Over het belang van voorbede: het visioen van Karel de Dikke

25 januari 2025

Karel de Dikke of Karel III (839-888) was koning van Oost-Francië en later – als Karel II ook van West-Francië, zodat hij toen de laatste koning werd over het hele Frankische Rijk. In 881 werd hij door paus Johannes VIII gezalfd tot keizer van het ‘Heilig Roomse Rijk’. Van deze Karel is een visioen overgeleverd. Daarin ontdekken we het belang van voorbede voor overledenen.

In de naam van God, de allerhoogste, de koning der koningen. Toen ik, Karel, door de vrije gave van God keizer van de Franken, in de heilige nacht van de dag des Heren, na de heilige avonddienst naar behoren te hebben verricht, naar mijn bed ging om uit te rusten en de slaap van de rust zocht, kwam er een luide stem tot mij die zei: “Karel, over niet al te lange tijd zal je geest je voor enige tijd verlaten.”

Vrijwel onmiddellijk werd hij in de geest weggevoerd door een verschijning die een bol draad bij zich droeg die het zuiverste licht uitstraalde. Hij wikkelde die af en nodigde Karel uit het eind van de draad stevig om de duim van zijn rechterhand te wikkelen. Zo zou hij veilig geleid worden doorheen de onmenselijke straffen in de gebieden van de hel. Al spoedig bevonden zij zich in diepe kloven met kokende putten vol pek en zwavel. Daar ontmoette hij bisschoppen die erkenden dat zij kwade zaken hadden verricht in plaats van te preken. Ondertussen klauwden duivels naar Karel, maar zijn begeleider verdreef ze door het licht dat de bol uitstraalde. Zij daalden nog dieper af naar brandende rivieren waarin de zielen van prinsen kronkelden. Die erkenden dat ze gemoord en geplunderd hadden, en daarvoor nu gestraft werden. Karel zag ook een grote oven, vol met draken, schorpioenen en slangen met daarin ook enkele edelen die hij kende. Ook zij gaven toe: “Helaas, Karel, je ziet welke vreselijke folteringen wij lijden vanwege onze slechtheid en trots en slechte raad die wij onze koningen en jou gaven, omwille van onze lusten.” Nog dieper daalden zij af, en zagen koningen extreem gemarteld worden door grote zwarte reuzen.

Maar toen ontwaarde hij opzij van de kloof een licht dat scheen, en twee fonteinen waaruit water vloeide. Eén was kokend heet, de ander helder en lauw. Het water vloeide in twee vaten. Hij zag zijn vader Louis tot zijn middel staan in het vat met kokend water, vreselijk gekweld door folterende pijn. Hij sprak tot zijn zoon Karel dat deze niet hoefde te vrezen omdat zijn geest zou terugkeren naar zijn lichaam, dat God hem had toegestaan op deze plaats te komen om te zien welke misdaden zijn vader had gepleegd en de straffen die hij daarvoor onderging. Maar er was ook verlichting in de straffen, legde zijn vader uit:

De ene dag baad ik in het kokende vat, de andere dag ga ik in dat andere heerlijke water. Deze verlichting is te danken aan de gebeden van Sint Petrus en Sint Remigius, onder wiens bescherming onze koninklijke familie tot nu toe heeft geregeerd. Maar als jij en mijn trouwe bisschoppen en abten en de hele kerkelijke orde mij snel zullen bijstaan met missen, gebeden en psalmen, en aalmoezen en nachtwaken, zal ik spoedig worden bevrijd van de straf van het kokende water. Mijn broer Lotharius en zijn zoon Louis werden deze straffen kwijtgescholden door de gebeden van de Sint Petrus en Sint. Remigius en zij zijn nu de vreugde van Gods paradijs binnengegaan.

Karels vader was zo goed nog een welgemeende waarschuwing aan zijn zoon mee te geven. “Kijk naar je linkerkant,” nodigde hij hem uit. Daar stonden twee diepe vaten woedend te koken. Hij zei: “Deze zijn voor jou bestemd als je je niet bekeert en berouw toont voor jouw gruwelijke misdaden.” Karel werd vreselijk bang, maar zijn begeleider nodigde hem toen uit hem te volgen naar een andere plaats, naar het paradijs. Inderdaad zag hij daar zijn oom Lotharius zitten in grote helderheid, te midden van andere koningen, op een steen van topaas van ongewone grootte, gekroond met een kostbare diadeem. Naast hem zat zijn zoon Louis, op dezelfde manier gekroond. Zij gingen tot Karel en spraken hem liefdevol aan. Zij wisten dat Karel zijn vader had zien lijden, maar spoedig zou aan dat lijden een eind komen, zoals ook zij door de verdiensten van Sint Petrus en de gebeden van Sint Remigius waren verlost. Zij vertelden Karel nog hoe het verder zou gaan met het koningschap van de familie; er verscheen een jonge knaap, die zou het koningschap overnemen. “Schenk hem het rijk met de draad van de bal die je in je hand houdt,” zei Lotharius tot Karel. “Ik maakte toen de draad van de duim van mijn rechterhand los en gaf hem de hele heerschappij van het rijk door die draad, en meteen werd de hele bal in zijn hand opgerold als een stralende zonnestraal. Na deze wonderbaarlijke uitwisseling keerde mijn geest zeer vermoeid en angstig naar mijn lichaam terug.” Het koninkrijk was veilig in Gods handen, in de koning van zijn keuze.

Share This