Emanuel Swedenborg (1688-1772) was een Zweedse wetenschapper en mysticus. Als wetenschapper was hij geïnteresseerd in fysica, astronomie, anatomie, fysiologie, economie, geologie, scheikunde en nog wat disciplines. Maar hij was ook geboeid door de spirituele wereld. Naar eigen zeggen ontving hij na een ernstige crisis, in 1743, een reeks visioenen die hij vervolgens op schrift zette. Hij had ook volgelingen, in 1789 stichtten die de ‘Nieuwe Kerk van Jeruzalem’, die tegenwoordig een wat kwijnend bestaan leidt.
Zoals sommige bevoorrechten in de oudheid hun visioenen kregen over het hiernamaals, zo kreeg ook Swedenborg visioenen. Misschien waren het zelfs meer dan visioenen, hij bezocht in de geest de geestelijke wereld zelf. Niet één keer, maar vele malen, en over die wereld werd hem niet verteld, hij wandelde erin! In zijn eigen woorden:
Het werd mij ook toegestaan om te zien hoe de hemel en de hel er uit zien. Dit alles duurde dertien jaar, en nu mag ik de hemel en de hel beschrijven vanuit datgene wat ik heb gehoord en gezien, in de hoop op deze manier de onwetendheid te verlichten en het ongeloof te doen verdwijnen.
Wonderlijk was dat deze visioenen of bezoeken een geestelijke wereld lieten zien die verrassend overeenkwamen met de wensen van de mens van de Verlichting destijds: autonomie. De kern van de openbaringen die Swedenborg kreeg, was dat niet God bepaalde waar men terechtkwam na dit leven, dat deed de mens zelf. De manier waarop je hebt geleefd op aarde, werd de manier waarop je zou leven in het hiernamaals.
Duidelijk is dat niemand de misdaden die hij beging zou kunnen ontkennen, in de geestelijke wereld wordt namelijk alles uit het geheugen van de mens zelf onthuld, openbaar gemaakt. Hier zijn geen engelen nodig die alle goede en kwade daden of overleggingen te noteren in dikke boeken.
Kortom, alle geesten die het kwaad hebben omhelsd, worden duidelijk met hun slechte daden, misdaden, diefstallen, bedrog en listen geconfronteerd. Ze worden uit hun eigen geheugen gehaald en bewezen; er is geen enkele ruimte voor ontkenning, aangezien alle aanwezige omstandigheden tegelijk zichtbaar worden.
Swedenborg verwijst hierbij naar het evangelie, waar Jezus zegt: “Niets is verborgen dat niet onthuld zal worden, en niets is geheim dat niet bekend zal worden. Alles wat jullie in het donker zeggen, zal in het licht worden gehoord, en wat jullie binnenskamers in iemands oor fluisteren, zal van de daken geschreeuwd worden.” Niet alleen wat men gedaan heeft, maar ook wat men gedacht, gewild, gezegd heeft, wordt openbaar. Zoals in het zoroastrisme. Swedenborg heeft ook kritiek op de genadeleer van de protestanten. Mensen die zich met slechte dingen inlaten, zegt hij, willen niet geloven dat hun toestand na de dood afhankelijk is van hoe ze geleefd hebben; ze menen dat hun de hemel gegeven wordt uit genade. Hij haalt dan een hele reeks bijbelverzen aan, zoals: “Wanneer de Mensenzoon komt, in gezelschap van zijn engelen en bekleed met de stralende luister van zijn Vader, dan zal Hij iedereen naar zijn daden belonen.” Teksten van Paulus die zich beklaagt dat hij wel het goede wil, maar dat niet kan uitwerken, en zich gelukkig prijst om de genade Gods die hem verleend wordt, ontbreken.
Het zijn dus de daden van de mens, maar ook zijn ingesteldheid tijdens het leven, die bepalen hoe diens leven hierna er zal uitzien. Die innerlijke ingesteldheid noemt Swedenborg ‘liefde of wil’.
Ten eerste: Mensen, na hun dood, zijn hun liefde of wil.
Ten tweede: Mensen blijven tot in eeuwigheid wat ze zijn voorzover het hun wil of leidende liefde betreft.
Ten derde: Mensen die een hemelse en geestelijke liefde bezitten, gaan de hemel binnen; terwijl mensen die een lichamelijke en wereldlijke liefde bezitten zonder hemelse en geestelijke liefde, de hel binnengaan.
Swedenborg legt uit dat de hele hemel verdeeld is in gemeenschappen op basis van de verschillen in de maat van goedheid en liefde die verschillende mensen bezitten. Goede mensen zoeken goede mensen op, slechte lieden zoeken slechte lieden op. In principe kunnen de goede mensen de slechte opzoeken, en omgekeerd, maar de slechte hebben geen interesse in gemeenschap met de goede, en omgekeerd.
