Zeven hemelen

11 november 2021

“In de zevende hemel”, het is een ideale naam voor een cafeetje waar men na een deugddoende doch vermoeiende wandeling eindelijk kan uitrusten. De uitdrukking duidt op een toestand van algeheel geluk. Het idee van zeven hemelen bestond al heel vroeg. In het oude Babylonië, 6e eeuw v.Chr., bouwde men in de onmetelijke vlakten van Mesopotamië ziggoerats. Spijkerschrift-tabletten noemen de toren wel: ‘de tempeltoren van de zeven planeten’. Elk verdiep was gewijd aan een planetarische godheid en werd in de ‘kleur’ van die godheid geschilderd, waarbij de verdiepingen nog eens verbonden werden met zeven metalen. Zo was de verdieping van de zon goudkleurig en was het bijhorende metaal goud. Met dit concept van zeven metalen, zeven kleuren, zeven planeten, zeven godheden, hing ook de leer van zeven op elkaar volgende wereldrijken samen. Over elk wereldrijk heerste een planetengod. Elk wereldrijk droeg het karakter van een bepaald metaal. (Daarnaast bestond ook het concept van de wereldgeschiedenis bestaande uit vier wereldrijken, zoals in het boek Daniël). Onze planetennamen getuigen nog van de identificatie van planeten met goden.
Maar laat ik eerst uitleggen hoe de mens in de oudheid de kosmos zag. De aarde vormde het middelpunt – een klein middelpunt, van zeven concentrische sferen, planetensferen. De eerste was die van de maan. Alles onder de maan was het ‘ondermaanse’ – dat is deze wereld met haar lucht of atmosfeer waarin zich de demonen ophielden. Het ondermaanse was aan verandering en bederf onderhevig. Boven de maansfeer bevonden zich de perfecte en onveranderlijke hemelen: de sferen van de zon en de vijf toen bekende, met het blote oog zichtbare planeten. Daarboven strekte zich een achtste hemelsfeer uit, de ‘ogdoade’, bestaande uit vurige ether met daarin de vaste sterren. Soms was er nog een negende sfeer, de ‘enneade’, waar de godheid zich ophield. Met de tijd werd het verschil tussen de aarde en de hemelsferen benadrukt, en geloofden velen dat het de bestemming van de mens was om vanaf deze wereld op te stijgen door de hemelsferen heen, naar de eeuwige God; na de dood, of tijdens het leven al mediterend. Plato verzuchtte al over het kwaad: “Zo moet het dan wel fataal rondwaren rond de sterfelijke natuur en rond dit aardse verblijf. Dat is de reden waarom we moeten trachten zo snel mogelijk van hier naar ginds boven te vluchten.”[ “Van hier naar ginds vluchten”, dat was wel de betrachting van menig gelovige in de eerste eeuwen van onze jaartelling, of die gelovige heiden was, jood of ook christen. In dit eerste deel bekijken we hoe het zag bij de heidenen.

Heidenen
Hermetici
In het Egypte van de 2e – 3e eeuw n.Chr. hadden een aantal vrome Grieken hun diepe gedachten over het ‘goddelijke’ aan het papyrus toevertrouwd. Zij hadden die gedachten ontvangen – zo beweerden zij – van de mythische figuur Hermes Trismegistus, ‘de driemaal grote Hermes’. Deze godheid was een samensmelting van de Griekse Hermes en de Egyptische Thoth; beiden goden van de wijsheid en het schrift, beiden ook begeleiders van de doden naar de onderwereld. We hebben hier te maken met een typisch Grieks-oosters syncretisme. Hermes Trismegistus was aldus de godheid die de geheimen van magie, maar ook die van de opgang naar de hemelen openbaarde. Al die wijsheid werd neergeschreven in boeken die men de Hermetica noemt. Daaronder valt het Corpus Hermeticum, dat bestaat uit 17 boeken of traktaten, meestal in dialoogvorm