De dood bij Vergilius

19 december 2022

Zeven eeuwen na Homeros schreef Vergilius (70-14 v.Chr.) zijn heldendicht Aeneïs. Het moest de tegenhanger worden van Homeros’ Ilias en Odysseus. In Aeneïs beschreef hij het grootse verleden van de stad Rome. De hoofdpersoon van dit werk is de Griekse halfgod Aeneas. Hij was de zoon van de godin Aphrodite en de sterveling Anchises. Deze figuur komt voor het eerst voor in Homeros’ Ilias als leider van de Trojanen. Vergilius vertelt hoe Aeneas door goddelijke aanwijzing vlucht uit het brandende Troye, met zijn familie, collega’s en stadsgoden, om in Italië de basis te vormen voor het Romeinse volk. Te midden van al zijn wedervaardigheden bezoekt Aeneas ook het gebied van de doden. Daar zal hij aanwijzingen vinden voor wat hem in de toekomst te doen staat.

Dat dodenrijk is sinds het bezoek van Odysseus wel veranderd. Maar ook de mens is veranderd. Onder invloed van het platonisme wordt de mens nu gezien als bestaande uit een lichaam en een ziel. De echte mens is de ziel, die gevangen zit in een materieel lichaam. Toegeven aan lichamelijke verlangens bederft de ziel. Het gaat erom dat de ziel bevrijd wordt uit het lichaam en dat gebeurt bij de dood. Het is dan wel te hopen dat de ziel zo weinig mogelijk besmet door de lichamelijke verlangens. Immers, hoe groter de besmetting, hoe zwaarder de straffen die de zielen zullen ondergaan om gereinigd te worden. Zielen die puur gebleven zijn zullen beloond worden. Maar iedereen krijgt de kans om zich via een cyclus van reïncarnaties te verbeteren (behalve de zeer slechten). Daarom keren zielen terug in een lichaam. Het is dan wel te hopen dat ze een filosofisch leven zullen leiden, dat leidt tot een zuiver leven. Dit zijn allemaal ideeën van de oude Griekse wijsgeer Plato, ideeën die in de 1e eeuw al een ruime verbreiding kenden.

Aenea’s neerdaling in het dodenrijk

Het was zijn vader Anchises die door een visioen zijn zoon had opgeroepen hem te komen bezoeken in het dodenrijk, in het Elyseum, waar het onder de rechtvaardigen goed toeven is. Dat Elyseum ligt niet langer aan de uiteinden der aarde, het is nu een afdeling binnen het dodenrijk, de Hades. De Sibille, de maagdelijke vrouw die Aeneas begeleidt op zijn tocht door de onderwereld waarschuwt hem echter:

O nakomeling van de goden,
Zoon van Anchises uit Troje, moeiteloos daalt men naar Hades,
dag en nacht staat de deur van de donkere dood geopend.
Terug te keren en weer omhoog naar het daglicht te komen,
Dat kost moeite, dat valt zwaar; slechts enkele helden
konden door Jupiters steun of door eigen vurig volharden
terug naar de bovenlucht klimmen.

Maar Aeneas is vastbesloten zijn vader in het dodenrijk te bezoeken. De onderaardse toch vangt aan met de woorden: “Donker liepen zij in de eenzame nacht door de schaduw, door het holle huis van de dood en het rijk van de leegte.” De neerdaling in het dodenrijk is griezeliger dan bij Homeros.

Vlak voor de ingang, helemaal aan het begin van de Hades
Hebben Treurnis en de wrekende Wroeging hun kamers,
Er wonen vale Ziektes, trieste Bejaardheid, Angst
En kwaadaardige honger, lelijke Armoe – allen
Afschrikwekkende spoken – de dood en het Lijden,
Slaap, de broer van de dood, het kwalijke leedvermaak.

Daarna steken ze de rivier Styx over in een boot met de bootsman Charon. Daartoe werden (vanaf de 5e eeuw v.Chr.) de doden begraven met een obool (munt) in de mond; de bootsman moest immers betaald worden voor zijn werk. Horden doden dringen zich naar de oever, zij smeken te worden meegenomen maar helaas, zij kregen geen passende begrafenis en kunnen dus niet mee. Wat dat betreft is er in de loop der eeuwen niets veranderd.

