Necromantie in de Grieks-Romeinse wereld

5 mei 2023

In de Griekse wereld was het vooral vanaf de 4e eeuw v.Chr. dat dodenbevraging floreerde. Op die manier hadden de doden, die volgens Homeros doelloos hun eeuwige dagen sleten in Hades, nog wel een praktische rol te spel en in het bestaan der levenden. De doden moesten middels bepaalde rituelen opgeroepen worden; zonder de nodige offers en gebeden ging het niet. Wat vaak terugkomt in beschrijvingen van necromantie is het graven van een kuil, het plengen van melk, honing, wijn, water en olie, het offeren van graan en bloemen (zaken die ook bij een gewoon grafbezoek werden geofferd), en soms ook het offeren van bloed samen met een dierlijk offer, dat alles vergezeld van gebeden. Bloed werd in ieder geval geofferd als een dode held werd geraadpleegd. Alleen Pythagoreeërs vergoten geen bloed. Philostratos (2e – 3e eeuw) vertelt hoe de Wijze Apollonios – een neopythagoreeër uit de 1e eeuw n.Chr. – het graf van Achilles bezocht, die daarover vertelt: “het was niet door een kuil te graven zoals Odysseus, en ook niet door de schimmen te lokken met het bloed van schapen, dat ik met Achilles in gesprek kwam, maar door een gebed.” En inderdaad vertoonde de geest van Achilles zich aan Apollonios: “Daarop beefde de aarde om de grafheuvel even en verscheen er een jonge man, vijf el lang en gekleed in een Thessalische mantel.” Waarop beiden een interessant gesprek met elkaar voeren. Meestal vond men dat bloed toch moest geofferd worden. De beschrijving daarvan in de literatuur is vaak wat griezelig. We zagen al hoe Homeros de doden van zich moest afhouden toen ze reikten naar het geofferde bloed. Ook de Romeinse dichter Horatius beschrijft in een van zijn Satiren (30 v.Chr.) een huiveringwekkende scène. Het is de god Priapus die vanuit zijn beeltenis de heksen Candidia en Sagana ziet naderen:

Ikzelf heb daar zien schrijden, in opgebonden zwart gewaad,
Canidia, blootvoets en met losse haren, met de
oudste Sagana saam luid krijsend. Haar bleekheid maakte
haar beiden schrikwekkend om te zien. Zij begonnen de aarde
met haar nagels weg te krabben en een lam met de tanden te
verscheuren; het bloed werd in de kuil gestort, om daaruit
de schimmen op te wekken, geesten, die antwoord moesten geven.

De plaats bij uitstek om een dode te bevragen was natuurlijk zijn graf. We zagen al dat in die oude culturen een goede begrafenis erg belangrijk was. Alleen dan kon men echt tot rust komen in het dodenrijk. Ploutarchos (46 – 120 n.Chr.) vertelt hoe Theanor zich afvroeg of Lysis in het vreemde land waar hij gestorven was wel goed begraven was. Hij toog daarheen en werd ’s avonds door de plaatselijke bevolking naar het graf gebracht. Hij bracht een plengoffer en riep de geest van Lysis op. “Toen de nacht vorderde, meende ik, zonder dat ik wat zag, een stem te horen, die zei dat ‘ik het onbeweeglijke niet moest bewegen’, aangezien het lichaam van Lysis door zijn vrienden ritueel was begraven, zijn ziel reeds was berecht, een andere demon had geloot en voor een wedergeboorte was vrijgelaten.” Toen hij de volgende dag hoorde hoe Lysis was begraven, wist hij dat dat op voortreffelijke wijze gebeurd was.

In Aeschylos’ Persae, een Griekse tragedie (in 472 v.Chr.), wordt een geest uit een graf geroepen, het is de geest van koning Darius, die raad en waarschuwing brengt voor zijn zoon, koning Xerxes. Na de nodige offers te hebben gebracht wordt een gebed gebeden:

Staat u mij toe, Aarde, en u, andere onderaardse vorsten,
Dat mijn zeer roemrijke godheid uit uw rijk vertrekt,
God der Perzen in Suza gebaard.
Zendt u nu nar omhoog hem
Wiens gelijke Perzische aarde nog niet bedekt heeft. […]
Kom, koning, voormalig koning, kom hier,
Verschijn op de hoge top van uw graf.