geschreven. Hier wordt Hermes Trismegistus niet als god maar als leraar van goddelijke kennis voorgesteld. We lezen hoe Hermes eerst zelf onderwezen wordt door een goddelijke geest (het gaat dus om een openbaring) en hoe hij vervolgens zijn leerlingen onderwijst. Die kennis (gnosis) gaat over hoe de mens verlost kan worden. Het is echter geen verstandelijke kennis, wel een intuïtieve kennis, een innerlijke verlichting. Het gaat om een contemplatieve extase waarin de mens God nabij komt en waardoor de mens vergoddelijkt wordt, in dit leven nog. Men spreekt van een wedergeboorte. Redding bestaat erin dat je jezelf kent, dat je weet dat je oorspronkelijk uit een sfeer van leven en licht komt en daarnaar terugkeert. De ziel onderneemt een astrologische reis. Zoals de mens eertijds was neergedaald door de zeven planetaire sferen en daarbij telkens bevuild was geworden, zo moest hij nu ook weer opstijgen door die sferen heen en dat vuil, of de ondeugden van zich afwerpen. Dan zou hij in de achtste sfeer (de ‘ogdoade’) de Vader bezingen, om vervolgens de negende sfeer (de ‘enneade’) binnen te gaan en daar op te gaan in de godheid, of ‘vergoddelijkt’ te worden: “De ziel die de schoonheid van God aanschouwd heeft, wordt daardoor vergoddelijkt.” Het kwam er praktisch gezien op neer in dit leven spiritueel te groeien. In Poimandres, het eerste boek van het Corpus Hermeticum, lezen we:
En zo begeeft de mens zich dan omhoog door het samenstel van de sferen: aan de eerste sfeer geeft hij zijn vermogen tot groei en vermindering, aan de tweede het instrument van het slechte, de nu effectloze listigheid, aan de derde het onmachtig geworden bedrog van de begeerte, aan de vierde het uiterlijk vertoon van de heerschappij, nu zonder hebzucht, aan de vijfde de goddeloze overmoed van de onbezonnen doldriestheid, aan de zesde de boze aandriften van de rijkdom, die nu geen invloed meer hebben, en aan de zevende sfeer de leugen die valstrikken spant. En dan komt de mens, ontdaan van astrale invloeden, in de achtste sfeer, slechts in het bezit van zijn eigenlijke zelf, en samen met de geestelijke wezens bezingt hij de Vader. […] En dan stijgen zij in rangorde op naar de Vader, geven zich over aan de Machten en, zelf Machten geworden, komen zij in God. Dat is de gelukkige verdeling voor hen die Gnosis bezitten: God te worden.
De zeven klinkers van het Griekse alfabet achtte men verbonden met de zeven planeten, die in hun omwenteling door hun eigen sferen heen vanwege verschillende snelheden elk hun eigen toon voortbrachten. En de zeven snaren van de mythische lier van Orpheus werden op hun beurt ook verbonden met de zeven sferen der planeten. De muziek van lier of citer werd geacht de ziel te helpen bij het opstijgen naar de goddelijke sfeer. Veel later zou Johannes Kepler in zijn De harmonie van de wereld (1619) zijn beroemde ontdekkingen beschrijven, en het ook hebben over de melodieën die de planeten onhoorbaar speelden.
Platonisten
Niet alleen de hermetici, ook de middenplatonisten – die de leer van Plato verder uitwerkten – kenden het heimwee naar de goddelijke wereld. De bedoeling was dat de mens bevrijd werd uit zijn lichaam en terugkeerde naar die goddelijke wereld. Maar als de ziel niet deugdzaam had geleefd, als zij zich niet had gereinigd van het materiële, dan zou zij net zolang reïncarneren in andere lichamen tot ze gelouterd was. Dan kon, volgens de middenplatonisten, de ziel eindelijk langs de zeven hemelsferen opstijgen naar de sterren.

