Sir Arthur Conan Doyle en het spiritisme

16 april 2025

Sir Arthur Conan Doyle (1859-1930) is velen bekend als de schepper van Sherlock Holmes. Minder bekend is dat hij ook eg geïnteresseerd was in spiritisme. In zijn vroege jaren zag Conan Doyle zichzelf nochtans als agnosticus, zonder te ‘degenereren’ tot atheïst, zoals hij dat noemde in zijn biografie. Het universum was te wonderlijk om atheïst te kunnen zijn. Hij was dus materialist die wel toegaf dat er een machtige centrale intelligentie moest bestaan. Na zijn huwelijk ontwikkelde hij interesse voor ‘psychische studies’ die op termijn zijn denken over de werkelijkheid drastisch zouden veranderen. Tot dan had hij hoofdschuddend de verhalen gelezen over spiritisme en het bedrog dat daar steeds mee gepaard leek te gaan. Ach, de goedgelovigheid van de mens! Maar toen experimenteerde hij zelf met telepathie en in een seance getuige van een tafel die bewoog onder de handen van de deelnemers. Hij bleef erg kritisch. Enkele jaren lang verdiepte hij zich in theosofie. Terwijl spiritualisme niet in staat was een gedegen filosofie van eigen ideeën te formuleren, bood theosofie een doordacht systeem, waarbij reïncarnatie en karma de anomalieën in het leven verklaarden. Zo werd mooi verklaard waarom onschuldige mensen leden: het was een boetedoening voor fouten uit een vorig leven. En het was een systeem waarbij een persoonlijke God overbodig was geworden. Maar op madame Blavatsky, medeoprichter van de Theosophical Society, knapte hij af, vooral na het lezen van een boek van Dr. Hodgson: A Priestess of Isis, dat de donkere zijnde van Blavatsky aan het licht bracht. Theosofie, vond Conan Doye, was beter af zonder haar. Conan Doyle werd lid was van de Society for Psychical Research (vanaf 1890). Dit was een vereniging die zich als doel stelde paranormale verschijnselen wetenschappelijk te bestuderen, opgericht in 1882. Er waren heel wat ervaringen waarvoor de rede geen verklaring kon bieden, terwijl het spiritisme dat wel deed.

Een enkele keer maakte Conan Doyle ook iets bijzonders mee. In een vorig werk noemde ik enkele spookverhalen uit de oudheid, maar hier vertelt Conan Doyle over een merkwaardige gebeurtenis. Hij was uitgenodigd door een zekere Podmore deel uit te maken van een groepje dat een huis zou onderzoeken waar het spookte. De bewoners werden er ’s nachts wakker gehouden door onverklaarbare geluiden. Zij namen hun intrek in het huis.

Midden in de nacht brak een angstaanjagend kabaal uit. Het was alsof iemand met een zware knuppel op een galmende tafel inbeukte. Het was geen toevallig krakend hout of iets dergelijks, maar een oorverdovend kabaal. Alle deuren stonden open, dus we haastten ons meteen naar de keuken, waar het geluid zeker vandaan kwam. Daar was niets – alle deuren waren op slot, de ramen getralied en de draden [die ze gespannen hadden] waren ongebroken. Podmore deed het licht uit en deed alsof we allebei naar onze zitkamer waren teruggekeerd en met de jonge meester van het huis waren vertrokken, terwijl ik in het donker wachtte in de hoop op een terugkeer van de verstoring. Niemand kwam – of kwam ooit. Wat de aanleiding was, hebben we nooit geweten. […] Maar het verhaal kreeg een vervolg. Enkele jaren later brandde het huis af, wat al dan niet te maken kan hebben met de geest die er leek rond te dwalen, maar het is veelzeggend dat het skelet van een kind van ongeveer tien jaar oud in de tuin werd opgegraven. Ik geef dit op gezag van een familielid van de familie die zo geplaagd werd. De suggestie was dat het kind daar lang geleden was gedood en dat de daaropvolgende verschijnselen, waarvan we een klein voorbeeld hadden meegemaakt, op de een of andere manier een gevolg waren van deze tragedie. Er is een theorie dat een jong leven dat plotseling en op onnatuurlijke wijze wordt beëindigd, als het ware een voorraad ongebruikte vitaliteit achterlaat die voor vreemde doeleinden kan worden gebruikt. Het onbekende en het wonderbaarlijke dringen van alle kanten op ons neer. Ze doemen boven ons en om ons heen op in ongedefinieerde en fluctuerende vormen, sommige donker, sommige glinsterend, maar allemaal waarschuwen ze ons voor de beperkingen van wat wij materie noemen en voor de noodzaak van spiritualiteit als we in contact willen blijven met de ware innerlijke feiten van het leven.

