Hemelse bliksems

11 november 2021

De uitbater van het Fitness-centrum, waar ik verwoede pogingen onderneem mijn lichaam jong en krachtig te houden (de tijdsgeest, jawel), is enige tijd geleden in Nepal geweest. Hij ontdekte daar in het plaatselijke boeddhisme het belang van een symbool: de bliksem. Hij had ook wat verhalen daar rond gehoord, en vroeg mij of ik hier niet iets meer van wist. Niet dus. Maar ik heb wat zitten opzoeken.

In het Tibetaans boeddhisme betoont men een gepaste eerbied voor de ‘vajra’, Sanskriet voor ‘bliksem’. Het gaat hier natuurlijk niet om een paar banale bliksemschichten die wij na enkele hete zomerdagen aan de hemel ontwaren. Neen, in het boeddhisme gaat het om een symbool. Die vajra of bliksem komt oorspronkelijk uit het Hindoeïsme. Daar wordt namelijk de god Indra afgebeeld met een bliksem, hij is dan ook de god van het onweer. Zulke goden kom je ook elders tegen. In de Bijbel wordt bijvoorbeeld de Kanaänitische god Baäl vernoemd, ook god van het onweer. Hij wordt afgebeeld met een speer in de vorm van een bliksem en met een knots om te trommelen – dat kon je horen als het donderde. Maar ook de Egyptische Seth, de Griekse Zeus en de Germaanse Thor slingerden bij tijd en wijle hun bliksems in het rond om hun ongenoegen duidelijk te maken. In de Bijbel lezen we ook hoe God op de berg Sinaï verscheen waarbij een bliksem uit zijn rechterhand flitste. Toen Benjamin Franklin in de 18e eeuw de bliksemafleider uitvond, spraken heel wat christelijke prelaten daar schande over; deze ‘duivelse roede’ tastte immers de soevereiniteit van God aan. Men vond dat Gods vrijheid om af en toe met zijn schichten zelfs een kerk te raken, niet mocht worden ondermijnd. Het is duidelijk: bliksems en goden, zij horen bij elkaar.

