Op het stil geworden slagveld, waar zovele dode dapperen achterbleven, hadden dodenbezweerders of heksen een ruime keuze. Er waren tovenaars die zelfs dode lichamen consulteerden – niet de heengegane geesten ervan, maar de lichamen zelf die ze deden herleven om ermee te spreken. Lucanus (39-65), die trouwens zeer bedreven is in het schilderen van de meest lugubere taferelen, voert de Thessaalse tovenares Enrichtho op. Die is bij machte een lijk tot leven te wekken zodat het de toekomst kan voorspellen. Dat vraagt wel de nodige voorbereidingen. Zo rijt ze de borst van het lijk open, wat nieuwe wonden veroorzaakt, en vult die met kokend bloed, terwijl ze de etter uit de ingewanden wast en dat vult met maansap [opium]. Zij prevelt onverstaanbare woorden, of eerder verwarde klanken, bezweert met een lied de machten van de Tartarus, enzovoort. Enkele korte gedeelten:
Tenslotte kiest zij een lichaam, één met doorboorde borst, en
sleept het mee: aan een haak met riemen, in de dode gestoken,
wordt over rotsen en stenen het zielige lijk getrokken
dat tot leven zal komen. […]
Na enkele spreuken en de nodige bezweringen…
Meteen is bloed dat gestold was warm geworden, koestert
zwarte wonden en stroomt naar aderen, handen en voeten.
Diep in zijn kille bost worden vezels geschokt en gaan kloppen,
nieuw leven kruipt in organen die het leven ontwend zijn,
mengt zich met dood, ieder ledemaat begint dan te trillen,
spieren spannen zich, niet verheft zich het lijk van de aarde
langzaam, beetje voor beetje, neen, het wordt van de aarde gestoten
en staat meteen, ogen gaan open, hun staren ontspant zich. […]
‘Spreek,’ zo begint de Thessaalse, ‘vertel mij
wat ik je opdraag; ik zal je ruimschoots belonen.’
En het lijk komt tot leven en spreekt woorden die de toekomst voorspellen. De Latijnse dichter Statius (1e eeuw n.Chr.) schildert de wanhoop van een moeder die het slagveld afstruint op zoek naar haar twee gesneuvelde zonen. Haar haar is warrig, uitgewaaierd, haar nagels prikken diep in haar bleke wangen, zij is niet gewoon ongelukkig of beklagenswaardig, zij is verschrikkelijk in haar verdriet, en klaagt over elk lijk dat ze ziet. Statius vergelijkt haar dan met de Thessaalse heks:
Niet anders verheugt zich de Thessalische heks, wiens ras de afschuwelijke kunst beheerst om mensen weer tot leven te brengen, betoverd door gezang. Zij verheugt zich in de net beëindigde oorlog, en terwijl ze haar toorts van takkenbos hoog houdt, spookt zij ’s nachts door de velden. Zij keert dan het verslagen volk om in hun bloed, beproeft de doden om te zien aan welk lijk ze menige boodschap voor de wereld hierboven zal geven. De sombere raden van de schimmen klagen [want ze worden verstoord] en de vader van de zwarte Avernus [toegang tot de onderwereld] wordt verontwaardigd.
De vermelding dat de doden worden “betoverd door gezang” komt vaker voor. Bekend is hoe Orpheus in de onderwereld zijn bezweringen zong, begeleid door zijn lierspel, en de Romeinse dichter Vergilius vertelt in zijn Eclogen hoe Lycidas en Moeris bij het graf van Bianor gaan zingen om hem uit de dood te wekken.
Ook Apuleius (2e eeuw n.Ch.) vertelt in zijn Metamorphosen over een wonderlijke opwekking van een dode.
De ziener werd zienderogen genadig gestemd. Hij nam een of ander kruidje en legde dat de dode op de mond, en iets anders op de borst. Daarop wendde hij zich oostwaarts, riep zwijgend de rijzende kracht van de verheven Zonnemacht aan en wist met de aanblik van dit indrukwekkende tafereel aller aandacht te boeien. Halsreikend zagen de aanwezigen een groot wonder tegemoet. […] de borst zette uit en zwol, de levensaders gingen kloppen, het lichaam vulde zich met adem, het lijk kwam overeind. De jongeman begon te spreken. ‘Ik had de bekers van de Lethe reeds geledigd, dobberde reeds in de poelen van de Styx. Waarom toch brengen jullie mijn levensfuncties voor luttele momenten terug? Houd op, mag ik u bidden, houd op, en laat mij in mijn rust.” Maar daar kon geen sprake van zijn, de ziener dwong hem de geheimenissen van zijn sterven te openbaren, anders zou hij hem vervloeken.
