Oude teksten maken duidelijk dat Egyptenaren de aanwezigheid van de goden konden ervaren door geur, zicht en intuïtie. In de nabijheid van een god vertoeven was altijd een bijzondere, heilige zaak, bemoedigend ook, want goden stonden mensen bij in hun lasten en moeiten. Op een minder positieve manier maakten goden zich ook wel bekend doordat je ziek werd of dat je een ongeluk overkwam. Het was een wenk van de goden dat je een misstap had begaan en die in orde moest brengen.
Hoe spraken de goden? Ideaal was de wil van de goden te vernemen door een orakel. Allerlei praktische vragen konden de godheid voorgelegd worden: “Is dit kalf goed, zodat ik het kan aanvaarden?”, “is een van mijn geiten bij Pthamose of heeft een soldaat het gestolen?” Er waren speciale dagen aangeduid waarop men een orakel kon raadplegen. De godheid verliet dan zijn heiligdom, tronend op een ‘heilige boot’ die middels draagbomen door priesters werd vervoerd. Als een vraag gesteld werd, antwoordde de god met ja of nee, een antwoord dat werd doorgegeven door de onwillekeurige bewegingen die de priesters met de boot maakten: zij zetten een stap achterwaarts, voorwaarts, of de boot ‘knikte’ door kort voorover te buigen. Griezelig was als de god nerveus of kwaad werd zodat de hele boot begon te schudden. Een god kon ook gewoon spreken, doorheen zijn standbeeld dat immers met zijn ba bezield was. Men heeft enkele van die beelden teruggevonden. Bijvoorbeeld van een granieten valk waarin een holle leiding door het lichaam was geboord van hoofd tot staart, zodat een daarachter verborgen priester kon antwoorden. Uit de latere Romeinse periode heeft men een standbeeld in de vorm van een stier gevonden dat via een bronzen pijp verbonden was met een aanpalende ruimte, waarin ook weer een priester het antwoord van de god konden uitspreken. Wie niet tevreden was met het antwoord van een god, bijvoorbeeld omdat die hem onterecht van iets had beschuldigd, kon tot tweemaal toe beroep doen op een ander orakel. Maar als die de eerste uitspraak bevestigden, bleef de vrager niets anders over dan voor het verdict van de goden te buigen (ook als hij zelf wist dat de goden ernaast zaten). Het overkwam een zekere Pa-chay-m-di-Amun, die blijkbaar onterecht van diefstal beschuldigd werd maar toch honderd slagen met een palmnerf kreeg toegediend. Als hij zijn ‘bekentenis’ zou herroepen, zou hij voor de krokodillen geworpen worden.
Het was eveneens mogelijk een rekhet te raadplegen, een ‘Wijze vrouw’ die zo gevoelig was dat ze de aanwezigheid van een god kon ervaren, zij was een soort medium. Men kon bij haar terecht voor vragen over de toekomst, of men misschien onder een vloek stond, en of dat wellicht het gevolg was van een zonde. Een tekst vertelt: “Ik ging naar de Wijze vrouw en zij vertelde me: ‘de manifestatie van Ptha is met je,’” wat betekende dat de vrager iets fouts had gedaan dat door Ptah was opgemerkt.
De Egyptische goden waren de mens goed gezind. Maar een enkele keer kon een norse god je toch lastigvallen. Ziekte of andere problemen, een vaag gevoel van schuld, een gevoel van kwaad dat je omringde, het wees allemaal op de wrevel die een god tegen je had. Dat kon te maken hebben met een misstap die je begaan had, maar het kon ook gewoon grillig gedrag van de godheid zijn. Egyptenaren spraken van bau, een macht die een teken was van de toorn van een god, en – in principe – bedoeld was om de mens weer op het juiste pad te brengen. Er zijn enkele gevallen bekend waarbij de bau bestond uit blindheid, zoals een slachtoffer getuigde:
Ik ben een man die op een leugenachtige manier heeft gezworen tot Ptah, de heer der Waarheid. Hij zorgde ervoor dat ik overdag duisternis zag. Ik zal over zijn manifestatie [bau] vertellen aan hem die het negeert en aan hem die het erkent. […] Wees voorzichtig met Ptah […] zie, hij laat niemands fout ongemoeid.
