De ‘Chaldeeuwse Orakels’, een werk uit de 2e eeuw n.Chr., vormen één lange, in Griekse verzen opgestelde ‘goddelijke openbaring’ die bedoeld was voor geïnitieerden. Er zijn slechts fragmenten bewaard in verschillende klassieke werken, vooral in die van de latere neoplatoonse filosofen. De lezers in de antieke tijd gingen ervan uit dat het geschrift van Babylonische oorsprong was – vandaar de naam Chaldeeuwse Orakels. Maar volgens latere bronnen zouden op schrift gesteld zijn door een vader en zoon, beiden Julianus geheten, die de orakels van de goden gekregen hadden. Vader en zoon waren een filosoof en een theürgist die tijdens de regering van Marcus Aurelius leefden. De Chaldeeuwse Orakels werden zo’n beetje de bijbel van de neoplatonisten omdat daarin middelen werden aangereikt voor het bevrijden van de ziel zodat die kon opstijgen tot het goddelijke licht. Ook hier treffen we enkele verwijzingen aan naar de zeven planetensferen.
De Vader gaf ruimte aan de zeven uitspansels van de werelden, en omsloot de hemelen in een convexe vorm.
Hij maakte de planeten zes in getal, en voor de zevende wierp hij het vuur van de zon in het midden. Hij schortte de wanordelijke beweging van de planeten op, in geordende zones.
De neoplatonist Iamblichus (245-325) getuigt: “De theorie van de Chaldeeën schrijft zeven processies toe aan deze god. Daarom wordt hij in de orakels zevenhoekig en zevenstralig genoemd.” Daarnaast treffen we in de Chaldeeuwse Orakels ook het concept aan van vier zones waarlangs de ziel neerdaalt: die van de ether, de zon, de maan en de lucht. De opgang gebeurt in omgekeerde volgorde. Hier wordt het ritueel niet na de dood uitgevoerd maar tijdens het leven van de geïnitieerde. Daarbij is kennis van de juiste wachtwoorden belangrijk, daarmee kan men de hemelse wachters passeren.
Hoe ging een opstijging naar de hemelen praktisch in zijn werk? Vooreerst diende men zich voor te bereiden. Tot de ingewijde werd gezegd:
Wees stil, ingewijde!
[…]
Want het is noodzakelijk dat je niet naar deze honden kijkt voordat je je lichaam inwijdt.
Want als chtonische, lastige honden zijn ze schaamteloos,
en voor altijd betoverende zielen leiden ze hen weg van de inwijding.
Raadselachtig als deze tekst is, begrijpen we wel dat de initiatie het lichaam de theürgist beschermt tegen gevaarlijke demonen, dat zijn de ‘honden’. Zij kunnen zijn opgang echter niet verhinderen. De gebruikte termen voor ‘inwijding’ laten vermoeden dat hier dezelfde ervaring als die in mysteriegodsdiensten werd beleefd: door kennis werd zijn status veranderd. Dat kon individueel of in groep. Het bleef toch oppassen voor die demonen. De Chaldeeuwse Orakels spreken over een magische steen die de aardse demonen afweerde, waarbij ook een machtiger, goedgunstige demon om hulp werd geroepen. Dat een demon hier vervelend kon doen was niet nieuw; ook in de traditionele Griekse mysteries waren ze er al op uit initiaties te verstoren. Zo beschrijft de Griekse kerkvader Gregorius van Nanzianze (4e eeuw) de gruwel die keizer Julianus – van het christendom afgevallen – bij zijn inwijding in de mythrascultus tegenkwam: “Maar toen, terwijl mijn goede vriend verder ging met de riten, de angstaanjagende dingen hem overvielen, onaardse geluiden, zoals men zegt, en onaangename geuren, en vurige verschijningen, en andere fabels en nonsens van die aard, sloeg de schrik hem om het hart vanwege de nieuwigheid.” In paniek sloeg hij toen een kruisteken – overgehouden aan zijn christelijke opvoeding, en dat leek te helpen. Ook Origenes heeft het over geesten en demonen die tijdens de mysteries van Bacchus verschijnen. Het afweren van lastige geesten was één ding, vervolgens diende de geïnitieerde zich gelijk te maken aan de stof van de hemelen; de substantie van de ziel diende gewijzigd te worden. De theürgist kreeg daarbij hulp van engelen.
Hoe zorgt de orde van engelen ervoor dat de ziel opstijgt?
“Door de ziel helder te maken met vuur…” (zegt het orakel).
Dat wil zeggen, de ziel van alle kanten verlichten en haar vullen met zuiver vuur, wat haar een onwankelbare orde en kracht geeft waardoor ze niet in materiële wanorde raakt, maar contact maakt met het licht van de goddelijke wezens.
De ‘orde van engelen’ is een keten die de verschillende aspecten van de kosmos met elkaar verbindt; als de ziel gevuld is met goddelijk vuur wordt ze niet meer neergetrokken door materie. Het lijkt erop dat de ziel wordt losgemaakt van het lichaam door het te doen schijnen met vuur:
En (de orde van engelen) veroorzaakt een scheiding met de materie door
(de ziel) te verlichten met een warme adem,
en een opstijging te bewerken door het anagogische [geestverheffende] leven.