Vooraan stonden de eersten die smeekten hen over te zetten,
ze strekten hun armen uit van verlangen naar de andere oever,
maar de sombere veerman laat sommigen toe in zijn bootje,
anderen worden door hem van de zondige stroom verwijderd.

Eerst komen ze in een gebied waar de te vroeg gestorvenen zich ophouden, vooral kleine kinderen die weggerukt van moeders borst een bittere dood proefden. Ze zijn niet gelukkig in het dodenrijk en schreeuwen voortdurend.

Dan weerklinkt onbedaarlijk gejank, het hevig gekrijs
van arme zieltjes, huilende baby’s vlak bij de drempel,
die, van het zoete leven beroofd en ontrukt aan de borst
van hun moeder, op een sombere dag in de bittere dood zijn gedompeld.

Ook de zielen van de onterecht ter dood veroordeelden houden zich hier op, samen met de zelfmoordenaars die zich hun dwaasheid beklagen. De van liefde wegkwijnende vrouwen, gesneuvelde Trojaanse helden dwalen hier rond. Verder splits zich de weg: rechts leidt naar het Elysium voor de rechtvaardigen, links naar de Tartarus voor de goddelozen. Deze onderverdeling kende Homeros nog niet. In de Tartarus mag Aeneas niet binnen, hij kan niet zien wat zich daar afspeelt. Maar hij hoort wel geluiden: “Hier klinkt geschreeuw bij het zoevend en fluitend geluid van een zweepslag, ijzer kermt en piept als de kettingen worden gespannen.”

Tenslotte komen zij aan in het Elysium: “het liefelijke groen van de Wouden der Gelukzaligen” met in purperen licht gehulde weiden, waar het aangenaam toeven is en waar ook de helden verblijven. Sommigen oefenen hun lichamen in een worstelperk, anderen dansen, zingen liederen begeleid door Orpheus met zijn harp. Wat een leuke plek en hoe anders dan in Homeros’ Hades. Hier verblijven de reine priesters, helden die in de strijd stierven, dichters die Apollo bezongen, mannen die grote daden verricht hadden. En ook Anchises treffen ze daar aan. Het is een blij weerzien, al kunnen ze elkaar niet omhelzen gezien het feit dat Anchises een schim is.

Dan gebeurt er iets raars. Anchises gaat “de zielen inspecteren die in een diepe, groene vallei waren opgesteld om vroeg of laat naar het levenslicht te vertrekken.” Wie zijn deze lieden die gevangen zitten in het Elysium? En die ondanks de geneugten van het Elysium toch verlangen naar een leven boven, op aarde? Het zijn mensen die onvolmaakt zijn, die gezuiverd moeten worden door wind, water of vuur. Het is een soort vagevuur, hier worden de zielen gereinigd van hun zonden. Die reiniging duurt duizend jaren. Het slechte nieuws is dat dit scenario is weggelegd voor veruit de meeste mensen, voor al diegenen wiens ziel besmeurd werd door lichamelijke lusten. Zij zullen na hun reiniging opnieuw geboren worden, maar niet voordat zij van de rivier de Lethe hebben gedronken, die zorgt voor een algehele vergetelheid. Deze zielen zullen zich niets herinneren van een vorig leven of van hun verblijf in het Elysium. Ze kunnen er dus ook geen lering uit trekken. Na door een grote hitte te zijn geleid, hebben de meesten de neiging flink te drinken van het water. Maar sommigen die slechts weinig drinken van de rivier der vergetelheid, zullen zich in hun nieuwe leven dingen herinneren. Dat zijn de filosofen. Maar voor wie geen filosoof is, is deze gang van zaken bepaald ontmoedigend.

Het idee van reïncarnatie vinden we al bij Pythagoras (6e eeuw v.Chr.) en ook bij Plato. Van orphisch-pythagorese oorsprong is waarschijnlijk het idee van straffen en beloningen in het hiernamaals. De gedachte dat alleen de heel goede mensen zich blijvend bij de helden in het Elysion konden ophouden, maar de minder perfecten toch weer moesten incarneren, vond in de 1e eeuw enige verbreiding. Toch geloofden velen dat iedereen gewoon in de onderwereld bleef.

Share This