De hemelreizen van Sefanja

6 juli 2023

Een weinig bekend boekje, of eigenlijk een kleine verzameling gedeelten van een ooit omvangrijker boek, is de Apocalyps van Sefanja. De profeet Sefanja is bekend uit Tenach, hij is een van de twaalf kleine profeten, maar hier gaat het om een ons onbekende Joodse apocalypticus die in diens naam een reeks visioenen op schrift heeft gesteld. Dat moet gebeurd zijn rond het begin van onze jaartelling, in het Grieks. Deze ‘pseudo-Sefanja’ wordt door een engel meegenomen op een hemelreis, alwaar hij wonderlijke dingen schouwt. “En een geest nam mij en bracht mij in de vijfde hemel. En ik zag engelen die ‘heren’ genoemd worden, en een diadeem werd op hen gezet in de Heilige Geest, en hun tronen waren elk zevenvoudig meer schitterend dat het licht van de opgaande zon.” Ik selecteer uit de verschillende visioenen een van de hemel en een van Hades.

Maar ik ging met de engel van de Heer, en ik keek voor mij uit en zag poorten. Toen ik ze naderde ontdekte ik dat het bronzen poorten waren. De engel raakte ze aan en zij werden geopend voor hem. Ik ging binnen met hem en zag een heel vierkant als een prachtige stad, en ik wandelde in het midden ervan.

Waarschijnlijk is die stad het hemelse Jeruzalem waarover ook Johannes in zijn Openbaring spreekt. De beschrijving van de hemel had misschien wat uitbundiger gekund. Maar dat wordt goedgemaakt door de beschrijving van de strafplaats voor zondaren.

Toen wandelde ik met de engel van de Heer. Ik keek voor mij en zag een plaats: duizenden van duizenden en myriaden van myriaden engelen kwamen daar binnen. Hun aangezicht was als een luipaard, hun slagtanden staken uit hun mond als bij wilde zwijnen. Hun ogen waren vermengd met bloed. Hun haar was los als het haar van vrouwen, en vurige gesels waren in hun handen. Toen ik hen zag was ik bang. Ik zei tot de engel die met mij ging, ‘Van welke soort zijn dezen?’ Hij zei tot mij, ‘Dezen zijn die dienaren van de hele schepping die komen tot de zielen van de goddelozen en hen in deze plaats brengen en laten. Zij verblijven drie dagen met hen in de lucht voordat zij hen binden en neerwerpen in hun eeuwige straf.

Er waren nog wel meer griezelige dingen en afschuwelijke strafengelen te zien. Deze vreselijke plaats wordt Hades genoemd. Zij die in Hades terechtkomen, dat is zo te zien na hun dood, zijn degenen die het tijdens hun leven niet goed gedaan hebben. Hun zonden worden ook genoemd en de straf die zij uitboeten heeft te maken met die zonden. Er waren er wier handen gebonden werden aan hun hals, met handen en voeten geketend. Dat zijn zij die zich hadden zich laten omkopen met goud en zilver. Anderen waren bedekt met matten van vuur; zij hadden geld uitgeleend tegen hoge intresten. Blinden schreeuwden het uit, zij hadden als catechumeen Gods woord gehoord maar daar niet naar gehandeld. De daden der mensen worden trouwens zorgvuldig bijgehouden in boeken. Ook die van Sefanja zelf, die naast zijn goede daden ook gezondigd heeft: hij liet na een zieke, een wees en een weduwe te bezoeken, hij heeft nagelaten te bidden of te vasten, hij heeft zich niet gewend tot de zonen van Israël. Omdat hij blijkbaar ook goede daden gesteld heeft staat Sefanja’s naam toch opgetekend in het Boek des Levens. Deze straffen die de verstokte zondaars ondergaan zijn voorlopige straffen, in afwachting van het oordeel: “Tot de dag waarop de Heer zal oordelen.” Maar over dat oordeel vernemen we verder niets. Opmerkelijk is dat voor deze zondaars dus nog kan gebeden worden door de rechtvaardigen die in de hemel vertoeven. Als Sefanja vraagt of de zondaars berouw kennen is het antwoord ‘ja’.

En ik zag nog andere menigten. […] Toen dezen keken naar al die folteringen riepen zij uit, biddend voor de Heer Almachtig, zeggende: ‘Wij bidden u voor dezen die in al die folteringen zijn, zodat gij genade zult hebben met al dezen.’ Toen ik hen zag zei ik tot de engel die met me sprak, ‘Wie zijn dezen?’ Hij zei: ‘Dezen die de Heer smeken zijn Abraham en Isaak en Jakob. Op een vastgesteld uur op de dag komen zij tevoorschijn met de grote engel. […] Zij komen en bidden elke dag tot de Heer Almachtig voor dezen die gefolterd worden.

We mogen waarschijnlijk aannemen dat de gebeden van de rechtvaardigen niet vruchteloos zijn, al wordt daar verder niets over gezegd, behalve dat er toch gewag wordt gemaakt van een ‘eeuwige straf’ (voor alle zondaars zonder onderscheid?) De bewaard gebleven manuscripten breken af na de volgende weinig opwekkende voorzegging over het lot van hemel en aarde:

[…] tot de Heer Almachtige oprijst in zijn toorn en de aarde en de hemelen vernietigt. Zij zullen zien en ontzet zijn en zij zullen allen uitroepen, zeggende: ‘Alle vlees [mensen] dat aan u wordt toegeschreven, zullen wij u geven op de Dag van de Heer’. Wie zal staan in zijn tegenwoordigheid als hij oprijst in zijn toorn om da aarde en de hemelen te vernietigen? Elke boom die groeit op de aarde zal uitgerukt worden met de wortels en neervallen. En elke hoge toren en de vogels die vliegen zullen vallen …

In de ons overgeleverde tekst vernemen wij behalve over dit eindoordeel over hemel en aarde dus enkel iets over de gepaste straf of beloning voor mensen. “Nu dan, mijn zonen, dit is het oordeel omdat het nodig is dat het goede en het kwade gewogen worden in een weegschaal.” De mens beërft de hemel of de Hades. Of er ook een opstanding is wordt niet geheel duidelijk. Nadat de Dag des Heren genoemd wordt waarop het oordeel zal geveld worden, ziet Sefanja anderen met haar op hen. “Ik zei: ‘Is er dan haar en lichaam in deze plaats?’ Hij zei, ‘ja, de Heer geeft lichaam en haar aan hen zoals hij wil.” De fragmenten die bewaard bleven geven ons jammer genoeg een weinig consistent beeld van hemel, aarde, of opstanding.

Share This