Italië bestond in de 15e eeuw uit enkele middelgrote staten zoals Napels en het Vaticaan (de paus hield er toen een eigen leger op na), en wat kleinere stadstaten zoals Florence, Venetië, Milaan en Siena. Veelal werden die staten autocratisch bestuurd, alleen Venetië en Florence kenden een vorm van republikeins bestuur. In Florence zouden Giovanni de’ Medici en zijn zoon Cosimo aan de macht komen. De dominicaan Girolamo Savonarola, die we hierna bespreken, zou vurige preken houden tegen het bewind van de Medici. Marsilio Ficino zou zich fel tegen deze onheilsprediker keren. Een succesrijk leerling van Ficino was Pico della Mirandola, die in een latere paragraaf aan bod komt.
De Florentijnse humanist en geestelijke Marsilio Ficino (1433-1499) staat model voor de ‘Renaissance platonist’. Ficino volgde medische studies, nam lessen in grammatica, Latijn, natuurfilosofie, filosofie, en las gretig zoveel mogelijk klassieke werken. Ficino werd ondersteund door Cosimo de’ Medici; die was erg onder indruk geraakt van het platonisme, schonk Ficino twee verblijven, een in de stad en een erbuiten, en stelde hem de Griekse manuscripten van Plato ter beschikking om die in het Latijn te vertalen. Ook het Corpus Hermeticum moest vertaald worden, en daarvoor werd de vertaalarbeid aan Plato een tijd opgeschort. Ficino was de eerste die de werken van Plato en Plotinos vertaalde, samen met een aantal werken van de latere platonisten Porphyrios, Iamblichos en Proklos. Daarnaast schreef Ficino ook een reeks commentaren op die werken. Die aandacht voor Plato en de neoplatonici was nieuw; in de middeleeuwen vond men deze filosofen verdacht antichristelijk en hield men zich meer bezig met Aristoteles.
In Firenze stichtte Ficino de platoonse academie (1462) waarin men vrij kon debatteren over de platoonse filosofie. Ficino had er een buste van Plato neergezet in het licht van een steeds brandende lamp. Hij ontving er gasten, er klonk muziek en gezang – Ficino speelde zelf lier en zong ook oude orphische hymnen. Hij wist dat men door muziek, meer bepaald door incantaties (gezongen toverspreuken) de gunstige invloeden van de hemellichamen kon aantrekken. Het waren feestmalen zoals Plato vroeger met zijn vrienden symposia hield.
Volgens het ‘platonisme’ van Ficino is het hele universum doordrongen van liefde die de verschillende niveaus van de kosmos met elkaar verbindt. De kosmos bestaat uit vijf niveaus (met tussen haakjes de platonische termen): God (de Ene), de engelen (het Intellect), de rationele ziel (de Wereldziel), natuur en materie. De rationele ziel van de mens staat daarin centraal, zij verbindt de bovenwereld (God en engelen) met de benedenwereld (natuur en materie). Zij heeft een band met beide, kan zich naar beide richten, maar het is wel de bedoeling dat zij zal opklimmen tot het niveau van de engelen, of zelfs de lichtwereld van God zelf binnen te gaan. De mens kent namelijk de innerlijke drang naar de godheid op te gaan. Behalve door het platonisme liet Ficino zich ook inspireren door het hermetisme, zoals we straks zullen zien in zijn ‘Extase van Paulus’. Ficino was ook katholiek. Of hij ‘goed katholiek’ was, is een andere vraag, gezien zijn grote belangstelling voor heidense filosofen en magie. Zo nu en dan ondervond hij moeilijkheden met de katholieke overheid. In 1473 werd hij wel tot priester gewijd, waarna hij een boek schreef: ‘Over de christelijke religie’. Daarin beweerde hij dat in oude tijden religie en filosofie nog onverbrekelijk samengingen, een eenheid vormden die jammer genoeg verbroken werd. Maar Ficino wil beide stromingen weer met elkaar verzoenen.