Waarna Darius’ schim verschijnt en spreekt, praktisch ingesteld:

Kom, nu ik door jullie jammerklachten overreed ben en
Van beneden ben gekomen, houd het kort, geen lang verhaal.
Spreek, vertel mij alles en laat varen het ontzag voor mij.

Ook van de Griekse ziener Empedocles (5e eeuw v.Chr.) lezen we dat hij wist hoe doden op te roepen: “Satyrus zegt dat Gorgias beweerde er zelf bij te zijn geweest als Empedocles toverkunsten verrichtte, maar ook dat Empedocles zelf in zijn gedichten beloofde die kunst en nog vele andere te zullen onderwijzen.” Een van die toverkunsten was: “En uit Hades zul je kracht van een gestorven man naar de aarde leiden.” Men raadpleegde de doden doorgaans om raad te verkrijgen of iets over de toekomst te vernemen. Maar vermoorde doden werd ook gevraagd om hulp in het bestraffen van hun moordenaars. Dat was in principe de taak van de achtergebleven familie. In de 6e – 5e eeuw v.Chr. beschrijft Aeschylus in zijn ‘Offerplengsters’ hoe Electra en Orestes de ziel van Agamemnon smeken hen te helpen zijn moordenaars te straffen. Ook als men vloektabletten in graven van doden stopte, om daarmee een vijand te schaden, rekende men op bijstand van de doden om de vloeken tot vervulling te laten komen.

Hoe ontvingen de levenden de boodschappen der doden? Men zocht hun graftombe op, en na de gebruikelijke offers en gebeden te hebben gebracht, legde men zich te slapen te leggen op het graf of op de vacht van het geofferde dier. In de slaap ontving de bidder dan een droom waarin de dode zijn antwoord gaf. Griekse en Romeinse bronnen vertellen dat dit het gebruik was bij andere volken, en waarschijnlijk was dat ook bij zo. Deze procedure was bij hen in ieder geval bekend van heiligdommen zoals die van de god Asclepius, waar zieken zich te ruste legden om in een droom door de godheid genezen te worden of te minste een recept voor een geneesmiddel te ontvangen. Herodotos vermeldt over de Libische Nasamonen: “Om een voorspelling te krijgen bezoeken ze de graven van hun voorouders, waarop ze na een gebed gaan liggen slapen. Aan hun droom kennen ze dan een voorspellende waarde toe.” De kerkvader Tertullianus bevestigt dat en voegt eraan toe: “En de Kelten blijven, met hetzelfde doel, de hele nacht bij de graven van hun dappere stamhoofden.” Ook de Griekse tragediedichter (Euripides 5e eeuw v.Chr.) alludeert op dit gebruik in zijn ‘Fenicische vrouwen’. Daarin roept Antigone haar gestorven vader Oidipous toe: “Hoort u mij, o dolende op uw oude voet door de hof of, ongelukkige, slapend in uw stede?” Waarop Oidipous antwoordt in ‘een gevleugelde droom’:

Waarom, o jonge dochter, bracht je mij met mijn stok
Die mijn blinde voet ondersteunt
Naar buiten naar het licht,
De bedlegerige, uit mijn duistere slaapvertrekken,
Met je allerjammerlijkste tranen,
Ik, een witgrijze onzichtbare schim van lucht,
Een lijk van beneden,
Een gevleugelde droom?

Ook bij graven van helden kon men zich tot deze overleden supermensen wenden, zoals Amphiaraus in Oropus, of Faunus in Tibur. Ook Trophonios was een held die men kon raadplegen. Philostratos, die een heel boek schreef over het leven van Apollonios van Tyana – een wijze uit de 1e eeuw n.Chr., vertelt hoe deze afdaalde in een grot in Lebadeia, centraal Griekeland, om Trophonios te raadplegen, een zoon van Apollo. “Degenen die neerdalen, vertrekken gekleed in een wit gewaad, met honingkoeken in hun handen als lekkernij voor de slangen die hen aanvallen.” Apollonios wilde een vraag stellen over filosofie. Een probleem was dat hij bekend stond als tovenaar, en de priesters van de plaats waren niet genegen hem zomaar de toegang tot het orakel te verschaffen. Gelukkig voor Apollonios gaf de godheid zelf de priesters een uitbranding, zodat hij toch kon afdalen. Zeven dagen verbleef hij onder de aarde. “Hij had een boek bij zich dat precies aansloot bij zijn vraag. Hij was namelijk afgedaald met de vraag: ’Wat vindt u, Trophonios, de volmaaktste en zuiverste filosofie?’ En het boek bevatte de leerstellingen van Pythagoras, waaruit bleek dat ook het orakel het met die wijsheid volledig eens was.”