Christenen
Jodenchristenen en heidenchristenen
Een apart thema in veel joodschristelijke boeken is de neerdaling en opstijging van Jezus door de zeven planetensferen met hun engelen heen. We treffen dit bijvoorbeeld aan in het apocriefe Hemelvaart van Jesaja, waar de Vader tot Christus zegt: “Ga heen en daal af door alle hemelen. Je zult afdalen door het firmament en die wereld heen tot aan de engel die in het dodenrijk is, maar tot in de hel zul je niet gaan. […] Daarna zul je opstijgen van de engelen van de dood naar deze plaats, en je zult niet worden getransformeerd in elke hemel, want je zult in heerlijkheid opstijgen en plaatsnemen aan mijn rechterhand.”[1] Heidenchristenen namen dat over. De apologeet Justinus Martyr schreef in zijn Dialoog met Trypho: “Maar wanneer onze Christus uit de dood was opgestaan, en opsteeg naar de hemel, zijn de heersers [archonten] in de hemel, in afspraak met God, opgedragen om de poorten van de hemel te openen, opdat Hij, die de Koning van Glorie is, zou binnengaan.” Origenes verwees naar de Griekse Apocalyps van Baruch, dat het over zeven hemelen had. Ignatius sprak over “hemelse dingen, de rangorde der engelen en de samenstelling van de heerschappijen en de zichtbare en onzichtbare dingen.” Men zag dergelijke gedachten bevestigd in het Nieuwe Testament. Had Johannes niet gezegd: “Er is toch nooit iemand opgestegen naar de hemel behalve degene die uit de hemel is neergedaald: de Mensenzoon?” En had ook Paulus niet beweerd: “‘Hij steeg op’ – wat betekent dat anders dan dat Hij ook is afgedaald naar wat lager ligt, naar de aarde? Hij die is afgedaald is dezelfde als Hij die opsteeg, tot boven de hemelsferen, om alles met zijn aanwezigheid te vullen.”
Traditioneel kende het jodendom slechts drie hemelen: de hemel der meteorieten, die van de sterren en de hemel waarin God vertoefde. Maar in joodschristelijke werken komen we zeven hemelen tegen; hier spelen oosterse Iraanse (zoroastrisme) en Babylonische invloeden, terwijl ook het hellenisme zeven planetensferen met goden verbond. Ook in enkele rabbijnse en joodse mystieke teksten, zoals 3 Henoch, kent men zeven hemelen. Irenaeus en Clemens van Alexandrië namen die ideeën over, Origenes verwierp ze. In sommige boeken zien we dat de engelenmachten, die verbonden zijn met de planetensferen, vijandig worden tegenover de hoogste God. In 1 Henoch heet het dat de planeten moeten gestraft worden voor het overtreden van de geboden en in het (joodschristelijke) Testament van Ruben komen zeven geesten van bedrog voor, die de mensheid onderdrukken. Waarschijnlijk spelen ook hier Iraanse invloeden: het zoroastrisme leert dat de boze Ahriman met andere geschapen goden opstond tegen de god Ahura Mazda. “De zeven planeten zijn de zeven bevelhebbers aan de zijde van Ahriman.” Later, in de gnostiek zelf, zullen de heersers of archonten der planeten vijandig staan tegenover God en zijn uitverkorenen.
Gnostici
Gnostici kenden een gevoel van vervreemding: wie was de mens eigenlijk in deze kille wereld? De vervreemding was voor sommigen zo sterk dat zij zich ook gingen afvragen waarom ze toch in dit lichaam huisden? Ergens hadden zij een vage herinnering aan hun eigenlijke thuis in de hemel, waar God vertoefde, zoals ook de platonici en hermetici. Maar voor gnostici was deze wereld, de hele kosmos trouwens, demonisch. Gnostici waren radicaal dualistisch: er was een pure, spirituele en goddelijke wereld en er was een duistere, verderfelijke materiële wereld. Moderne onderzoekers – maar ook reeds Plutarchus – vermoeden hier Perzische invloeden. Volgens gnostici had die materiële wereld er eigenlijk nooit mogen zijn, maar het was er toch van gekomen. God, de eeuwig transcendente en puur geestelijke Ene, verenigde in zich een wereld van volheid die bekend stond als het pleroma: de volheid van het goddelijke Zijn, waaronder ook geestelijke wezens of aeonen met elk een eigen functie. Maar in een ver verleden waren fouten gemaakt door hemelse wezens die zich in de nabijheid van het goddelijke ophielden – vooral Sofia, wijsheid, wordt genoemd. Het waren fouten met noodlottige gevolgen, er vond een val plaats in het pleroma. Het voert te ver om in te gaan op de verschillende, nogal ingewikkelde mythen hierover. In ieder geval was het resultaat onze materiële wereld, geschapen door een demiurg of scheppergod. De demiurg had ook de archonten geschapen, de anti-goddelijke machten die verbonden waren met de zeven planetaire sferen en de twaalf tekenen van de dierenriem. De heidense identificatie van planeten met goden – volgens christenen eigenlijk demonen – had hier voorbereidend werk gedaan. Als de geschapen wereld demonisch was, dan moest de schepper ervan ook wel een of andere demon zijn. Gnostici herkenden in de Bijbelse God van de Schepping, Jahwe, deze demonische figuur; hij was de Demiurg.