Centraal in zijn beschouwingen staat de goddelijkheid en onsterfelijkheid van de ziel. In heel wat passages benadrukt hij hierover de overeenkomsten tussen platonisme en christendom. God heeft volgens hem niet alleen gesproken door profeten en leraren, maar ook door (heidense) filosofen. De goddelijke voorzienigheid bewerkte dat de oude theologische waarheden die al verkondigd werden door de Perzische profeet Zarathoestra, Orpheus en vooral Pythagoras, door Plato werden uitgewerkt, geïnterpreteerd door Plotinos, en tenslotte in het Latijn verspreid door Ficino. Maar Ficino meende ook dat de neoplatonisten beïnvloed waren door christelijke ideeën, vooral die van Johannes de Evangelist en Dionysios de Areopagiet, over wie we nog komen te spreken. In een brief aan een vriend noemt hij de Griekse filosoof Numenios, en diens bekend woorden dat Plato eigenlijk een tweede Mozes was die Grieks sprak. Marsilio Ficino bracht ook Augustinus in het veld. Die had namelijk in verscheidene van zijn geschriften gewezen op de opvallende overeenkomsten tussen Plato en het christendom. Zo had hij in zijn Belijdenissen geschreven dat hem enkele boeken van de platonische filosofen in hand gevallen waren in Latijnse vertaling, en daar had hij heel at overeenkomsten met het christelijk geloof opgemerkt. In De Vera Religone stelt Augustinus dat als die oude platonisten hun leven konden herdoen, ze zeker christenen zouden worden: “Ze zouden een paar woorden en gedachten aanpassen en zelf christen worden!”
Mystiek
De ouders van Ficino hadden al aanleg voor het mystieke, en Ficino had dat blijkbaar meegekregen. Hij zou zijn temperament, maar ook zijn extatische visioenen van zijn moeder hebben geërfd. Hij schreef een brief ‘Een gesprek tussen God en de ziel’ (1469), waarin hij het had over zijn heftige innerlijke strijd: “Vertrouwen in de rede had ik immers niet en het vertrouwen in de goddelijke openbaring was bij mij nog niet aanwezig.” Hij zocht naar Gods openbaring, zocht ernaar in zijn ziel één te worden met God, God zelf te worden! Blijkbaar ervoer hij in extase iets dat daar toch dicht bij in de buurt kwam:
Nu ben ik buiten mijzelf en toch ben ik mijzelf niet kwijt, want ik stijg boven mijzelf uit. Ik sta in vuur en vlam, geheel en al, en ik val niet terug, want ik word boven alles uitgetild. Ik ben nu een en al vreugde; ik los op en toch val ik niet uiteen, want Hij brengt mij terug tot mij zelf. […] Mijn God heeft zich geopenbaard. De God van het universum heeft mij in zijn Liefde opgenomen. De God der goden dringt op ditzelfde ogenblik door tot in het diepst van mijn ziel. Nu word ik geheel door God ondersteund, mijn Schepper laat mij opnieuw geboren worden. Hij die mij geschapen heeft, maakt mij nu tot engel, maakt me tot God.
In 1476 schreef hij een vijftal theologische werken waarin hij betoogde dat de ziel langs verschillende wegen kon opklimmen tot goddelijkheid. In zijn boek Liber de vita tres (‘Over het leven’) sprak hij over de invloed van de sterren, het vertragen van de ouderdom en het verlengen van het leven. Behalve over astrologie wijdde hij nogal uit over magie. Dat viel slecht bij de katholieke kerk; Rome beschuldigde hem van necromantie en zwarte magie. Hij slaagde er gelukkig in aan een veroordeling te ontkomen.
In een brief aan Francesco Bandini schreef Ficino dat Bandini hem “onsterfelijk en goddelijk” had genoemd. Dit was omdat hij gekeken had voorbij het vleselijk omhulsel, naar de innerlijke mens, naar zijn waarachtige ziel die “door God gegeven aan de mens onsterfelijk en goddelijk is.” De mens stond van alle dieren het dichtst bij God. “Daarom is het, dat eerst na de dood van het lichaam zijn grote geluk kan worden bereikt, een zekere mate van licht blijft voortbestaan.” Anderzijds was ‘goddelijkheid’ toch ook iets waar een mens aan diende te werken. In een andere brief legde hij uit:
Diegenen die de bovenmatige wensen van de ziel beknotten door middel van een kwaliteit van beschaving, zoeken God op de meest directe wijze. Vervolgens snoeien zij die wensen tot op de wortel met behulp van de zuivere deugden. Aldus gezuiverd, roeien zij die wensen tenslotte met alle macht uit door middel van de kwaliteit die behoort bij de gelouterde ziel. Wanneer deze wensen uitgeroeid zijn, voor zover menselijkerwijs mogelijk is, worden zulke mensen tenslotte gevormd naar het voorbeeld van een goddelijke kwaliteit.
Deze vier stappen diende mens te ondernemen om geleidelijk aan het ‘goddelijke’ te bereiken. In de oudheid waren de vier deugden waarnaar verwezen wordt: Wijsheid, Matigheid, Moed en Rechtvaardigheid. Die corresponderen met de vier niveaus die Ficino in zijn brief noemt.