Pausanias beschrijft uitgebreid hoe men dit orakel van de held Trophonios raadpleegde. Hij zegt het orakel ook zelf te hebben geraadpleegd, we hebben dus een getuigenis uit de eerste hand. Ik selecteer de belangrijkste elementen uit zijn verhaal. Het is niet iets voor mensen die lijden aan claustrofobie.

Bij het orakel gebeurt het volgende. Als iemand besloten heeft af te dalen naar het orakel van Trophonios, verblijft hij eerst een bepaald aantal dagen in een huis dat aan de Goede Daimon en de Goede Tyche gewijd is. Tijdens zijn verblijf daar ondergaat hij verschillende reinigingsrituelen. Hij onthoudt zich van warme baden, maar mag alleen in de rivier Herkyna baden. Wie afdaalt krijgt vlees in overvloed van de offerdieren, want hij offert aan Trophonios zelf en aan zijn zonen, bovendien aan Apollo, Kronos, Zeus, […] Hera Henioche en Demeter, aan wie ze de bijnaam Europe geven en die de voedster van Trophonios zou zijn. Bij elk offer is een ziener aanwezig die naar de ingewanden van het offerdier kijkt. Na zijn observatie voorspelt hij aan hem die gaat afdalen of Trophonios hem welwillend en genadig zal ontvangen. […] Eerst wordt hij ́s nachts naar de rivier Herkyna gebracht en daar wordt hij met olijfolie gezalfd en gewassen door twee jongens, zonen van burgers, van ongeveer dertien jaar oud. Ze worden Hermai genoemd. […] Hij kijkt naar het beeld dat door Daidalos gemaakt zou zijn en door priesters alleen getoond wordt aan hen die Trophonios willen bezoeken. Als hij dat beeld gezien, vereerd en aanbeden heeft, gaat hij naar het orakel, gekleed in een linnen, met koorden opgebonden chiton en met inheemse laarzen aan zijn voeten. Het orakel bevindt zich op de berg, boven het heilige woud. […] Binnen de omheining is een kleine opening in de grond, niet een natuurlijke spleet, maar kunstmatig en met de grootste precisie gemaakt. […] Als hij beneden is, is er een gat tussen de bodem en de gemetselde wand. De breedte schijnt twee en de hoogte één span te zijn. Beneden gaat hij achterover op de bodem liggen en heeft hij honingkoeken in zijn handen. Hij steekt zijn voeten in het gat en duwt zichzelf naar voren, terwijl hij probeert tot zijn knieën in het gat te komen. De rest van zijn lichaam wordt meteen meegetrokken en volgt zijn knieën, zoals een heel grote bruisende rivier iemand die in de maalstroom terecht komt kan meesleuren. Daarna worden zij die zich in het Allerheiligste bevinden op voor ieder verschillende manieren over de toekomst ingelicht: de een ziet en de ander hoort iets. Wie naar binnen is gegaan komt door dezelfde opening terug, eerst de voeten. […] Als de man die Trophonios heeft geraadpleegd weer boven is, wordt hij door de priesters ontvangen. Zij laten hem plaats nemen op de zogenaamde troon van Mnemosyne [muze, personificatie van het geheugen] die niet ver van het Allerheiligste staat en als hij daar zit, vragen ze hem wat hij gezien en gehoord heeft. Als ze dat vernomen hebben, vertrouwen ze hem toe aan zijn verwanten. Die nemen hem op en brengen hem, nog helemaal verlamd van schrik en zich niet bewust van zichzelf of zijn omgeving, naar het huis waar hij al eerder verbleef bij de Goede Tyche en de Goede Daimon. Daar komt zijn volle bewustzijn langzamerhand terug en krijgt hij weer het vermogen om te lachen.

Jammer genoeg legt Pausanias niet uit hoe hij de geest van Trophonios heeft ontmoet of gezien. Vermoedelijk gebeurde dat door een droom, omdat dat volgens andere bronnen de geijkte manier is om een geest te ontmoeten, zoals we al zagen. Ook bij graven van ‘gewone’ mensen kon men met hun overleden geesten in contact komen, of in het huis waar zij geleefd hadden, zoals we in de spookverhalen hierboven hebben gezien. Sommige doden nodigden voorbijgangers middels hun grafschrift uit om hen te raadplegen. Ammias, priesteres van een mysteriecultus in Thyateira, Klein Azië, 2e eeuw n.Chr., had in haar grafsteen laten beitelen: “Als iemand wenst de waarheid van mij te leren, hij plaatse wat hij wil in een gebed bij het altaar en hij zal het door middel van een visioen verkrijgen, ’s nachts of overdag.”