Er zijn paden zichtbaar in de geestelijke wereld. Sommige leiden naar de hemel, andere naar de hel; de ene naar de ene gemeenschap en de andere naar een andere. Gode geesten reizen slechts over paden die naar de hemel leiden, naar de gemeenschap die zich bezighoudt met het goede dat uit hun eigen liefde voortkomt. Ze zien de paden die in andere richtingen leiden niet. Slechte geesten volgen slechts de paden die naar de hel voeren, naar de bijzondere gemeenschap daar die zich bezighoudt met het kwaad dat uit hun eigen liefde komt. Ze zien de paden die in andere richtingen leiden niet; en zelfs als ze ze zouden zien, wensen ze deze niet te volgen.
Na de dood veranderen mensen niet meer. Ze zouden ‘zichzelf’ niet meer zijn, zichzelf niet meer herkennen als ze nog veranderden. Met name slechte mensen kunnen door onderwijs niet meer verbeterd worden; goede mensen blijken toch nog door engelen onderwezen te worden. Alle mensen worden het evenbeeld van hun innerlijke mens zoals die tijdens het leven gegroeid is. Mensen die gericht waren op het lichamelijke zien er grof en donker uit, mensen die gericht waren op het hemelse zien er levendig en opgewekt uit. De eerste zijn nogal bot en dwaas, de tweede zijn intelligent en wijs. En ieder voelt zich het best in de omgeving die bij hem past. Slechte mensen verdragen de hemelse sfeer niet, maar ze koesteren zich in de warmte van de hel, wreedheid, minachting, vijandschap, haat en wraak, daar verlustigen zij zich in. Zij “kunnen ook niet ademen in de hemel. Wanneer een slechte geest daarheen wordt gebracht, ademt hij zoals iemand die het benauwd heeft tijdens een gevecht. Maar mensen die de hemelse liefde bezitten, ademen vrijer en leven vollediger hoe verder ze zich in de hemel bevinden.” Swedenborg geeft ook een paar concrete voorbeelden.
Mensen die genoegen schepten in overspel besteden hun tijd in bordelen waar alles smerig en vies is. Ze zijn hier zeer op gesteld en vermijden de huizen waar men kuis is. Op het moment dat ze bij zulke huizen komen, vallen ze flauw. Niets is hen aangenamer dan huwelijken te verbreken.
Daar tegenover:
Mensen die uit een innerlijk gevoel, een gevoel voor de waarheid zelf, ware en goddelijke dingen hebben liefgehad en die ook het Woord hebben liefgehad, wonen in verheven plaatsen die eruit zien als bergen, waar ze voortdurend in het hemelse licht verkeren. Zij kennen het soort duisternis zoals de nacht op de aarde niet, en ze leven in een lenteachtig klimaat. Voor hun ogen strekken zich als het ware akkers, oogsten en wijngaarden uit. In hun huizen flonkeren kleine dingen alsof ze van edelstenen zijn gemaakt; uit hun vensters kijken is alsof je door kristal kijkt.
Het komt er eenvoudig gezegd op neer dat je na de dood verder bestaat zoals je geleefd hebt. Wat je zaait zul je oogsten. Goed leven, dat betekent voor Swedenborg wel praktisch ingesteld in de wereld leven, daar betrokken te zijn bij het reilen en zeilen van het maatschappelijk leven.
Tot slot nog een aardig getuigenis van iemand die iets kwijt was en het dank zij Swedenborg terugvond. In een vorig hoofdstuk ontmoetten we Periander van Korinte. Ook die was iets kwijtgeraakt maar vond het terug door zijn overleden vrouw te raadplegen. Een opmerkelijk gelijkaardig verhaal gaat over ene mevrouw Marteville, vrouw van de Nederlandse ambassadeur in Stockholm, die Swedenborg daar kwam opzoeken. Zij had een vraag.
Ze had een rekening voor een kostbaar zilveren servies ontvangen, waarvan ze zeker wist dat haar echtgenoot het had betaald. Ze kon het ontvangstbewijs echter nergens vinden en de zilversmid eiste betaling. In haar wanhoop ging ze tenslotte naar Swedenborg en vroeg hem of hij haar overleden echtgenoot over deze kwestie kon raadplegen. Hij kwam een paar dagen later naar haar huis toen Madame Marteville zich met haar gasten bezighield. ‘Ik heb het aan uw man gevraagd. Hij heeft bevestigd dat hij voor het theeservies heeft betaald, en hij zegt dat het ontvangstbewijs zich in het bureau boven bevindt.’ ‘Onmogelijk,’ antwoordde de weduwe. ‘Ik heb het al helemaal doorzocht.’ Swedenborg legde toen uit dat er zich een verborgen vakje achter de bovenste linkerlade bevond. De ambassadeur had haar hier nooit opmerkzaam op gemaakt, maar ze zou daar niet alleen het ontvangstbewijs aantreffen, maar ook nog andere belangrijke documenten. Het hele gezelschap ging toen mee naar boven om van het resultaat getuige te zijn. De lade werd helemaal opengetrokken en inderdaad werd het verborgen vakje onthuld, met precies de inhoud die Swedenborg had beschreven.