Orphisme: de uitvinding van hemel en hel

21 januari 2023

Zij stierf, gebeten door een slang, de nimf Eurydice, geliefde van Orpheus. Ontroostbaar klaagde Orpheus bij de goden, maar wat konden die doen? Hij daalde dan maar zelf af naar het dodenrijk om te beproeven zijn geliefde daaruit weg te leiden. Zichzelf begeleidend op zijn lier zong hij de schimmen van de onderwereld toe, die nieuwsgierig rond hem samendrongen. De goden, samen met de bloedeloze schimmen van de onderwereld, waren geroerd, zij snikten, en stonden Orpheus toe Euridyce mee terug te nemen. Hij moest alleen beloven zijn blik niet om te wenden voor hij het aardoppervlak weer had bereikt. De Latijnse dichter Ovidius verhaalt: “Zij waren niet zover meer van de rand dicht bij de aarde. Bang dat ze achterbleef of uit verlangen haar te zien keek hij in liefde om. Direct is zij omlaaggevallen, de armen wijd gestrekt, reikend naar houvast of naar hulp, maar ach, de ongelukkige greep niets dan ijle nevel.” En zo raakte Orpheus zijn geliefde een tweede keer kwijt. Terugkijken was een taboe, zoals we dat ook aantreffen in het Bijbelse verhaal van Lots vrouw, die omkijkt naar het brandende Sodom en versteent. Orpheus die afdaalt naar de onderwereld is een mythe – zoals er wel meer over deze Wijze verteld werden, maar deze illustreert mooi Orpheus’ fascinatie voor het leven na de dood. In Hades had hij het lot van de doden gezien, en hij kon later zijn volgelingen uitleggen hoe zij er daar het beste konden van maken. Zij konden hem daar altijd vragen voorbede te doen – had hij immers de harten van de dodengoden niet vermurwd? Voorwaarde was wel dat zij dan naar zijn voorschriften hadden geleefd. Ook van de god Apollo was bekend dat hij een nimf als vrouw had die hij uit het dodenrijk terughaalde. Het is niet onwaarschijnlijk dat dit verhaal later ook van Orpheus werd verteld, die immers een volgeling van Apollo was. Andere verhalen vertellen dat Orpheus een afkeer van vrouwen kreeg en zich tot jongens wendde, en daarom door rancuneuze vrouwen werd vermoord. Volgens sommigen werden de maenaden door de god Dionysos aangespoord tot deze misdaad: zij scheurden hun slachtoffer in stukken zoals zij gewoon waren te doen met dieren in hun bacchische razernij.

Orpheus werd gezien als een ‘held’, wat betekende dat hij verwant was aan de goden en beschikte over een zekere bovennatuurlijk macht. Hij is bekend van zijn lier waarmee hij steeds wordt afgebeeld, en zijn gezangen en muziek hadden magische kracht. Zij betoverden – voor Grieken was muziek verbonden met magie. Orpheus’ naam zou gebruikt worden in bezweringen en vervloekingen; nog duizend jaar na zijn verscheiden werd zijn naam gebruikt in toverspreuken.

Al worden over Orpheus veel legenden verteld, de meeste onderzoekers beschouwen Orpheus wel als een historisch persoon. Bronnen vermelden dat hij in Thracië woonde (noordoost Griekenland), enkele generaties voor Homeros (dus 8e eeuw v.Chr.). Maar van zijn leven weten wij weinig met zekerheid. Orphici hielden hun inzichten geheim, en wat we van hen en hun inspirator Orpheus weten, komt uit andere bronnen: Pindaros, Plato en latere neoplatoonse filosofen. Orpheus was een soort profeet van een mysteriereligie, die een versie was van de Mysteriën van Dionysos, maar dan met apollonische invloeden. Mogelijk was Orpheus eerst een aanhanger van Apollo, tot hij de god van Thracië, Dionysos, omarmde, maar zijn cultus veranderde door apollonische accenten toe te voegen. Apollo was veel beheerster dan de wilde Dionysos. Deze orphische mysteriereligie vinden we in de bronnen terug vanaf de 6e eeuw v.Chr. – dus best later dan de tijd waarin Orpheus zelf leefde. Hij zou zijn leringen hebben opgeschreven in heilige boeken, getuigt Plato. Maar die zijn jammer genoeg verloren gegaan.