De oorsprong van de boeddhistische ‘vajra’ ligt zoals gezegd in het hindoeïsme. Het boeddhisme is ontstaan als een reactie op een verstard hindoeïsme, maar het heeft wel veel elementen uit dat hindoeïsme overgenomen. En dat boeddhisme werd al vlug veelvormig. Het oorspronkelijke boeddhisme, dat geen godsdienst is maar eerder een praktische filosofie die de mens onderwees hoe te ontsnappen aan het lijden, is nog het best bewaard in het tegenwoordige theravada boeddhisme (vooral in Zuidoost Azië). Volgens deze variant van het boeddhisme is Boeddha, geboren rond 500 v.Chr., een mens zoals wij, behalve dat hij de verlichting bereikt heeft. Als wij erg ons best doen kunnen we die verlichting ook bereiken, en worden we ook een Boeddha (Boeddha betekent namelijk ‘verlichte’). In het theravada boeddhisme wordt het heil alleen bereikt door doorgedreven meditatie, en daar heb je heel wat zelfdiscipline voor nodig. Je behoort je ook terug te trekken uit de wereld en in een klooster te leven. Er zijn maar heel weinig westerlingen die deze vorm van boeddhisme volgen. Het vraagt teveel van een gewoon mens.
Een dikke honderd jaar na Boeddha’s overlijden ontwikkelde zich het mahayana boeddhisme. Dit boeddhisme ziet de historische Boeddha als een projectie van de ware, hemelse Boeddha. De aardse Boeddha had een schijnlichaam. Anders dan in het strenge theravada boeddhisme kan de gelovige in het mahayana boeddhisme hulp zoeken bij bodhisattva’s (hemelse mensen die het Boeddhaschap uitstellen om gelovigen te helpen), of bij de vele hemelse boeddha’s. Dit boeddhisme lijkt dus al heel wat meer op een godsdienst zoals wij die kennen. Geloof, devotie, het aanroepen van bodhisattva’s en boeddha’s, het vereren van relikwieën, het komt er allemaal in voor. In de geschriften van dit mahayana boeddhisme verstaat men onder ‘vajra’ een bovennatuurlijke substantie, zo hard als diamant, geheel transparant en onverwoestbaar. Met andere woorden, iets spiritueels.
In de 6e eeuw n.Chr. ontstond een derde vorm van boeddhisme: het vajrayana boeddhisme (waar de term ‘vajra’ in vervat zit). Het heeft de minste volgelingen van de drie hoofdstromen van boeddhisme, maar via het Tibetaans boeddhisme, dat een vorm is van vajrayana boeddhisme, is het in het Westen het best bekend. Vajrayana zou de mogelijkheid bieden om het Boeddhaschap of de verlichting te bereiken in slechts één mensenleven. Dat is naar oosterse maatstaven ijzingwekkend snel, al vindt de westerling een heel leven om verlichting te bereiken toch wat lang uitvallen. In het vajrayana boeddhisme ziet men de vajra als de verlichting, dat is dus de mens zich van zijn Boeddhanatuur bewust wordt. Als symbool van die verlichting dragen de vajrayana monniken een soort scepter met zich mee, een gestileerde vajra. Die ziet eruit als een aaneenvoeging van twee open sferen zodat je het uitzicht van een ‘diamanten scepter’ krijgt.
En nu praktisch: hoe bereik je verlossing volgens vajrayana? Men gaat uit van de vooronderstelling dat de wereld rondom slechts ‘voorstelling’ is. Concreet: jouw lijden, dat is een voorstelling van je. Wat niet betekent dat het niet reëel zou zijn. Met behulp van een geschikte manipulatie van je eigen voorstellingen, kun je in meditatie dingen scheppen en kun je dingen (gedachten, emoties, pathologieën) ongedaan maken. Anders dan in het theravada boeddhisme, dat gelooft dat er geen ‘ik’ bestaat (geen ziel, geen vast psyche), gelooft vajrayana dat elk mens, elk wezen, diep in zijn binnenste een individuele natuur bezit. En die kun je uitdrukken in een lettergreep, een ‘kiemsyllabe’. Je staat er daarbij niet alleen voor, een boeddha kan je helpen. Hoe gaat dat in zijn werk? Welnu, de boeddha’s hebben ook een kiemsyllabe. Als je ingewijd wordt en de kiemsyllabe van een transcendente boeddha kent, dan kun je die als mantra, geconcentreerd uitspreken, en daarbij kun je de erbij horende mentale instelling oproepen, in je geest creëren. Ik kan als niet-ingewijde de lezer hier niet verder inlichten over de praktische kant van de zaak. In ieder geval zal de mediterende alzo doende de boeddha visualiseren, en die wordt dan je geestelijke leidsman. Je bent je dan ook steeds bewust van zijn aanwezigheid. Nu zijn deze bovenaardse figuren van het vajrayana boeddhisme geen objectieve gegevenheden, het zijn eerder ‘realisaties’ of ander gezegd: subjectief ervaren manifestaties van het absolute, van de verlossing, van vajra. De westerling zal zich natuurlijk afvragen of die ideeën-wezens nu wel echt zijn, of slechts de vrucht van een overspannen geest: waanvoorstellingen, noemt men dat. Deze wezens zijn immers alleen waarneembaar voor de mediterende, die ze schept. De oosterling denkt daar anders over. Werkelijkheid is immers alles wat werkt, uiterlijk of innerlijk. Zo’n gevisualiseerde godheid is voor de mediterende niet minder reëel dan de arts voor een zieke. Meer zelfs: de gevisualiseerde boeddha of bothisattva is een zuiverder hulp dan de dokter, of dan de menselijke goeroe, die beiden immers in meer of mindere mate verstrikt zijn in de webdraden van het samsara (de begoocheling van leven, sterven en weer geboren worden). De mediterende en de door hem geschapen (of ‘geïdeëerde’) transcendente boeddha zijn geen vreemden voor elkaar. Die boeddha is immers door de mediterende gerealiseerd, en is daarom ook deel van zichzelf. De eenheid met de boeddha wordt zo sterk beleefd, dat de mediterende zich tijdelijk al de heilzame kwaliteiten van de boeddha eigen maakt: bevrijding, genezing, vrede, noem maar op. Zo wordt de identiteit met het absolute weer hersteld. Eigenlijk was die eenheid nooit echt verbroken, maar ze wordt hersteld in het levensgevoel.
Voor de gemiddelde westerse mens is dit alles veel te omslachtig, vraagt het teveel inspanning, en duurt het allemaal te lang. Voor de gemiddelde oosterling trouwens ook. Gelukkig is er nog de Amerikaan Bill Harris. Die heeft een methode uitgevonden waarbij je kunt mediteren “by pressing a button”: je luistert via koptelefoon een uurtje per dag naar een CD. Door bepaalde vibraties die per CD steeds sterker worden, ontstaan in de hersenen dezelfde golven die anders door (moeizame) meditatie worden bereikt. Na een jaar of vijf zou je de eerste resultaten moeten bereiken: een rustiger geest in een jachtige wereld. Je hebt tegenwoordig zelfs Boeddha niet meer nodig.

Share This