Novalis – de roep van de overkant

21 februari 2025

Eind 18e eeuw zag de Duitser Novalis, of Friedrich von Hardenberg, (1772-1801), een nieuwe geest rondwaren in Europa, die van de eigenlijke romantiek. Een voorgevoel “van de heilige eigenaardigheid en van het alvermogen van het innerlijk van de mens schijnt op te komen,” schreef hij.

In 1794 ontmoette hij Sophie von Kühn die toen dertien jaar was. Een jaar later verloofden zij zich in het geheim. In zijn verliefdheid leek Novalis het transcendentale te ervaren, dat betekende voor hem: “voet aan de grond krijgen in het onvergankelijke, in het goddelijke in ons.” Maar in de zomer van 1796 werd Sophie ziek, tuberculose, en een jaar later stierf zij. Novalis was erg aangeslagen, maar meende ondertussen in zijn innerlijk ‘ongenoemde krachten’ waar te nemen, hij noemde die de ‘wil’ en die was magisch, krachtig. Novalis had het over ‘magisch idealisme’; daardoor zou de mens zichzelf kunnen genezen, maar ook zichzelf, door zijn eigen wil, kunnen doden. Novalis wilde, toen zijn geliefde Sophie stierf, zich bij haar vervoegen, niet door zelfmoord te plegen, maar door middel van dit ‘magisch idealisme’: de kracht en de magie van de wil. Binnen een jaar moest dat lukken, vond hij. Elke dag bezocht hij haar graf, beleefde hij momenten van intense vreugde alsof hij weer met haar verenigd was, hij voelde de roep van de overkant. Thuis had hij haar blauwe jurk waarin ze was gestorven op bed uitgespreid, met de muts erboven en het boekje waarin ze laatst gelezen had erbij opengeslagen. Maar hij slaagde er niet in zich door zijn magisch idealisme bij haar te vervoegen; het gewone leven hernam zijn rechten, al was hij liever dood geweest.

De gedichtenbundel Hymnen an die Nacht wordt beschouwd als een hoogtepunt van de Romantische poëzie van Novalis. In ‘hymne 3’ dicht hij over zijn persoonlijke ervaring aan het graf van zijn geliefde. Deze ervaring bewerkte een innerlijke transformatie die een inspiratiebron werd voor de gedichten uit deze bundel. Zij werden drie jaar na het overlijden van zijn geliefde geschreven. Het thema dat we in deze hymnen aantreffen is dat van de overwinning op de dood. Novalis ontwaart voorbij het zintuiglijke waarneembare een transcendente sfeer. Die noemt hij de ‘nacht’. De dood is dan niet langer het te vrezen einde, maar het begin van een hoger, heilig leven. Hymne 3, in Nederlandse vertaling:

Toen ik bittere tranen vergoot,
toen mijn in pijn opgeloste hoop vervloog
en ik eenzaam bij de kale heuvel stond
die de gestalte van mijn leven begroef
in een nauwe donkere ruimte,
eenzaam, zoals nog niemand eenzaam was,
gedreven door onuitsprekelijke angst, krachteloos,
met niet meer dan één ellendige gedachte –

toen ik daar naar hulp uitkeek,
niet voor- of achteruit kon –
en met oneindig verlangen
aan het vervliedende, uitdovende leven hing –

toen kwam uit blauwe verten,
uit de hoogte van mijn oude zaligheid
een huivering van ochtendgloren
en in één keer scheurde de band van mijn geboorte –
de band die het licht vasthoudt.

Weg vloog de aardse heerlijkheid en mijn verdriet om haar.
Tegelijk vloeide de weemoed in een nieuwe ondoorgrondelijke wereld –
nachtbegeestering, hemelse sluimer, kwam over mij.
De omgeving tekende zich zacht af.
Erboven zweefde mijn ontbonden nieuwgeboren geest.
De heuvel werd een stofwolk en door die wolk zag ik
de stralende trekken van mijn geliefde.

In haar ogen rustte de eeuwigheid –
ik vatte haar handen en de tranen werden
een fonkelende, onverbrekelijke band.
Duizenden jaren losten als onweer in de verte op
In een omhelzing met haar huilde ik
opgetogen tranen om het nieuwe leven.

Het was de eerste eenmalige droom
die voorbij ging, maar zijn glans bleef
en pas sindsdien voel ik het eeuwige onwankelbare geloof
in de nachthemel en zijn geliefde, het licht.

Tussen het begin, waarin hij “bittere tranen vergoot” en het einde “met haar huilde ik opgetogen tranen om het nieuwe leven”, heeft hij Sophie ontmoet. In zijn dagboek schrijft hij daarover: “Daar was ik onbeschrijflijk vrolijk – opflitsende momenten van enthousiasme – ik blies het graf als stof voor me uit – eeuwen waren net momenten.” Wat Novalis ervoer, was dat Sophie, als een Christus, hem riep naar de overzijde. Hij ervoer dat, hij hoefde het niet slechts te ‘geloven’, zoals de meeste mensen geloofden in Christus. Aan een vriend schreef hij dat die er geen aanstoot moest aan nemen “als ik minder op door oorkonden gestaafde zekerheid, minder op lettertekens, minder op de waarheid en wijdlopigheid van de geschiedenis afga; als ik eerder geneigd ben naar hogere invloeden in mezelf te speuren en me mijn eigen weg naar de oerwereld te banen.” Novalis vond de dood, en hopelijk ook Sophie, toen hij zoals zij stierf aan tuberculose. Hij was 29 jaar.

Share This