Waarschijnlijk is Orphisme ontstaan begin 5e eeuw v.Chr. in Zuid-Italië of Sicilië. Naast de verering van de olympische goden in de oude vertrouwde cultussen, waarbij voor de doden, of ze nu goed of slecht geleefd hadden, niets sprankelends te verwachten viel, ontstonden nu in sommige kringen nieuwe ideeën over het hiernamaals. Zo bijvoorbeeld in de mysteriën van Eleusis die nu officieel erkend werden. Daar was het vooral de correcte uitvoering van de rituelen die de participant verzekerde van bescherming van de godin Demeter en van een gezegend leven na de dood, niet zijn vrome levenswandel. Maar ook vanaf de 5e eeuw zullen sommigen het goede of slechte lot dat iemand ten deel viel in het dodenrijk, toch verbinden aan zijn levenswandel. Socrates getuigde: “Ik heb goede hoop dat er iets is voor de doden, en, zoals werd gezegd vanouds, iets dat veel beter is voor de goeden dan voor de slechten.” De vroegste sporen van deze ideeën over het belang van een moreel leven leiden tot het Orphisme, dat ze wellicht uit weer oudere bronnen of volksverhalen heeft overgenomen, maar die sporen zijn duister voor ons. Een zekere Kefalos in Plato’s ‘De Staat’ vertelt van “mythen over Hades, dat de man die verkeerd deed hier, daar de straf moet betalen.” Zowel bij Pindaros, Aristophanes als bij Plato ontwaren we dit nieuwe beeld van het leven na de dood, waarin een strikte scheiding is tussen de goeden en de slechten. De eersten verpozen in een mooie weide, de anderen wentelen zich in de modder.

Hoe moeizaam strompelde de mens door dit aardse leven. Orphici wisten dat die ziel gestraft werd voor vroegere zonden, en daarom gevangen zat in een lichaam. Men vergeleek met een gevangenis, soms zelfs met begraven zijn in een graf. Het Griekse woord voor lichaam, sooma, leek niet toevallig op dat voor kerker: sèma. Plato zegt: “Ik heb vroeger warempel een geleerde eens horen zeggen: ’thans zijn wij dood en ons lichaam (sooma) is ons graf (sèma)!” En in Cratylus zegt Plato:

Inderdaad, er zijn er die beweren dat het lichaam het graf (sèma) is van de ziel, in de overtuiging dat ze, in het tegenwoordige leven, daarin begraven ligt. En aan de andere kant, wegens het feit dat de ziel door middel van het lichaam alles te kennen geeft wat ze te betekenen heeft (sèmaninei), wordt ze ook in die zin terecht ‘teken: sèma’ genoemd. Volgens mij echter zijn bij uitstek de oprhici de gevers van deze naam geweest, in de overtuiging dat de ziel de fouten uitboet waarvoor ze gestraft is. Zij beschouwen het lichaam als een ommuring die har moet bewaren naar het model van een gevangenis […].

Het lichaam was een last, een bron van kwaad. Deze ideeën van het Orphisme zouden Plato sterk beïnvloeden. Ook na dit lastige leven op aarde stonden de mensen straffen te wachten. Plato schrijft over (zeer waarschijnlijk) de orphici:

Anderen willen bewijzen dat de goden zich laten ompraten door mensen, en halen daarvoor het getuigenis van Homerus aan. […] Een hele vracht boeken slepen ze aan. […] En op het gezag van die schriften regelen ze hun offers. Zowel enkelingen als staten proberen ze wijs te maken dat het zo voor levenden als voor doden mogelijk is vergiffenis en reiniging van hun ongerechtigheden te bekomen door offers en door de genoegens van het spelen dat noemen ze dan inwijdingen, die ons vrijwaren voor alle kwaad hiernamaals. Wie echter niet offert, staan vreselijke straffen te wachten.

Een bekende vorm van bestraffing in Hades volgens het orphisme was te worden gedropt in een soort kleverige modder. Plato schrijft in Phaedo: “Alle kans dat zij die bij ons de mysteriën in hebben gesteld niet de eersten de besten waren, en er waarheid schuilt in hun aloude spreuk dat wie oningewijd en onzuiver in de Hades komt, in de modderpoel zal liggen, maar dat wie gezuiverd en ingewijd komt, bij de goden zal verblijven.” Ook een zekere Adimantus in Plato’s ‘De Staat’ zegt dat: “De goddelozen daarentegen en de onrechtvaardigen stoppen ze in de onderwereld in een of andere slijkpoel, en ze dwingen hen water te dragen in een zeef.” Water dragen in een zeef was een straf die men ook aantreft in een beschrijving door Pausanias van een 5e eeuws schilderij van Polygnotos te Delphi.

Orphisme was een religie voor de bovenklasse, waarin aandacht was voor het individu dat nogal bekommerd was om de eigen redding. Orphici wisten dat het erom ging de ziel te reinigen, om zo de boeien met het aardse leven te verbreken. Orphisme was ascetisch, want de bron van het kwaad lag in het lichaam met zijn lusten en passies. Er was geen andere weg dan die te onderwerpen, wilde men de hoogten bereiken waartoe men bestemd was. Maar daartoe was een hele weg af te leggen.