De extase van Paulus
Ficino heeft het ook over de hemel, of liever de hemelen: de zeven concentrische sferen rond de aarde, waarbinnen de zeven planeten hun cirkelvormige bewegingen maken: de maan, zon en de vijf met het blote oog zichtbare planeten. Dat is het ptolemeische stelsel met in volgorde van de aarde naar de hoogste hemel: Maan, Mercurius, Venus, Zon, Mars, Jupiter en Saturnus. Boven de zevende hemel bevond zich de sterrenhemel (de achtste hemel of ogdoade) en daarboven weer de kristallijnen hemel; de laatste is het Empyreum, waar God verbleef.
Door de zeven hemelsferen heen zou de mens na zijn sterven opstijgen naar God. Maar ook tijdens het leven kon men een mystieke reis ondernemen, zoals de apostel Paulus had gedaan en waarover die schreef in een brief aan de Korintiërs:
Ik ken een volgeling van Christus die veertien jaar geleden tot in de derde hemel werd weggevoerd – in zijn lichaam of buiten zijn lichaam, dat weet ik niet, dat weet God alleen. Maar ik weet dat deze man – in zijn lichaam of zonder zijn lichaam, dat weet ik niet, dat weet God alleen – werd weggevoerd tot in het paradijs en dat hij daar woorden hoorde die geen mens kan en mag uitspreken.
We blijven natuurlijk nieuwsgierig naar wat Paulus daar wel gezien en ervaren heeft. Dat was bij Ficino niet anders en hij heeft daarover Paulus toch enkele vragen gesteld, waarop de apostel zo goed was te antwoorden. Ficino geeft een gefingeerd gesprek weer tussen hem en Paulus, in een essay dat de vorm aanneemt van een brief aan zijn vriend Giovanni. Paulus is daarbij de leraar, Ficino de leerling. Het doet denken aan de hermetische literatuur waar Hermes onderricht – openbaring – ontvangt van de goddelijke Poimandres. Maar ook de hemelreis doorheen de zeven planetensferen is verwant aan hermetische concepten. Het gesprek tussen Marsilio Ficino en Paulus vangt aldus aan:
MARSILIO: Gelukzalige Paulus, ik verzoek u mij te vertellen (als het een mens tenminste geoorloofd is over een dergelijk mysterie te spreken) hoe u naar de derde hemel bent opgeklommen; en waarom speciaal naar de derde?
Paulus reageert dat het niet zo is dat hij naar de hemel is opgeklommen, daarop wil hij zich niet beroemen, hij werd door God naar de hemel weggevoerd. “De aardbewoners bestijgen de treden van de hemel alleen als de hemelse Vader hen trekt.” Wel is het zo dat God vooral diegenen wegvoert die hem liefhebben. Ficino wil dan graag weten waarom Paulus niet meteen naar de hoogste hemel is doorgereisd, en slechts tot de derde hemel is opgestegen. Nu waren er voor de historische Paulus maar drie hemelen: de hemel der meteorieten, die van de sterren en de hemel waarin God vertoefde. Maar Ficino neemt het meer gangbare beeld over van zeven hemelen, dan stelt zich natuurlijk de vraag waarom Paulus bij de derde gestopt is – dat is de hemel waardoorheen de planeet Venus reist. Ficino: “Als het [onzichtbare] ergens in het bijzonder aanwezig is, dan toch zeker in de hoogste hemel?” Paulus legt uit dat hij naar de derde hemel is gereisd, omdat God troont op de zon, in de vierde hemel:
Wil je de zon bereiken, die door de vierde hemel snelt en waarop de koning van de wereld zijn tent heeft geplaatst? Vooruit, beklim dan de rug van de derde hemel, die grenst aan de vierde. Daar zal Venus, voor zover zij vermag, jou schenken wat de anderen niet kunnen verschaffen.
Venus is de planeet van de liefde, vanuit Venus stroomt de liefde ook onze ziel binnen. Er is ook een andere manier om daarover te spreken. Men kan geloof, hoop en liefde beschouwen als de eerste, tweede en derde hemel. “De liefde nu is het doel van de andere twee, en de vervolmaking van alle dingen. Door haar vlammen ontbrand werd Elia ooit op een vurige wagen naar de hemel weggevoerd. Ook ik ben door de vlammen van de liefde naar de hemel weggevoerd.” Paulus weidt dan uit over het belang van de deugden die de mens helpen om op te stijgen naar de hemel:
Dankzij deze drievoudige hemel (dat wil zeggen een juist geloof, een vaste hoop en zeer vurige liefde) zul je als op een wagen zevenmaal drie hemelen doorkruisen. Daar zul je drie- en viermaal, dus zevenmaal het geluk smaken de geliefde Vader en het vaderland weer te zien. In de eerste plaats zullen jou, dankzij de verdiensten van deze drie en door Gods genade, ook drie soorten deugden worden gegeven; het betreft de burgerlijke deugden en de zuiverende deugden van de gezuiverde ziel.