Anders dan in het hermetisme kon de opstijging naar het pleroma niet tijdens het leven gebeuren, het was iets voor na de dood. “Als alle uitverkorenen hun dier-zijn [lichamelijkheid] afleggen, dan zal dat licht weer tot haar essentie opgaan.” De opgang naar de hemel zou gebeuren via de zeven planetaire sferen waarlangs de mens eertijds was afgedaald, “de weg van opgaan is de weg van neergaan.” Daarna kon men via de Ogdoade en de Enneade (de 8e en 9e hemelsferen) opgenomen worden in het Pleroma. De middenplatonist Albinus had in navolging van Plato uitgelegd dat de planeten goden waren, zeven in getal, en dat zich daarboven de Ogdoade uitstrekte, de ‘kracht van boven’.’ Maar gnostici wisten dat die goden eigenlijk vijandige archonten waren. Zei de Schrift niet – volgens de Septuaginta: “De archonten spannen samen tegen de Heer,” en: “Hij verijdelt wat archonten beramen?” Die archonten, de demonische bewakers van elke sfeer, zouden proberen de ziel te belemmeren in haar opgang. Gelukkig waren er manieren om de archonten te passeren. De gnosticus Valentinus had uitgelegd dat gelovigen bij het opstijgen door de zeven hemelsferen de planetengeesten of ‘archonten’ konden passeren als zij de juiste wachtwoorden kenden. Tertullianus, toegewijd criticus van de gnostici, vertelt:
Wanneer de zielen de lichamen hebben verlaten en in elk van de verdiepingen der hemelen onderzocht worden en ondervraagd worden naar de geheime wachtwoorden, die de ketters overleveren, dan moet belijdenis afgelegd worden ten overstaan van de ware machten en de ware mensen, de Geliefden en Onbeweeglijken en de Onbeïnvloedbaren van Valentinus.
Om die machten te bezweren gebruikte men magie, symbolen en gebed. De stervende wist zich toegerust met wachtwoorden die hij bij elke archont zou uitspreken, of die hij de mysterieuze symbolen zou tonen. Als voorbeeld van zo’n wachtwoord of bezwering geef ik een gedeelte weer uit de wat latere gnostische boeken ‘Jeu’. Daarin vertelt Jezus zijn discipelen wat ze moeten doen als ze bij de eerste, door een archont bewaakte aeon komen:
Als jullie uit het lichaam komen [sterven] en de eerste aeon bereiken en als de archonten van die aeon voor jullie verschijnen, verzegel jullie zelf met deze zegel: Dit is haar naam: Zozeze, zeg het slechts één keer, grijp dit nummer: 1119 met beide handen. Als jullie jezelf verzegelen met dit zegel en haar naam slechts een keer hebt uitgesproken, verdedig dan jullie zelf met deze recitatie: ‘Val terug, protethpersophon chus [een geheime naam], jullie archonten van de eerste aeon, want ik daag uit eaza zeozaz zozeoz.’ Als dan de archonten van de eerste aeon deze namen horen zullen zij verschrikt zijn en zich terugtrekken en vluchten in de richting van het westen links, en jullie zullen in staat zijn op te stijgen.
De gnostici moesten de opeenvolgende hemelen kennen met de namen van hun archonten, en waarschijnlijk ook de geheime formules, wachtwoorden die ze tegenover hen moesten uitspreken. Toch melden andere berichten dat men niet alle bezweringen (voor elke archont één) van buiten hoefde te leren – een kleine vergissing kon fataal zijn. Dan werden op het sterfbed door anderen, die een ceremonie voor de dode verrichtten, deze geheime woorden voor hem uitgesproken. Zo werd tijdens een dodenmis de overledene door de hemelse sferen geleid. Zelf een ongelovige kon door de hemelsferen geleid worden, als hij het geluk had in zo’n dodenmis door gelovigen begeleid te worden. Die spraken dan over het hoofd van het lijk de formules uit. Wachtwoorden verschilden naargelang het gnostische systeem. De gnostische ophieten hadden behalve wachtwoorden ook symbolen, gegraveerd in halfedelstenen, die ze met zich meenamen.
