Weerspannige doden

6 mei 2025

In zijn beschrijving van de Germaanse cultuur, noemt de Romeinse historicus Tacitus (ca. 56-117) enkele straffen: “Straffen verschillen al naar gelang het misdrijf: verraders en overlopers worden opgeknoopt aan een boom; lafaards en mannen die niet willen vechten of ontucht bedrijven laat men in zompige moerassen zakken onder een raster van vlechtwerk.” En inderdaad heeft men bij opgravingen in Scandinavische moerassen lichamen teruggevonden onder takken, boomstammen of ook stenen. Sommigen lagen in gehurkte houding, soms met afgehouwen hoofd, soms met de ledematen gebonden. Allemaal om te verhinderen dat die doden naar de wereld der levenden zouden terugkeren, wat ook het doel moet zijn geweest van het rasterwerk dat Tacitus noemt. Nog in de 15e eeuw stipuleerde de wet van de stad Riga in Letland dat misdadigers en zelfmoordenaars in hun graf moesten ‘vastgezet’ worden. In Rügen, aan de Baltische zee, werd bevolen drie stenen op het begraven lijk te leggen: op het hoofd, op het lichaam en op de voeten. In de Duitse provincie Holstein werd boven het graf van zelfmoordenaars een omgekeerde eg geplaatst met de messen naar beneden. Men kon immers niet voorzichtig genoeg zijn met deze doden. De Salische Franken onthoofdden de lijken van vijanden en bonden ze aan een staak, zodat ze niet alsnog wraak konden nemen. Het kwam vaker voor dat doden die op verdachte wijze waren gestorven, het hoofd werd afgehakt dat aan de voeten of tussen de benen werd geplaatst. Ook werden ze wel vastgebonden of onder een hoop stenen begraven. De bekende spreuk ‘Rust in vrede’, was niet zomaar een vrome wens, het was een bezwering die de dode in zijn graf moest houden. Toch hielpen deze voorzorgsmaatregelen niet altijd.

Het probleem was vooreerst dat er altijd wel doden waren die gewoon geen zin hadden om dood te zijn, zij wilden leven en probeerden daar hardnekkig aan vast te houden. Een zekere Hrapp vroeg aan zijn echtgenote om hem onder de deur van de keuken te begraven, zodat hij daar een oogje in het zeil kon houden. Karl Thorsteinsson liet zich begraven aan de rand van een rivier om daar de afvaart en aankomst van schepen gade te slaan. Ingolf vroeg zijn lichaam langs de weg te begraven, zodat de meisjes die langskwamen zich hem zouden herinneren. Maar doden konden zich ook onder de levenden begeven, bijvoorbeeld om iemand te verwittigen dat ook hij weldra zou sterven. Sommige doden waren erg weerspannig, onwillig om begraven te worden, zoals uit volgende Deense sage blijkt.

Op een nacht komt Audun Thorgils zoeken: Gyda, zijn moeder, is op een vreemde manier gestorven, waardoor het hele gezin op de vlucht is geslagen. Het moet gezegd dat ze een beetje een heks is. Audun wil haar begraven en heeft daarbij hulp nodig. Throgils en hij bereiken de boerderij, er wordt een kist gemaakt en ze leggen Gyda’s lichaam erin. “Laten we de kist nemen,” zei Audun, “hem in de grond plaatsen en de zwaarste voorwerpen er bovenop leggen.” Twee voorzorgsmaatregelen zijn beter dan één: ze binden de kist vast met ijzeren banden voordat ze op pad gaan. Op korte afstand van de boerderij kraakt de kist, het ijzerwerk breekt en Gyda verschijnt. Audun en Thorgils grijpen haar vast en moeten al hun kracht inzetten (en ze zijn sterk) om haar vast te houden. Ze konden haar niet verder meenemen en verbrandden haar lichaam.

Redenen die de doden gaven voor hun weerspannigheid waren dat het koud was in het graf, en eenzaam.

