De Rabbijnen gebruikten de Bijbelse woorden nefesj, nesjamah en ruach als synoniemen voor de ‘ziel’. De mens bestond uit een lichaam en een ziel. Dat was duidelijk te zien bij de schepping. Een dag duurt twaalf uur, en in de eerste uren daarvan schiep God zowel het lichaam als de ziel van Adam: “In het eerste uur van de dag werd zijn stof verzameld. In het tweede werd een figuur gevormd. In het derde werden zijn ledematen uitgestrekt. In het vierde werd een ziel in hem geworpen.” Lichaam en ziel waren gerelateerd aan aarde en hemel, legde Rabbi Acha uit: “De Heilige gezegend zij Hij zei: ‘Als Ik hem uit het bovenaardse rijk schep, zal hij leven en nooit sterven; als hij uit het aardse rijk komt, zal hij sterven en niet leven. ik zal hem scheppen uit het bovennatuurlijke en uit het aardse. Als hij zondigt zal hij sterven; als hij niet zondigt zal hij leven.” En zoals men van rabbijnen mag verwachten speelde de studie hier een belangrijke rol:
Daarom, als de mens de Wet bestudeert en de wil doet van zijn Vader in de hemel, is hij als de schepselen boven, zoals geschreven staat: ‘Ik zei, jullie zijn als goden en allen zijn jullie zonen van de Allerhoogste.’ Als de mens de Wet niet bestudeert, en niet de wil doet van zijn Vader in de hemel, is hij als schepselen beneden, zoals gezegd is: ’Toch zult u sterven als mensen’.
Dit onderscheid tussen ‘van boven’ en ‘van beneden’ heeft niet te maken met het bekende Griekse onderscheid tussen de ziel die als geestelijke entiteit heilig is en het lichaam dat als materie kwaad is. Het verschil tussen hemels en aards is dat schepselen uit de hemel niet vatbaar zijn voor zonde of dood, terwijl aardse schepselen dat wel zijn. De aarde is een plaats van zonde en dood, niet omdat zij materie is, maar omdat zij beheerst wordt door de verleider. Mensen zondigen niet vanuit hun materiële aard, maar vanuit een verderfelijke invloed van buiten hen. Maar die invloed kan men weerstaan. In principe is het lichaam niet sterfelijk, het was geschapen voor de eeuwigheid, maar door zonde, na de val, stierf de mens. Daarom kon Rabbi Phineas zeggen over Abraham, Isaak en Jacob: “De Vaderen konden de hemel tot hun woning maken, omdat zij zonder zonden waren.” Ook de ziel is in principe onsterfelijk, dit is een gave van God die echter ook kan wegegenomen worden.
De ziel is het levensprincipe. Het brengt het lichaam tot leven, als de ziel heengaat sterft het lichaam. Zelfs de slaap wordt gezien als een gedeeltelijke terugtrekking van de ziel uit het lichaam: “De neshama vult het hele lichaam, en wanneer een persoon slaapt, stijgt het op en trekt het leven voor hem van boven aan.” De ziel geeft leven. Het is ook door de ziel dat de mens denkt, kennis vergaart, juist van vals onderscheidt en de gevolgen van kwaad begrijpt. De superioriteit van de ziel op het lichaam blijkt ook hieruit dat God zich bij het oordeel eerst tot de ziel richt. Iemands persoonlijkheid is toch vooral verbonden met zijn ziel. Door het lichaam kan de ziel bewegen in de zienlijke wereld. Maar lichaam en ziel horen bij elkaar, door beide ageert de mens. Dat is anders dan in het Griekse denken waar de ziel hoort verlost te worden van het lichaam. Volgens de rabbijnen was de ziel zonder zonde bij het binnenkomen in de wereld, en moet liefst zonder zonde terugkeren: “Zoals je in de wereld kwam zonder zonde, zo hoor je de wereld te verlaten zonder zonde.” God zelf is immers rein, en de ziel die naar hem terugkeert kan dat alleen als ook zij rein is. Dit terugkeren van de ziel naar God, na de dood, verraad toch een Platonische invloed. Plato legde uit dat de onzichtbare ziel gaat naar de “net als [de ziel] edele, reine, onzichtbare wereld van de Hades.” Deze gedachte treffen we ook aan in de Joods hellenistische literatuur. Zo wijst Philo van Alexandrië op het belang van een reine ziel als men tot God wil naderen en ook Josephus vraagt zijn lezers of het hun niet bekend is dat als “hun zielen onbevlekt en volgzaam blijven, dat zij de meest gezegende plaatsen in de hemel krijgen, […].” Later, bij de opstanding, zullen ze dan een nieuw en rein lichaam krijgen.
De ziel heeft iets goddelijks. Ook Seneca betuigde: de ziel is een god die als gast verblijft in een menselijk lichaam. En Josephus laat de leider van de Zeloten de ziel met God vergelijken: “onzichtbaar als ze is, zoals God zelf, voor het menselijk oog.” Aan Rabbi Simeon ben Pazi (3e eeuw) worden volgende woorden toegeschreven:
Zoals de Heilige, Gezegend zij Hij, de hele wereld vult, zo vult ook de ziel het hele lichaam.
Zoals de Heilige, Gezegend zij Hij, ziet maar niet gezien wordt, zo ziet ook de ziel, maar wordt niet gezien.
Zoals de Heilige, Gezegend zij Hij, de hele wereld onderhoudt, zo onderhoudt ook de ziel het hele lichaam.
Zoals de Heilige, Gezegend zij Hij, zuiver is, zo is ook de ziel zuiver.
Zoals de Heilige, Gezegend zij Hij, verblijft in een kamer binnen een kamer, zo verblijft ook de ziel in een kamer binnen een kamer.