Het thema van de burgerlijke deugden vinden we terug bij Plato. Dan wordt het wat ingewikkeld. Men bereikt de derde hemel ook doorheen het gebied van de zeven planeten, de sterrenhemel en de kristallijnen hemel om van daaruit zicht te krijgen op de ‘vuurwereld’, het empyreum – van oudsher de verblijfplaats der goden. Nu wordt de sterrenhemel gelijkgesteld met de ‘tweede’ hemel en de kristallijnen hemel is eigenlijk de ‘derde’ hemel. Van daaruit kun je dan het leven gevende licht van God zien, “als in de tent van de zon.” Paulus noemt dan nog enkele andere benaderingswijzen van de ‘drie hemelen’, waarvan ik alleen nog de ‘negen engelenkoren’ noem. Die heeft Ficino ontleend aan het toen algemeen bekende systeem van Dionysios De Areopagiet.
Pseudo-Dionysios was een onbekend christen uit de 5e eeuw die zich voordeed als Dionysios de Areopagiet, die Paulus in Athene ontmoette. Deze Dionysios integreerde neoplatoonse ideeën met christelijke. Zijn negen (drie maal drie) engelenkoren zijn ontleend aan de drievoudige hiërarchieën van de neoplatonist Proklos (de goden, halfgoden en helden). Dionysios verdeelde de negen rangen van engelen in drie triaden. Serafijnen, Cherubijnen en Tronen staan het hoogst; zij worden rechtsreeks door God verlicht. Dan volgen Heerschappijen, Krachten en Machten, de middelste trap in de hiërarchie. Tenslotte zijn er Vorstendommen, Aartsengelen en gewone Engelen. Mensen zullen zich, naargelang hoe zij hun leven geleefd hebben, bewegen op een van die drie niveaus.
Naar gelang zij een vroom en moreel verantwoord leven hebben geleid, volgen de gelukkige zielen, naar het voorbeeld van de verschillende engelen en via de negen treden in de negen sferen van het vaderland, de negen rangen van de engelen.
Over de hel komen we in dit geschrift weinig te weten, maar heeft Paulus het er toch kort over: “Ik zwijg liever over de ongelukkige zielen die zich onder de maan en onder een smerige walm bevinden, ‘waar de Styx, die hen negenmaal omstroomt, het gevangen houdt’. Zij volgen de negen stoeten van kwaadaardige geesten.” In de oudheid wist men dat het gebied onder de maan, het ‘ondermaanse’ – dat is deze wereld met haar lucht of atmosfeer, de plaats was waar de demonen zich ophielden. Ook volgens het neoplatonisme was lucht van het ondermaanse de verblijfplaats van boze demonen die de ziel met kwaadaardigheid konden besmetten. Ook zondaars hielden zich daar op.
In ieder geval, nadat Paulus deze geesten der duisternis had afgewezen, zo vertelt hij, “blonk plotseling vanuit de hoogte uitkijkpost van de stralende geesten een onmetelijk licht voor mij op. Daarin zag ik de Serafijnen branden door een onmetelijke liefde. In een dergelijke gloed glansde voor mij het oneindige licht van het oneindige goede.” Er werden Paulus nog wel meer dingen geopenbaard, die we hier niet allemaal kunnen noemen. Zo bijvoorbeeld dat de mens goddelijk is, en in wezen goed is: “Besef dan dat je een onlichamelijke geest bent, van nature stralend en goed, onsterfelijk en ontvankelijk voor de eeuwige waarheid en rust en voor het onmetelijke goede.”
Over het sterven van Marcilio Ficino werd volgend verhaal overgeleverd:
Vaak spreken zijn vriend Michele en hij [Ficino] over de vraag wat er met de mens na de dood gebeurt. Een van die gesprekken over de onsterfelijkheid van de ziel loopt nogal uit. Zij beloven elkaar onder handslag dat diegene die het eerst uit dit leven zou heengaan, de ander op de hoogte zal brengen over het leven hierna. Zij leggen de eed hierover af. Niet lang daarna is Michele de hele nacht bezig met filosofie. Wanneer het licht wordt, hoort hij onverwacht de hoefslag van een snel paard, dat voor de deur van zijn huis stilhoudt. Tegelijk hoort hij de stem van Marsilio, die roept: ‘Michael, Michael, het is waar, het is alles waar!’ Verwonderd staat Michele op, opent het raam en ziet Marsilio op zijn witte paard wegrijden. Hij roept de in het wit geklede man na: ‘Marsilio, Marsilio.’ Maar hij verdwijnt uit het zicht. Michele laat nagaan waar Marsilio is. Later begrijpt hij dat hij hem gehoord en gezien heeft juist op het uur dat hij gestorven is. Wie geloven wil, die gelove Marsilio op zijn laatst woord: ‘Het is waar, het is alles waar…’