Ter ere van de overledene werd ook een dodenwake gehouden. Toch kon dat verkeerd uitpakken. Een verhaal uit de 10e eeuw uit Normandië vertelt hoe Richard op een nacht een kapel inging op een begraafplaats. Er lag een dode op een baar. Terwijl hij aan het bidden was, hoorde hij achter zich plots het lijk bewegen, hij hoorde de baar kraken. Hij beval de dode zich weer neer te leggen, bekruiste zich en sprak een exorcisme uit: “Door het teken van het heilige kruis, bevrijd mij van de boze, O Heer God van het heil.” Hij legde zijn ziel in de handen van zijn Heer, nam zijn zwaard, maar de dode strekte zijn arm uit alsof hij Richard wilde grijpen – Richard sloeg hem neer. Later liet hij in de kerken en op de markten proclameren dat men nooit een overledene alleen moest laten vóór zijn begrafenis. Het probleem was namelijk dat een boze geest bezit kon nemen van een dode om dan nare dingen te doen. In een Angelsaksische roman uit de 13e eeuw wordt van de reus Goemagog gezegd dat hij zichzelf verdronken had en dat een demon bezit genomen had van zijn lichaam waarmee hij een ware terreur aanrichtte in de omgeving. In verschillende bisdommen in het Frankrijk van de 12e eeuw borg men een lijk in een kerk, waarbij ‘s nachts de poorten gesloten werden. Daar lag een lijk veilig.

De meeste doden echter schikten zich in hun nieuwe toestand en wilden, nu ze daar vrede mee genomen hadden, liefst niet gestoord worden in hun eeuwige rust. Deze doden hadden dan weer last van de levenden die hen kwamen raadplegen, de necromantiërs. Dat waren lieden die de doden kwamen opwekken om ze te vragen naar de toekomst van deze of gene. Zo lezen we in de Edda hoe Svipdag, de zoon van Groa, zijn overleden moeder uit de dood riep omdat hij de magische bezweringen wilde kennen die hem van een mooi en gelukkig leven zouden verzekeren. In de Edda wordt uitgelegd dat necromantie het voorrecht was van de god Odin. Hij was het die daartoe de doden van de aarde opwekte. Toen Odin zijn zoon Baldr verloor, riep hij een overleden zieneres op om naar het lot van zijn zoon te vragen: “Voor de vaardige heks sprak hij een begrafenisspreuk uit, zodat ze, gedwongen om op te staan, de woorden van een lijk sprak.” De bezweringen vingen steeds aan met de woorden “Sta op,” gevolgd door de naam van de dode. Die doden lagen daar echter niet op te wachten. Het was vaak tegen hun zin dat ze antwoord gaven op de gestelde vragen. Ze wilden dan ook wel eens dreigen:

Toen zong Angantyr:
Hervör, mijn dochter,
waarom spel je
de runen van het kwaad?
Je brengt een vloek over jezelf.
Je bent gek geworden
en buiten zinnen
dom de doden
te willen ontwaken.

In noordelijke landen kende men bezweringen die in runen gegraveerd waren op hout. Daar werd in de 19e eeuw ook een boek ontdekt waarin wordt uitgelegd hoe men de doden moet oproepen.

Nadat men het Onze Vader achterstevoren op een vel papier met bloed heeft geschreven, “moet men runen op een stokje graveren en met deze twee dingen om middernacht naar het kerkhof gaan, en naar een willekeurig graf gaan, naar eigen smaak; het zou echter verstandiger zijn om de kleinere graven aan te pakken. Men moet dan het stokje op het graf plaatsen en erover heen en weer rollen, terwijl men ondertussen het Onze Vader achterstevoren reciteert, het blaadje volgend, en daarnaast enkele magische formules gebruiken die maar weinig mensen kennen, behalve de tovenaar, terwijl de geest langzaam weer omhoog klimt, want hij gaat niet snel, en de geesten moeten vaak gesmeekt worden want ze zeggen: ‘Laat me in vrede rusten.'”

Share This