Bij Homeros was Asklepios nog geen god, maar de latere dichters bezongen hoe hij de vrucht was van de gemeenschap van de god Apollo met Coronis, hij was dus wel degelijk goddelijk. Asklepios genoot grote faam in genezing, al stonden ook Isis en Serapis als genezers bekend. Er bevonden zich tempels van Asklepios in Epidaurus (Griekenland), op het eiland Kos, later ook in Pergamum, Athene, Korinte, Rome en op andere plaatsen. Asklepios werd meestal afgebeeld met een staf waaromheen een slang kronkelt, soms kronkelt de slang rond zijn voeten – voor christenen een duidelijk bewijs dat het een demonische cultus betrof. Tot op vandaag is de slang het embleem van de apotheek.[1]
Volgens oude mythen, waarover Diodoros van Sicilië ons informeert, was Asklepios zo bedreven in geneeskunde dat hij er zelfs in slaagde enkele doden op te wekken. Diodoros zelf lijkt toch wat sceptisch: “En hij ging zo ver vooruit op de weg van de roem dat hij, tot verbazing van iedereen, vele zieken genas van wie men het leven had opgegeven, en daarom geloofde men dat hij velen die gestorven waren weer tot leven had gewekt.”[2] Hoe dan ook, deze vaardigheid werd hem door de godenwereld niet in dank afgenomen. Het was bijvoorbeeld zeer tegen de zin van Hades, de god van de onderwereld, die zijn beklag deed bij Zeus over het verlies van verschillende doden. Zeus was daarover zeer verontwaardigd en slingerde zijn bliksem naar Asklepios, die stierf. Maar daarop ontstak Apollo in woede, doodde de Cyclopen die de bliksemschicht voor Zeus hadden gesmeed, wat dan weer tot een woede-uitbarsting bij Zeus leidde. Die gaf bevel dat Apollo als arbeider voor een mens moest dienen als straf voor zijn misdaden.
Asklepios was dan wel dood, volgens Pseudo-Hyginus plaatste Zeus Asklepios achteraf toch onder de sterren; wat zoveel is als een vergoddelijking.
Veel astronomen hebben gedacht dat hij [een zekere Phorbas] Asklepios is, die Jupiter [Zeus] omwille van Apollo tussen de sterren plaatste. Want toen Asklepios onder de mensen was, blonk hij zo uit in de geneeskunst dat het voor hem niet genoeg was om de ziekten van de mensen te genezen, tenzij hij ook de doden weer tot leven kon wekken.[3]
Ovidius meldt dat ook de schikgodinnen, die de levensdraden van mensen sponnen en afbraken, er niet gerust op waren. Hij vertelt hoe een zekere Hippolytus uit zijn door paarden getrokken wagen werd gesleurd, en zijn lichaam werd meegesleept en uiteengescheurd, zodat hij stierf.
Hij had de geest gegeven, zeer tot Diana’s woede.
De zoon van Coronis [Asklepios] zei: ‘Er is geen reden tot wrok.
Ik zal de vrome jongen een leven zonder wonden schenken,
het bittere doodslot zal wijken voor mijn kunst.’
Hij pakte meteen wat kruiden uit zijn ivoren kistje […]
Driemaal beroerde hij zijn borst, hij heeft driemaal heilwensen gesproken:
Hippolytus hief zijn hoofd dat hij neergelegd had op de grond. […]
Schikgodinnen waren boos dat hun draden werden hersponnen,
de rechten van hun rijk in zijn geval werden verkleind.
Bang dat dit navolging zou krijgen, richtte Jupiter [Zeus] op hem zijn bliksems:
hij had hulp geboden van een al te doeltreffend kunst![4]
Pseudo-Hyginus bevestigt dat: “Volgens Eratosthenes zou hij onlangs Hippolytus weer tot leven hebben gewekt, die was gedood door het onrecht van zijn stiefmoeder en de onwetendheid van zijn vader. Sommigen hebben gezegd dat door zijn vaardigheid Glaucus, zoon van Minos, weer tot leven kwam.”[5]
Duidelijk is echter dat het opwekken van doden in de godenwereld voor heel wat onrust zorgde. Doden diende men dood te laten, wilde men enige orde en regelmaat in de wereld bewaren.
[1] De Waele, Ontluikend christendom, 268-271.
[2] Diodorus Siculus, 4.71.1. Hele verhaal: 4:71:1-3.
[3] Pseudo-Hyginus, Astronomica 2.14.
[4] Ovidius, Fasti, 6:745-760. P. Schrijvers, Ovidius: Kalendergedichten – Fasti, Leiden 2022.
[5] Pseudo-Hyginus, Astronomica 2.14.