Clemens van Alexandrië
Volgens Clemens van Alexandrië, die gerekend wordt tot de katholieke gelovigen (al hield hij er ook vreemde ideeën op na) werd die vergoddelijking echter doorgaans niet in dit leven al bereikt, maar na de dood ging die ontwikkeling door, dan steeg de ziel van de gnosticus op naar zijn oorspronkelijke plaats, tot hij, de goddelijkheid bereikt hebbend, kon genieten van een volmaakte rust, en in eeuwigheid het aangezicht van de Allerhoogste kon contempleren. Clemens sprak daarover in termen van kosmische hiërarchieën, zoals ook de gnostici deden. Philo had al beweerd dat de zon, maan en sterren, archonten waren, niet onafhankelijk maar ondergeschikt aan de Vader van allen. Ook Justinus had geschreven dat Christus langs de archonten ten hemel voer. Maar terwijl de gnostici er vijandelijke archonten in zagen die de zielen wilden tegenhouden op hun weg naar de hemel, waren het bij Clemens engelen Gods die de opgang van de zielen gadesloegen. Hun taak was de zielen die nog niet volledig vrij waren van het materiële tegen te houden. De ziel moest deze engelen een soort ‘paspoort’ tonen dat hun reinheid bewees. De gelovige die de perfectie bereikt had tijdens zijn reis door de zeven hemelsferen, bereikte de ogdoas, de achtste hemelsfeer en hemelse verblijfplaats van de perfecten. Zij waren ‘goden’ geworden, zoals een psalm zegt: “U bent goden, zonen van de Allerhoogste, allemaal,” en zoals ook middenplatonici geloofden.

Joden
Zoals de Ziggoerat, had bijvoorbeeld ook de ladder van Jakob de functie van het verbinden van hemel en aarde. Op de vlucht voor zijn broer droomde hij van een ladder die tot de hemel reikte en waarlangs engelen – boodschappers van God – opstegen en afdaalden, en bovenaan stond de Heer. Het was geen gewone droom, Jakob ervoer de nabijheid van het heilige: “‘Wat een ontzagwekkende plaats is dit,’ zei hij, ‘dit is niets anders dan het huis van God, dit moet de poort van de hemel zijn!’” Ook de Joodse Merkava mystiek kende een ladder die tot de hemel reikte, met zeven treden, één voor elke hemel, maar ook in Egypte en in de Griekse wereld was de hemelse ladder bekend.
Het centrale boek van de Joodse Merkavamystiek is de Hechalot Rabbati (het Grote boek van de Hemelse Paleizen) uit de 3e – 7e eeuw. Men probeerde zelf te komen tot de plaats die de profeet Ezechiël had geschouwd: de troonwagen die in het 1e hoofdstuk van zijn boek beschreven staat: het is een troon gedragen door engelenwezens en wielen of raderen: de Merkava. De mysticus maakt in de geest een hemelreis, doorheen de hemelen stijgt hij op tot de zevende – of ‘daalt hij af’ tot het zevende, binnenste paleis van zeven concentrische sferen, om Gods heerlijkheid te aanschouwen. In het boek Re’uyot Yechezq’el (Visioen van Ezechiël) wordt verteld hoe Ezechiël in het water de weerspiegeling ziet van de zeven hemelen en van God die op zijn troon zit, omringd door hemelse machten. Opmerkelijk is dat er ook een achtste hemel is, een hemel waarin God zich terugtrekt als Hij niet op zijn troon zit. Men leidde dat af uit een vers bij Ezechiël: “En boven de hoofden van de wezens was een soort koepel, glinsterend als ijs, angstwekkend – deze koepel strekte zich hoog boven hun hoofden uit.” Zeven hemelen zijn in de rabbijnse literatuur heel gewoon. Het jodendom kende echter ook een systeem met drie hemelen, zoals we bij Paulus zien; bij hem is de derde hemel het paradijs.