De Griekse schrijver Heliodoros van Emessa (3e – 4e eeuw n.Chr.) schilderde een dergelijk tafereel in zijn roman ‘Een Ethiopische liefdesgeschiedenis’. Door toverij wekte een Egyptische vrouw haar gesneuvelde zoon op en dwong hem tot spreken. Wat zij niet wist was dat zij werd gadegeslagen door twee jonge mensen. Een van hen was een profeet, die er niet gerust op is:
Hij zei dat het niet passend was voor een profeet om deel te nemen of zelfs maar aanwezig te zijn bij dergelijke handelingen. De wijzen oefenden hun voorspellende kunst alleen uit met behulp van rituele offers en heilige gebeden en lieten het aan oningewijden over om letterlijk over de grond en over kadavers te kruipen, om zo de lichamen van doden weer tot leven te brengen, waarvan de Egyptische vrouw hun bij toeval een voorbeeld had laten zien.
De Latijnse schrijver Claudius Claudianus (4e eeuw n.Chr.) laat in zijn ‘Tegen Rufinus’ Megaera aan het woord, een van de furiën: “Vaak heb ik tijdens nachtelijke rituelen geprobeerd de gevreesde geesten en Hecate gunstig te stemmen, en de schaduwen van begraven mannen terug te roepen om weer tot leven te komen door mijn magie.”
Zaken die vaak terugkomen in deze verhalen zijn het toedienen van bloed afkomstig van een dieroffer, bloed geeft immers leven, of zoals bij Apuleius het neerleggen van magische kruiden op mond en borst, zodat de dode weer kan spreken en ademen. Enrichtho stopte kruiden in haar magische drank. We hebben hier natuurlijk te maken met literatuur, maar dat wil niet zeggen dat men het niet geprobeerd heeft: lijken tot leven te wekken. In de Griekse Magische Papyri vinden we in ieder geval een recept dat men kon beproeven. In het ‘Achtste boek van Mozes’ lezen we:
Wederopstanding van een dood lichaam: “Ik tover je, geest die in de lucht reist, kom binnen, inspireer, bekrachtig, wek op door de kracht van de eeuwige god, dit lichaam; en laat het rondlopen op deze plaats, want ik ben degene die handelt met de kracht van Thoth, de heilige god.” Zeg de naam.
Waarschijnlijk is het doel hiervan ook dat de dode gaat profeteren. Mogelijk was het de bedoeling die opgewekte dode in een droom te ontmoeten.
Helemaal eng was het als een gestorvene zomaar opstond en begon te orakelen, zonder dat hij daartoe door iemand was bevolen. Phlegon van Tralles, vrijgelatene van keizer Hardianus (2e eeuw n.Chr.), verhaalt daarover in zijn Peri thaumasioon, ‘Wondere verschijnselen’ in het Latijn bekend als Mirabilia. Na een veldslag waarbij de Romeinen het leger van de Grieks-Syrische koning Antiochus verslagen hadden, deden zich opvallende tekenen voor.
Op de dag na de nederlaag en vlucht van Antiochus waren de Romeinen druk bezig de lichamen van de gesneuvelde soldaten van hun eigen leger weg te halen en wapens, buit en krijgsgevangenen te verzamelen. Een zekere Bouplagus, een cavalerieofficier uit Syrië, die bij koning Antiochus in hoog aanzien stond, was zelf ook na dappere strijd gevallen. Terwijl de Romeinen alle buit bijeenbrachten, stond Bouplagus midden op de dag uit de doden op, ofschoon hij twaalf wonden had, en ging naar het Romeinse legerkamp. Daar bracht hij met iele stem de volgende versregels uit.
‘Houd ermee op het leger dat de Hades inging te beroven;
Zeus, Kronos’ zoon is reeds vertoornd nu hij dit wangedrag aanschouwt,
en woedend om de slachting in het leger en jouw daden.
Hij zal een dapper volk je eigen land in sturen dat een eind
zal maken aan je heerschappij, en jij zult boeten voor je daden.’
De Romeinen raakten begrijpelijkerwijs totaal overstuur van deze verschijning die met een ‘iele’ stem – waarmee de doden plachten te spreken, deze onheilspellende verzen had gedeclameerd. Ze verbrandden en begroeven Bouplagus, die na zijn woorden de geest gegeven had, reinigden de legerplaats ritueel en brachten een offer aan Zeus die blijkbaar zeer vertoornd was. Dergelijke verhalen horen tot de verzetsliteratuur waarin men zich uitsprak tegen Romeinse interventies tegen Griekse gebieden.
Een verhaal dat lijkt op het bovenstaande wordt verteld door Plinus de Oudere. Tijdens de Siciliaanse oorlog werd Gabienus, die bij het leger van Caesar hoorde, door Sextus Pompeius gevangen genomen “en op diens bevel werd zijn keel doorgesneden. Een hele dag lang lag hij op het strand, zijn hoofd bijna volledig van de romp gescheiden. Later die dag, het liep al tegen de avond, vroeg hij de menigte die op zijn gekreun en smeekbeden was afgekomen naar Pompeius, of deze bij hem wilde komen of een van zijn vertrouwelingen sturen, want hij was teruggestuurd uit de onderwereld met een boodschap.” De boodschap was dat de goden van de onderwereld partij kozen voor Pompeius en hem zouden bijstaan.
Maar er waren nog meer mogelijkheden om via de doden de toekomst te voorspellen, daarover volgende keer meer.