Behalve de graftombe van de dode waren er nog plekken die zeer gunstig waren om doden op te roepen, zoals daar waar zich een toegang tot de onderwereld bevond. Er waren vier grote orakelplaatsen: Heracleia Pontica in Klein Azië, Tainaron aan het zuidpuntje van de Peloponnesos – daar was Orpheus afgedaald om zijn Eurydice te zoeken, Avernus in Zuid-Italië waar Aeneas het dodenrijk was binnengegaan en Acheron aan de Griekse westkust.

Maar waar waren meer lijken van ongelukkigen te vinden dan op een slagveld? Voor hun tijd gestorven, omgekomen door geweld, onbegraven, waren zij gedoemd als rusteloze schimmen rond te dolen. Zij waren nog niet afgedaald naar het dodenrijk en waren dus makkelijk te benaderen. Het gebruik scheef voor dat de overwinnaars van een veldslag hun eigen doden begroeven en de vijand toestonden dat ook met hun gevallenen te doen. Maar dat gebeurde niet altijd, op slagvelden kon men altijd wel een groot aantal slachtoffers vinden die daar lagen, of al te haastig en onzorgvuldig begraven waren. Reeds bij Homeros treffen we deze doden aan bij de ingang van Hades: “strijders in de oorlog gedood, hun lichaam door bronzen speren doorboord en hun pantsers met bloed bevlekt.” We ontmoetten in een vorig hoofdstuk al Loukianos’ satire Necromantia, waar Menippus verhaalt hoe ze bijna Charons boot misten: “Toen we het meer bereikten, misten we bijna onze afvaart voor die tijd, aangezien de veerboot al vol was; er was onophoudelijk geweeklaag en alle passagiers hadden wonden; verminkte benen, verminkte hoofden, verminkte alles; er was ongetwijfeld een oorlog aan de gang.”

Op het stil geworden slagveld, waar zovele dode dapperen achterbleven, hadden dodenbezweerders of heksen een ruime keuze. Er waren tovenaars die zelfs dode lichamen consulteerden – niet de heengegane geesten ervan, maar de lichamen zelf die ze deden herleven om ermee te spreken. Lucanus (39-65) bericht over Pompeius die een heks bezocht die een gesneuvelde soldaat weer tot leven bracht. Deze auteur is trouwens zeer bedreven in het schilderen van de meest lugubere taferelen. Hij voert de Thessaalse tovenares Enrichtho op die bij machte is een lijk tot leven te wekken zodat het de toekomst kan voorspellen. Dat vraagt wel de nodige voorbereidingen. Zo rijt ze de borst van het lijk open, wat nieuwe wonden veroorzaakt, en vult die met kokend bloed, terwijl ze de etter uit de ingewanden wast en dat vult met maansap [opium]. Zij prevelt onverstaanbare woorden, of eerder verwarde klanken, bezweert met een lied de machten van de Tartarus, enzovoort. Enkele korte gedeelten:

Tenslotte kiest zij een lichaam, één met doorboorde borst, en
sleept het mee: aan een haak met riemen, in de dode gestoken,
wordt over rotsen en stenen het zielige lijk getrokken
dat tot leven zal komen. […]

Na enkele spreuken en de nodige bezweringen…

Meteen is bloed dat gestold was warm geworden, koestert
zwarte wonden en stroomt naar aderen, handen en voeten.
Diep in zijn kille bost worden vezels geschokt en gaan kloppen,
nieuw leven kruipt in organen die het leven ontwend zijn,
mengt zich met dood, ieder ledemaat begint dan te trillen,
spieren spannen zich, niet verheft zich het lijk van de aarde
langzaam, beetje voor beetje, neen, het wordt van de aarde gestoten
en staat meteen, ogen gaan open, hun staren ontspant zich. […]
‘Spreek,’ zo begint de Thessaalse, ‘vertel mij
wat ik je opdraag; ik zal je ruimschoots belonen.’

En het lijk komt tot leven en spreekt woorden die de toekomst voorspellen.