Reïncarnatie

Een kenmerk van het orphisme is de transmigratie van de ziel: het overgaan van het ene lichaam naar een ander, keer op keer. Doel was bevrijding te vinden van het lichaam en van de cirkel van hergeboorte om terug te keren naar de oorspronkelijke goddelijkheid. Waarvan moest de mens dan bevrijd worden? Volgens een mythe werd Dionysus, een zoon van Zeus, gedood en verorberd door de Titanen. In zijn woede had Zeus hen vernietigd met een bliksemschicht, en uit hun as ontsprong de mensheid. Die bestond dus deels uit een kwaad element – de Titanen, deels uit een goed element – Dionysius. Het ging er nu om zich van het kwade element te zuiveren opdat het goede element weer naar de hemel kon. Orphici geloofden dat men gereinigd diende te worden, niet in de eerste plaats van persoonlijke zonden maar van deze ‘erfzonde’. Natuurlijk had de mens ook wel deel aan die zonde en was dus toch medeschuldig. Hij zou zich moeten reinigen van deze ‘Titaanse’ invloeden.

Het ging erop een louter geestelijk leven te leiden dat niet besmet was door de passies van het lichaam, maar daar was een heel proces mee gemoeid. Dat proces bestond uit afwisselende ervaringen op aarde en in de onderwereld. Op aarde diende men zich te beijveren zich te onthouden van al te lichamelijke geneugten. Als het nodig was – en het was meestal nodig – onderging men in de onderwereld straffen die de mens zuiverden. Als de mens stierf werd hij in de onderwereld, in Hades, geleid voor rechters, die de mens beoordeelden en een passende bestraffing of beloning toebedeelden; men verbleef dan óf in een soort paradijs, óf een vagevuur. Wie ingewijd was in de orphische mysteriën mochten hopen op een betere plaats in Hades. In Hades werd men klaargemaakt voor een nieuw leven op aarde, men reïncarneerde. De zielen die weer herboren zouden worden in een nieuw lichaam dienden eerst van het water van de Lethe te drinken, zodat zij slechts een vage (of geen) herinnering zouden hebben aan de waarheden die zij al geleerd hadden. Je kon dus best niet te veel drinken. De meeste mensen zouden zeker tien aardse levens moeten leven, elk daarvan zou duizend jaar na het vorige aanvangen wat het proces op tienduizend jaar breng. Wie er echter voor koos drie levens na elkaar filosoof te worden, en zodoende niet toe te geven aan lichamelijke lusten, zou aan volgende reïncarnaties ontsnappen. Plato legt uit in zijn Phaedrus:

Wie nu in elk van deze levensstaten een rechtvaardig leven leidt, hèm valt een beter lot ten deel; wie een onrechtvaardig leven leidt, een slechter. Naar haar uitgangspunt keert nl. elke ziel slechts ééns in de tienduizend jaar terug – in minder tijd wordt ze immer niet bevederd [krijgt ze geen vleugels] – behalve dan de ziel van hem die in alle eerlijkheid de wijsheid minde of die wijsbegeerte paarde aan knapenliefde. Deze zielen krijgen bij de derde duizendjarige periode hun vederen terug, op voorwaarde dat ze driemaal achtereenvolgens dit wijsgerig leven kiezen, en in het drieduizendste jaar kunnen zij heengaan. De anderen echter staat op het einde van hun eerste leven een oordeel te wachten. Na het wijzen van dat vonnis gaan de enen naar de onderaardse strafplaatsen om er hun straf uit te boeten, terwijl de anderen, door Gerechtigheid licht gemaakt, op een bepaalde plaats van de hemel een leven doorbrengen, zoals ze dat verdiend hebben door het leven dat zij in mensengedaante hebben geleid.

De presocratische filosoof Empedocles (5e eeuw v.Chr.) schrijft iets gelijkaardigs in zijn religieus gedicht Katharmoi (‘zuiveringen’) dat gaat over de val van de ziel en hoe men kan terugkeren naar de gezegende toestand van weleer. Hij heeft het over “driemaal tienduizend seizoenen.” Volgens hem moet de ziel reïncarneren in een hele reeks wezens: planten (die immers bezield zijn), dieren, mensen, en de ‘betere’ mensen zoals profeten, priesters, dokters en heersers. Ook Pindaros bevestigt in zijn 2e Olympische Ode dat wie driemaal een onberispelijk leven leidde zal gezonden worden naar de Eilanden van de Gezegende. Deze Ode wordt meestal beschouwd als geïnspireerd door orphische overtuigingen. Volgens Herodotos zouden orphische en bacchische riten van Egyptische en Pythagorese oorsprong zijn.

Zoals gezegd kregen zij die in de orphische mysteriën waren ingewijd een betere plaats in Hades. Maar eigenlijk geloofden orphici dat zij in hun laatste reïncarnatie leefden, zij zagen dus uit naar de definitieve verlossing van het lichaam, zij zouden niet meer terechtkomen in een vagevuur of zelfs in het Elysion – de goede plek in Hades. Nu zouden zij naar een hogere plaats opstijgen, naar de hemel, naar de aither, de zuivere lucht die zich uitstrekte boven de atmosfeer (aer). De aither was de plaats waar Zeus verbleef. De ziel zou opstijgen naar de sterren, of een ster worden, want de aither was de substantie waaruit sterren gemaakt zijn. In Aristophanes’ komedie ‘Vrede’ vraagt een slaaf aan Trygaios: “Is het waar wat zij zeggen, dat wij sterren worden in de hemel, als een van ons sterft?”

Share This