De kerkvader Clemens van Alexandrië noemde Egypte de ‘moeder van de magiërs’. Egypte stond bekend als een land waar magie in hoog aanzien stond. Reeds in het boek Exodus lezen we dat de Farao zich liet omringen met geleerden, tovenaars en magiërs, wat overeenkomt met andere, Egyptische verhalen over magiërs die zich eveneens ophouden in het paleis in tegenwoordigheid van de koning. De Egyptenaren zelf zagen magie als een respectabele zaak; magie was ingebed in de religie van het land, religie en magie hoorden bij elkaar. In de ‘Instructies voor Merikare’ lezen we: “God maakte voor hen [de mensen] magie als wapens om af te wenden wat kan gebeuren.” Dingen die dienden ‘afgewend’ te worden konden zijn: vijandelijke aanvallen, ziekte, slangenbeten, allerlei moeilijkheden, een onbeantwoorde liefde. Meestal werd magie aangewend ter bescherming tegen onheil, maar er waren ook kwaadwilligen die magie gebruikten om anderen te schaden. Magiërs waren vaak priesters die het schrijven en lezen machtig waren. Op zijn minst moesten zij de naam kunnen schrijven van degene tegen wie de magie gericht was. Zonder de naam van het ‘slachtoffer’ werkte magie niet. “Men kan magie bewerken voor een persoon door middel van zijn naam,” verzekerde de god Horus volgens een tekst. Daarom moest een beeldje dat een vijand voorstelde altijd diens naam vermelden.
Heel vaak werd magie gebruikt om te genezen. De daarbij gebruikte bezweringen verwezen naar bepaalde mythen over goden. Een voorbeeld. Vele verwondingen werden veroorzaakt door de beet van een slang of een krokodil, of de steek van een schorpioen. De bezweringen daartegen bestonden uit het aanroepen van de godin Isis en haar zoon Horus, vanwege de mythen waarin Isis haar zoon redt. Men kon ook gebruik maken van een stèle waarop Horus afgebeeld stond die onder zijn voeten een krokodil in bedwang hield. Op de zij- en achterkant van de stèle stonden hiërogliefteksten die enkele goden aanriepen, vooral Isis, ter genezing van verwondingen door een schorpioen, slang, of ander dier. De context wordt gevormd door mythen waarin Isis Horus verborg om hem te beschermen tegen de toorn van de boze Seth, en waarin Isis en Thoth Horus genezen nadat hij door een giftig dier is gebeten. Een tekst op zo’n stèle vermeldt, (Isis spreekt): “Vrees niet, mijn zoon Horus! Ik zal rondom je zijn om je te beschermen en alle kwaad van je verjagen evenals van een ieder die ook lijdt.” De beschermende macht van de stèle trad in werking doordat de zieke water dronk dat over de stèle was gegoten, of water waarin een kleine stèle was ondergedompeld.
Magie om anderen te verminken of te doden kwam weinig voor, pas in de Grieks-Romeinse periode zou het gebruik daarvan toenemen. Als deze magie in het oude Egypte gebruikt werd was dat voornamelijk tegen staatsvijanden, niet zozeer tegen persoonlijk tegenstanders. Bij de meeste vervloekingen werd een beeldje gebruikt dat de vijand voorstelde, dat dan ritueel gebroken of stukgeslagen werd, waardoor de vijand ook op een of andere manier ‘beschadigd’ werd. Essentieel was ook hier weer dat de naam van de vijand bekend was en dat die op het beeldje geschreven werd, dan had men macht over hem. Maar zo’n naam kon ook zijn: “Elke opstandeling van dit land.” Soms werden beeldjes in een smeltkroes verbrand. Beeldjes konden bestaan uit klei, steen, maar konden ook van was gemaakt zijn, vooral was geliefd als de ideale substantie voor magische praktijken. Behalve beeldjes werden ook potscherven of schalen gebruikt die vervolgens stukgeslagen werden.