bang dat mijn rechterhand zal falen om de slag uit te delen, of dat mijn borst zal krimpen van de pijn.” Zij zou de hand aan zichzelf slaan. Ambrosius vertelt dat zij als bruid gekleed naar haar bruidegom ging, en niet naar de dood; wat zijn positieve houding tegenover haar daad laat zien. Toen de vervolgers merkten dat Pelagia hun ontsnapt was, zochten zij haar moeder en zuster. Zij vluchtten en moesten daarbij een wild stromende rivier oversteken. Nog niet gedoopt zagen zij dit als een kans zichzelf te dopen: “Laat het water ons ontvangen, dat maagden maakt, dat de hemel opent, de zwakken beschermt, de dood verbergt, martelaren maakt.” En samen gingen zij het water in, één in de dood werden zij zo begraven. Ook Ambrosius vond kuisheid, de eer, belangrijker dan levensbehoud.