Toch kon men zich beschermen tegen dergelijke acties van de goden, zeker als die onterecht waren, door amuletten, en bij ziekte kon men zich altijd weer wenden tot een tempel, tot andere goden, voor genezing.
Goden spraken ook door dromen. Een droom bracht de mens in een staat waarin hij toegang had tot de geestelijke wereld, de wereld van de goden, maar ook van de doden en demonen. De meeste dromen ontving men zonder enige voorbereiding, gewoon in de slaap. Dromen ontvangen in een incubatiezaal, zoals in Mesopotamië wel gebeurde, was in Egypte weinig bekend. In een droom een god of godin ontmoeten was natuurlijk een geweldige ervaring. Ook overleden familieleden zien was vertroostend. Via dromen kon men met deze doden communiceren. In feite ‘droomden’ Egyptenaren niet, zij ‘zagen een droom’. De slaper was dus passief, hij kon de doden zien en zij konden hem zien. Maar men kon ook een nachtmerrie hebben, die wees op naderend gevaar; ook konden monsters of demonen via een nachtmerrie zo van de overkant in je eigen wereld binnenkomen. Geen wonder dat men daarbij een verlammende angst ervoer. Soms was hier ook magie mee gemoeid, want een tegenstander kon je een nare droom laten dromen, die dan ook kwalijke gevolgen zou hebben – zoals ziekte, een aandoening, een ongeluk. Gelukkig bestonden er magische toverspreuken en rituelen om dergelijke nachtmerries tegen te gaan. Op amuletten die goede dromen moesten brengen, bijvoorbeeld voor iemands dochtertje, stonden spreuken als:
Wij zullen alle dromen die zij zag, goed maken.
Wij zullen alle dromen die zij zal zien, goed maken.
Wij zullen alle dromen die een ander voor haar zag, goed maken.
Wij zullen alle dromen die een ander voor haar zal zien, goed maken.
Zowel reeds geziene dromen als toekomstige konden dus ten goede gekeerd worden. Een andere bezwering tegen kwade dromen luidt – samen met de nodige magische ingrediënten:
Terug, mannelijke indringer! Terug, mannelijke indringer! Terug, vrouwelijke indringer! Terug! De goden aan het hoofd van Heliopolis verwerpen je en stoten je af. […] Ik breng je een fijne draad van stof, het haar van een zwarte stof, het haar van een donkerkleurige ezel, de lever van een schildpad. Je zegt ‘Weg!’, zo zeg ik tot jou ‘Weg! Deze poort is in orde. Kom er niet uit!
We zagen al dat beeldjes of schalen met daarop de naam van een te vervloeken vijand, de vervloeking in werking stelde door het beeldje of de schaal stuk te slaan. Maar een beeldje kon ook wel een kwade droom substitueren, en door het stuk te slaan werd de droom ontkracht. Het was sowieso belangrijk dat de dromer zijn kwade droom niet vertelde, want er woorden aan geven betekende dat de droom werkelijkheid kon worden in de wereld van de levende. Woorden hadden een geheimzinnige macht, men diende er voorzichtig mee te zijn.
Dromen hadden ook een betekenis. Hieronder tot slot enkele voorbeelden uit het Egyptische ‘Chester Beatty Droomboek’. Door deze dromen gaven de goden duidelijke aanwijzingen over wat een mens te wachten stond.
Als een man zichzelf ziet in een droom,
Overspoeld door een rivier. Goed, het betekent reiniging van alle kwaad.
Een krokodil etend. Goed, dit betekent optreden als een ambtenaar onder het volk.
Een oude man begravend. God, dit betekent bloei.
Zijn gelaat zien in een spiegel. Slecht, het betekent een andere vrouw.
Geschoeid met witte sandalen. Slecht, het betekent zwerven over de aarde.
Gemeenschap hebben met een vrouw. Slecht, dit betekent rouw.
Zijn bed vat vuur. Slecht, dit betekent zijn vrouw wegjagen.
Zijn penis in erectie zien. Slecht, dit betekent overwinning voor zijn vijanden.