Want de “warme adem” betekent het delen van leven.
“Zij die, door in te ademen, de ziel verdrijven, zijn vrij.”
Samen met de activiteit van de engelen dient de theürgist mee te werken door zijn ademhaling. De “warme adem” inademen, dat is: hij moet “de bloeiende vlammen aanzuigen die van de Vader neerdalen.” Daarom zegt het orakel over opstijgende zielen, “…zing een hymne voor Paean.” Met ‘Paean’ wordt mogelijk de god Asclepius Paean bedoeld, of ‘paean’ was een hymne die gezongen werd door de opstijgende ziel om de harmonie van de kosmos te loven. De theürgist lijkt dus de vurige essentie van de hemelse sfeer in te ademen, zodat zijn ziel vrij opwaarts kan stijgen. Dit komt overeen met wat we hierboven al noemden in verband met de Mithras liturgie: “Haal uit de zonnestralen adem, adem driemaal in, zo diep als je kunt; en je zult zien dat je omhoog wordt getild en naar de hoogte zweeft, zodat het lijkt alsof je midden in de lucht bent.” Het lijken dus de zonnestralen te zijn die de theürgist moet inademen, daardoor verkrijgt hij dezelfde kwaliteiten als de hemel, zo werk hij mee aan wat de engelen al doen. We kwamen dat al tegen bij keizer Julianus, die zei: “En als ik ook nog even de geheime leer van de mysteriën zou noemen die de Chaldeeër in geestvervoering over de zevenstralige god heeft geuit, door middel van wie hij de zielen omhoog voert […].” Een fragment uit de Chaldeeuwse Orakels bevestigt: “Je moet je haasten naar het licht en naar de stralen van de Vader, vanwaar de ziel, gekleed in machtig intellect, naar jou is gestuurd.” Met de ‘stralen van de Vader’ moeten de zonnestralen bedoeld zijn. Het ‘zich haasten’ naar de goddelijke wereld doet denken aan Plato’s raad “Daarom moeten we proberen zo snel mogelijk van hier naar gids te vluchten.”
Dit alles is nog slechts het begin, de feitelijke opstijging moet nu nog plaatsgrijpen. Jammer genoeg zijn de gegevens daarover nogal fragmentarisch; gelukkig lijken ze overeen te komen met wat we al lazen in de Mithras liturgie. Als we aannemen dat ongeveer hetzelfde procedé zal zijn beschreven, komen we tot volgende zaken. Nadat de theürgist met zijn ziel al in de lucht was geraakt door het inademen van de zonnestralen, ontwaarde hij een ‘pijp’ (aulos) die vanuit de zon neerhing, en uit die pijp vloeide de “bron van een dienende wind.”
U zult niets horen van de mens of van enig ander levend wezen, noch zult u in dat uur iets zien van sterfelijke zaken op aarde, maar in plaats daarvan zult u alle onsterfelijke dingen zien. Want op die dag en dat uur zul je de goddelijke orde van de hemel zien: de heersende goden die ten hemel opstijgen, en andere die ondergaan. Nu zal het verloop van de zichtbare goden verschijnen via de schijf van god, mijn vader; en op soortgelijke wijze zal de zogenaamde pijp verschijnen, de oorsprong van de dienende wind. Want je zult hem als een pijp aan de zonneschijf zien hangen.
Dat lezen we in de Mythras liturgie. De Chaldeeuwse orakels spreken van ‘leidingen’ of ‘kanalen’ (ochetoi) waardoorheen de ziel eertijds was afgedaald in deze wereld: “Zoek het kanaal van de ziel, vanwaar deze neerdaalde in een bepaalde volgorde om het lichaam te dienen; en zoek hoe je het weer in zijn orde kunt brengen door (rituele) actie te combineren met een heilig woord.” Ook wordt een verband gelegd met ‘licht’, wat op de zon kan wijzen. Elders in de Chaldeeuwse Orakels worden nog “kanalen (ochetoi) van de maan en de lucht” genoemd, plus: “En er is een vijfde in het midden, een ander kanaal van vuur, waar het levendragende vuur neerdaalt tot aan de materiële kanalen.” Dan vernemen we ook dat er stralen uitgaan van Hekate, een vanouds chtonische godin verbonden met magie, die hier de Kosmische Ziel is, wat vermoedelijk ook weer duidt op die kanalen. Vanuit de kosmos lijken dus verschillende leidingen naar beneden te gangen, en daar doorheen lijken de zielen te kunnen reizen, opwaarts en neerwaarts. Zij verbinden de sterfelijke met de onsterfelijke wereld.
Hoe toepasselijk zijn hier de woorden die Apuleius schreef toen hij uitlegde wat er in mysterieculten gebeurde: “Voilà, nu heb ik het u verteld. U hebt het wel aanhoord maar begrijpt het niet, dat kan niet anders.”
Nog één ding rest ons uit te leggen, het gebruik van geheime paswoorden. Voor volgende keer.