De Latijnse dichter Statius (1e eeuw n.Chr.) schildert de wanhoop van een moeder die het slagveld afstruint op zoek naar haar twee gesneuvelde zonen. Haar haar is warrig, uitgewaaierd, haar nagels prikken diep in haar bleke wangen, zij is niet gewoon ongelukkig of beklagenswaardig, zij is verschrikkelijk in haar verdriet, en klaagt over elk lijk dat ze ziet. Statius vergelijkt haar dan met de Thessaalse heks:

Niet anders verheugt zich de Thessalische heks, wiens ras de afschuwelijke kunst beheerst om mensen weer tot leven te brengen, betoverd door gezang. Zij verheugt zich in de net beëindigde oorlog, en terwijl ze haar toorts van takkenbos hoog houdt, spookt zij ’s nachts door de velden. Zij keert dan het verslagen volk om in hun bloed, beproeft de doden om te zien aan welk lijk ze menige boodschap voor de wereld hierboven zal geven. De sombere raden van de schimmen klagen [want ze worden verstoord] en de vader van de zwarte Avernus [toegang tot de onderwereld] wordt verontwaardigd.

De vermelding dat de doden worden “betoverd door gezang” komt vaker voor. Bekend is hoe Orpheus in de onderwereld zijn bezweringen zong, begeleid door zijn lierspel, en de Romeinse dichter Vergilius vertelt in zijn Eclogen hoe Lycidas en Moeris bij het graf van Bianor gaan zingen om hem uit de dood te wekken.

De Griekse schrijver Heliodoros van Emessa (3e – 4e eeuw n.Chr.) schilderde een dergelijk tafereel in zijn roman ‘Een Ethiopische liefdesgeschiedenis’. Door toverij wekte een Egyptische vrouw haar gesneuvelde zoon op en dwong hem tot spreken. Wat zij niet wist was dat zij werd gadegeslagen door twee jonge mensen. Een van hen was een profeet, die er niet gerust op is:

Hij zei dat het niet passend was voor een profeet om deel te nemen of zelfs maar aanwezig te zijn bij dergelijke handelingen. De wijzen oefenden hun voorspellende kunst alleen uit met behulp van rituele offers en heilige gebeden en lieten het aan oningewijden over om letterlijk over de grond en over kadavers te kruipen, om zo de lichamen van doden weer tot leven te brengen, waarvan de Egyptische vrouw hun bij toeval een voorbeeld had laten zien.

Helemaal eng was het als een gestorvene zomaar opstond en begon te orakelen, zonder dat hij daartoe door iemand was bevolen. Phlegon van Tralles, vrijgelatene van keizer Hardianus (2e eeuw n.Chr.), verhaalt daarover in zijn Peri thaumasioon, ‘Wondere verschijnselen’ in het Latijn bekend als Mirabilia. Na een veldslag waarbij de Romeinen het leger van de Grieks-Syrische koning Antiochus verslagen hadden, deden zich opvallende tekenen voor.

Op de dag na de nederlaag en vlucht van Antiochus waren de Romeinen druk bezig de lichamen van de gesneuvelde soldaten van hun eigen leger weg te halen en wapens, buit en krijgsgevangenen te verzamelen. Een zekere Bouplagus, een cavalerieofficier uit Syrië, die bij koning Antiochus in hoog aanzien stond, was zelf ook na dappere strijd gevallen. Terwijl de Romeinen alle buit bijeenbrachten, stond Bouplagus midden op de dag uit de doden op, ofschoon hij twaalf wonden had, en ging naar het Romeinse legerkamp. Daar bracht hij met iele stem de volgende versregels uit.

‘Houd ermee op het leger dat de Hades inging te beroven;
Zeus, Kronos’ zoon is reeds vertoornd nu hij dit wangedrag aanschouwt,
en woedend om de slachting in het leger en jouw daden.
Hij zal een dapper volk je eigen land in sturen dat een eind
zal maken aan je heerschappij, en jij zult boeten voor je daden.’

De Romeinen raakten begrijpelijkerwijs totaal overstuur van deze verschijning die met een ‘iele’ stem – waarmee de doden plachten te spreken, deze onheilspellende verzen had gedeclameerd. Ze verbrandden en begroeven Bouplagus, die na zijn woorden de geest gegeven had, reinigden de legerplaats ritueel en brachten een offer aan Zeus die blijkbaar zeer vertoornd was.

Share This