Hoe ging dat nu in zijn werk, dat opstijgen doorheen de zeven hemelen? Door het ritmisch herhalen van woorden of geluiden riep de mysticus zelfhypnose op. In zelfvergetelheid ontvouwden zich dan een voor een de hemelse paleizen aan zijn geestesoog. Zeven hemelen doorkruiste de mysticus, vaak elk weer onderverdeeld in zeven paleizen, om uiteindelijk in de zevende hemel God te aanschouwen op zijn troon.
Maar de poorten van de hemelen en paleizen werden bewaakt door poortwachters, een soort engelen die de reiziger de toegang wilden ontzeggen. Ook hier weer een beschrijving uit Hechalot Rabbati:
Aan de poort van het zevende paleis staan al de machtigen, toornig, meedogenloos, sterk, hard, vreselijk en angstwekkend, hoger dan bergen en scherper dan pieken. Hun bogen staan gespannen klaar voor hen; hun zwaarden zijn gescherpt in hun handen. Bliksemflitsen schieten heen en weer uit hun oogballen, vonken van vuur uit hun neusgaten en vurige fakkels uit hun monden. Zij zijn bekleed met helmen, maliënkolders, en speren en lansen hangen aan hun armen. Hun paarden zijn paarden van donkerheid, paarden van schaduw en dood, paarden van duisternis, paarden van vuur, paarden van bloed, paarden van hagel, paarden van ijzer, paarden van mist.
Men kon die poortwachters te paard passeren als men de juiste magische zegels had: een goddelijke naam, een geheime formule, bepaalde combinaties van Hebreeuwse letters, en ook kennis van de namen van de engelen. Door iemands naam te kennen had je immers macht over hem. De engelennamen konden bestaan uit verschillende combinaties van Bijbelse godsnamen of andere door Hebreeuwse letters gevormde combinaties, vaak bizar en haast onuitspreekbaar. Maar hoe hoger de mysticus kwam, hoe moeilijker en ingewikkelder de zaken werden en hoe groter de kans op fouten. Als je een fout maakte, werd de verdere weg geblokkeerd. De mysticus kon misleid worden, in verwarring geraken en blijvend psychische letsels oplopen. Dergelijke ondernemingen waren immers niet zonder gevaar. De Talmoed vertelt dat er in de 2e eeuw vier rabbi’s waren die ook “de tuin waren binnengegaan”, dat is het hemels paradijs. Eén stierf, een ander werd krankzinnig, een derde verkondigde ketterijen, alleen rabbi Akiva ervoer een diepe vrede. Vooral de overgang van de 6e naar de 7e hemel was moeilijk. De mysticus moest hier water van marmer weten te onderscheiden, wat naar verluidt best lastig was. Rabbi Akiva waarschuwde ervoor: “Als je de stenen van puur marmer bereikt, zeg dan niet Water! Water! want er staat geschreven: In mijn paleis is geen plaats voor wie liegt, die komt mij niet onder ogen.” Wie zich in paniek vergiste, bereikte dus niet de zevende hemel. Wie marmer voor water aanzag werd overspoeld door geweldige watermassa’s, een aanval van engelen die meteen het einde van de hemelreis betekende. Maar als alles goed ging aanschouwde hij ten slotte in de zevende hemel God op zijn troon. Hoewel, rechtstreeks kon hij God niet zien. Hij aanschouwde eerder Gods heerlijkheid – een attribuut van God. In de joodse mystiek is nooit sprake van eenwording met God. De gelovige gaat nooit op in de godheid; men kent geen unio mystica. Tussen God en de mysticus hing trouwens een voorhangsel. Daarop waren Gods ideeën, de archetypen van al het zijnde, geweven, evenals de loop van de geschiedenis, de eindstrijd en de messiaanse verlossing.
Later werd de Merkavamystiek moreel geherinterpreteerd. De gang door de hemelen werd een proces van boetedoening. Aan Rabbi Akiva worden de woorden toegeschreven: “Toen ik opsteeg naar het eerste paleis was ik godvruchtig, in het tweede paleis was ik puur, in het derde oprecht, in het vierde heel voor Hem, in het vijfde heilig voor God, in het zesde reciteerde ik de kedusja voor Hem die sprak en schiep opdat de beschermengelen mij niet zouden schaden. In het zevende paleis hield ik mezelf staande, bevend over al mijn leden, en sprak volgend gebed […].” Toch is deze benadering niet typisch voor de Merkavaliteratuur. Het subject is immers niet de mens maar God. Het doet echter wel denken aan het hermetische boek Poimandres, we zagen al dat de doorgang door de hemelen daar samenvalt met innerlijke reiniging.
