Tussen hel en hemel: het vagevuur (2)

27 juli 2023

Oosterse kerkvaders

Kerkvaders in het kosmopolitische Alexandrië, hoofdstad van Egypte, waren bekend met filosofische scholen uit hun tijd. Eusebius vertelt dat Origenes (185-254) zich verdiepte in het platonisme en de leer van Pyhagoras en de Stoa. Hij was in de leer gegaan bij de neoplatonist Ammonius Saccas, en we vinden heel wat elementen van het platonisme terug in Origenes’ theologie. Het gaat dan over het vooropstellen van de geestelijke wereld, de pre-existentie van de ziel en het centrale belang van kennis voor het herstel van de ziel. Van Clemens (ca. 150-225) zegt Eusebius dat hij ook van Griekse schrijvers veel citaten en meningen bijeenbracht. Zoals hun filosofische voorgangers wisten ook deze kerkvaders dat heidense goden mensen na hun sterven tuchtigden, niet om ze te straffen maar om ze te reinigen van zonden. We hebben met die ideeën kennis gemaakt in het tweede hoofdstuk.

Zo had bijvoorbeeld Plato gezegd in ‘Protagoras’: “Wie een redelijke straf wil opleggen, straft niet omdat een onrecht in het verleden is geschied – daarmee zal hij immers het gedane niet ongedaan maken – hij straft met het oog op de toekomst, om nieuw onrecht te voorkomen én vanwege de gestrafte zelf, én vanwege elk ander die getuige is van zijn straf.” Ook de christelijke God tuchtigde tot heil van de mens. Origenes vergeleek met ziekten, die werden soms ook genezen door pijnlijke ingrepen:

Is de kwaal nog ernstiger, dan moet er uiteindelijk vuur aan te pas komen om het kwaad uit te branden. We kunnen begrijpen dat dit des te meer opgaat bij de ziel: God, onze arts, wil het kwaad verwijderen dat zich door onze verschillende zonden en verkeerde daden heeft opgehoopt in onze ziel. Daarvoor gebruikt hij net zo’n pijnlijke behandelwijze; hij zet zelfs vuur in als straf voor degenen die de gezondheid van hun ziel verloren hebben. […] Een aanwijzing hiervoor is de opdracht die we lezen bij de profeet Jeremia: ‘Laat alle volken drinken uit de beker van mijn woede … zij moeten drinken, duizelen en braken’. Daarbij klinkt als dreigement: wie niet wil drinken, zal niet gereinigd worden. Hieruit kunnen we opmaken dat Gods razende woede dient tot reiniging van de zielen.

Gods toorn was dus zonder meer iets positiefs. Ook Clemens las in de Schriften dat God niet wraakzuchtig was: “God oefent geen wraak, want wraak vergeldt kwaad met kwaad, maar hij tuchtigt tot ons welzijn.” Nu lezen wij in het Oude Testament toch dat God zich van het vuur bedient om nogal duchtig te straffen – we kunnen het niet anders noemen. Toen het volk Israël zijn nood klaagde bij God, “ontstak Hij in woede, en het vuur van de HEER laaide op en greep om zich heen aan de rand van het kamp. Het volk riep Mozes luid om hulp en Mozes bad tot de HEER. Toen doofde het vuur.” Toen Aärons zonen op een verkeerde manier een offer brachten, reageerde God: “Een felle vlam kwam uit het heiligdom en verteerde hen, zodat ze daar, in de nabijheid van de HEER, stierven.” Elders zei God zelf: “Als het vuur van mijn toorn is ontstoken zal het branden tot in het diepste dodenrijk; het zal de aarde verschroeien en alles wat daar groeit, het zal de grondvesten van de bergen verteren.” Daar werd je wel stil van. De heiden Celsus, die wat had zitten bladeren in de Bijbel, had dus wel wat kritiek op deze God van Joden en christenen: “God daalt neer als een folteraar die vuur brengt.” Maar Origenes verzachtte dat; God was wel een ‘verterend vuur’, maar dat vuur verteerde enkel onze verkeerde dingen, zoals ook Paulus zei dat werken van “hout, hooi en stro” door het vuur verbrand zouden worden. Origenes reduceerde de toorn Gods tot een tuchtiging, de mens ten goede.
In het Evangelie van Lucas staat een gedeelte waarin Johannes de Doper Jezus doopt. Johannes zegt bij die gelegenheid dat hij doopt met water, maar dat Jezus zal dopen met de heilige Geest en met vuur. Origenes legde uit dat Johannes de dopelingen tuchtigde met zijn woorden ‘adderengebroed’, en zo zou Jezus ieder die nog reiniging nodig had dopen in vuur.