Het boek Sefer ha Razim is een reconstructie; in zijn huidige gepubliceerde vorm werd het nergens zo aangetroffen. Het was Mordecai Margalioth, onderzoeker van oud-joodse literatuur, die verschillende magische fragmenten aantrof en postuleerde dat die fragmenten best een gemeenschappelijke bron konden hebben, die hij dus reconstrueerde in Sefer ha Razim (1966). De teksten dateren uit de late 3e of vroege 4e eeuw. Maar de daarin opgenomen bezweringen zijn ouder. Ze werden in later tijd omkleed met een kosmologisch raamwerk om ze een meer legitiem aanschijn te geven. In dat raamwerk gaat het alleen over JHWH, maar in de magische riten zelf worden ook wel heidense goden aangeroepen zoals Hermes, Afrodite, of Helios: “Heilige Helios, die opgaat in het oosten, goede zeeman, betrouwbare leider van zonnestralen, deugdelijke getuige, die van ouds het machtige wiel der hemelen bevestigde, […].”
Het boek is verdeeld in zeven ongelijke delen, waarin de zeven hemelen beschreven worden. Het vangt aan met een vertelling hoe dit boek – een van de boeken der mysteriën – nog voor de zondvloed aan Noach werd overhandigd door de engel Raziël, en hoe Noach zorgvuldig de woorden daarvan overschreef op een saffieren steen. Na de vloed werden de woorden doorgegeven tot in de tijd van Salomo. Er waren wel meer geheime boeken aan Salomo gegeven, maar dit was wel een heel bijzonder, en ook een van de moeilijker boeken. “Gelukkig het oor dat aandachtig luistert naar zijn wijsheid. Want daarin zijn de zeven firmamenten en al wat in hen is. Vanuit hun legerplaats zullen wij leren om alle dingen te begrijpen, en succes te hebben in elke daad, te denken en te handelen vanuit de wijsheid van dit boek.” Het zijn vooral de twee eerste hemelen, die het dichtst bij de aarde zijn, waarin een heleboel engelen voor allerlei soorten hulp kunnen aangeroepen worden. In de hogere hemelen is dat al heel wat minder, en op engelen uit de zevende hemel, waar God glorieus op zijn troon zit, kan zo te zien geen beroep gedaan worden. Daar werkt magie niet.

Slot
In de eerste eeuwen van onze jaartelling bestond onder heidenen, joden en christenen een gevoel van vervreemding en een heimwee naar een hemels thuis. Er zijn dan ook duidelijke overeenkomsten tussen de joodse mystiek en wat heidense hermetici en christelijke gnostici geloofden over hun hemelreizen. De zeven hemelen van de joden komen overeen met de zeven planetensferen van de hermetici, ook de achtste hemel is beiden bekend. De poortwachters uit de joodse mystiek zijn in de gnostiek archonten of vijandige planeetengelen die de gelovige willen tegenhouden. De joodse troonwereld met haar myriaden engelen komt overeen met het pleroma van de hellenistische mystiek, met de verzamelde aeonen, machten en archonten. En alle mystici wisten dat men zich alleen door geheime kennis, gnosis, toegang kon verschaffen tot een steeds hogere hemel. Wie door wie beïnvloed werd valt bij de huidige stand van het onderzoek niet uit te maken. Er zijn natuurlijk ook verschillen. De joodse mystiek kent geen dualisme tussen een goede transcendente God en een boosaardige demiurg, zoals in de gnostiek. En in de gnostiek vindt de hemelreis pas na de dood plaats, in de Merkavamystiek hebben mystici ook tijdens hun leven al dergelijke ervaringen. Daarin lijken ze meer op de hermetici, volgens dewelken men reeds in dit leven door meditatie naar de hoogste hemel kon opstijgen, al was het doorgaans pas bij de dood dat dit gebeurde.

Meer hierover in het boek ‘Ontluikend christendom’.

Share This