Op dezelfde manier zal de heer Jezus Christus in de rivier van vuur staan bij het ‘vlammende zwaard’. Als iemand na het verlaten van dit leven naar het paradijs wil overgaan en reiniging nodig heeft, zal Christus hem in deze rivier dopen en hem naar de plaats sturen waar hij naar verlangt.

Origenes geloofde dat ieder christen doorheen dat reinigende vuur moest gaan, een vuur dat voor de een pijnlijker zou zijn dan voor de ander, al naargelang de ernst van hun zonden.

Clemens was de eerste die onderscheid maakte tussen twee soorten zondaren en twee soorten tuchtiging, in dit leven en in het volgende. In dit leven bestond er een opvoedende en bestraffende tuchtiging, al naargelang de koppigheid van de zondaar. In het volgende leven waren er twee soorten vuur. Voor de onverbeterbare was er een verslindend en verterend vuur, voor anderen een heiligmakend vuur. Ook voor Origenes waren er twee soorten zondaren. Er waren zij die zich slechts ‘verontreinigd’ hadden, wat des mensen is, en zij die zwaar gezondigd hadden, die ‘doodzonden’ begingen. Maar voor iedereen was reiniging mogelijk, iedereen kon het paradijs beërven, zou het beërven. De hel bestond maar was tijdelijk. Het zou wellicht heel lang duren, dat reinigingsproces. Zij die slechts verontreinigd waren zouden een ogenblik door de ‘geest van oordeel’ moeten gaan, de echte zondaars verbleven kortere of langere tijd in de ‘geest van verbranding’, pijnlijk maar leidend naar het heil. Dit zou plaatsvinden na de opstanding, na het laatste oordeel. De rechtvaardigen die doorheen het vuur gingen zouden dan binnen de acht dagen in het paradijs zijn, maar het vuur voor zondaren kon wel vele eeuwen lang branden, maar niet eeuwig. Het hellevuur was niet eeuwig, en het had, hoe pijnlijk ook, een reinigende werking. Ooit zullen we allen in het paradijs zijn. Over de tussentijd, tussen dood en opstanding, bleef Origenes vaag. Wel gingen de rechtvaardigen na hun dood naar een soort paradijs – dat nog niet het latere echte paradijs is. Over wat er in die tussentijd met zondaars gebeurde had hij het niet. Maar wat zou hij zich daar ook druk om maken? Het einde der dingen was immers nabij, die tussentijd was bijna voorbij, het einde van de wereldtijd was aanstaande. Origenes was de eerste die het had over een tijd van zuivering na het oordeel, die een onderscheid maakte tussen lichte en zware (dood)zonden. Opmerkelijk is dat volgens Origenes zelfs de duivel en zijn demonen gered konden worden: “Volgens mij is het zelfs voor de duivel niet onmogelijk het goede op te nemen.” Augustinus vertelt dat Origenes leerde dat de duivel en zijn engelen gereinigd en bevrijd konden worden, zij het na heel lange tijd, om dan weer in het rijk van God te worden opgenomen. Origenes zou hiervoor van ketterij beschuldigd worden.

Wordt vervolgd.

Share This