Zoals vele anderen had Conan Doyle verlies geleden, zijn zoon had dan wel de 1e wereldoorlog overleefd, hij bezweek onder influenza. Conan Doyle werd aangetrokken door de bewijzen die het spiritualisme leek te bieden van een leven na de dood. Het bood de kans om te communiceren met geliefden die waren overleden. Dat was natuurlijk een enorme troost. Natuurlijk diende men op zijn hoede te zijn voor bedrog, maar Conan Doyle had zelf dingen meegemaakt die duidelijk wezen op een spirituele realiteit. Hij beweert gesprekken te hebben gehad met zijn overleden moeder, en zijn neef en nog enkele andere personen. Een en ander gebeurde door bemiddeling van een medium.

In het donker schitterde het gezicht van mijn moeder, vredig, gelukkig, lichtjes naar één kant gebogen, de ogen gesloten. Mijn vrouw rechts van mij en de dame links van mij zagen het allebei net zo duidelijk als ik. De dame had mijn moeder niet in het leven gekend, maar ze zei: “Wat lijkt ze wonderbaarlijk veel op haar zoon”, wat aantoont hoe duidelijk de details van de gelaatstrekken waren. Bij een andere gelegenheid kwam mijn zoon bij me terug. Zes personen hoorden zijn gesprek met mij en ondertekenden daarna een document daarover. Het was zijn stem en ging over wat onbekend was voor het medium, dat vastgebonden en diep ademend in zijn stoel zat. Als de getuigenissen van zes vooraanstaande en eervolle personen niet kunnen worden aanvaard, hoe kan dan enig menselijk feit worden vastgesteld? Mijn broer, generaal Doyle, kwam terug via hetzelfde medium, maar bij een andere gelegenheid. Hij besprak de gezondheid van zijn weduwe. Ze was een Deense dame en hij wilde dat ze een masseur in Kopenhagen zou gebruiken. Hij noemde de naam. Ik deed navraag en ontdekte dat zo iemand bestond. Waar kwam die kennis vandaan? Wie was het die zich zo sterk met de gezondheid van deze dame bemoeide? Als het niet haar overleden man was, wie dan wel?

Informatie uit de spirituele wereld was dus soms erg praktisch. Maar ook over het leven hierna leren we een en ander.

De informatie waarover we beschikken, schetst een hemel van aangenaam werk en aangenaam spel, waarbij elke mentale en fysieke activiteit van het leven naar een hoger plan wordt getild – een hemel van kunst, wetenschap, intellect, organisatie, strijd tegen het kwaad, huiselijke kring, bloemen, verre reizen, sport, zielsverwantschap, volledige harmonie. Dit is wat onze ‘dode’ vrienden beschrijven. Aan de andere kant horen we van hen, en soms rechtstreeks, over hellen, tijdelijke sferen van zuivering. We horen over de nevelen, de duisternis, de doelloze omzwervingen, de mentale verwarring, het berouw.

Maar de spirituele wereld was ruimer dan alleen conversaties met overledenen. Doyle geloofde ook in het bestaan van feeën. Die feeën waren ballingen uit de hemel en verbleven op ‘het grensgebied tussen deze wereld en een betere’. Bijzonder boeiend was dat iemand erin geslaagd was feeën vast te leggen op beeld, wat in theosofische kringen voor nogal wat ophef veroorzaakte. Doyle was net een artikel over feeën aan het schrijven voor Strand Magazine toen hem het bericht van die foto’s bereikte. Hij nam de twee foto’s mee op in zijn artikel.

Nu was spiritisme geenszins een nieuwe trend. Voor het begin ervan wordt vaak verwezen naar de familie Fox in Hydesville, New York. De leden van dit gezin beweerden dat zij hadden gecommuniceerd met geesten, die zij in het huis hadden horen kloppen. Binnen enkele jaren waren de drie zussen Margaret, Kate en Leah de leidende figuren van een nieuwe beweging waarin men zich toelegde op het contact zoeken met doden. Zij kregen al vlug navolging; drie jaar later waren er naar schatting honderd mediums in New York City. Eindelijk konden nabestaanden contact krijgen met hun dierbare overledenen, al waarschuwden conservatieve christenen dat het allemaal bedrog was, dat men in werkelijkheid communiceerde met boze geesten en men zich daar best van distantieerde.

Maar reeds vroeger, in de 18e eeuw, waren er al Swedenborgianen die in seances in Kopenhagen geesten van overledenen zagen; er placht dan een licht te verschijnen, “met een fosforachtige schijn, die precieze antwoorden gaf op gestelde vragen, door middel van twee tekens, waarvan er één ja betekende en de ander nee.” Het kon nog spectaculairder. De Duitse Friederike Hauffe (1801-1829), raakte in trance en communiceerde met de doden, die zich manifesteerden door slagen, kloppen en rondvliegend huisraad. De Swedenborigianen verwierpen de populaire spiritistische seances. Waar bleef men immers als iedereen zich zomaar begaf op het terrein dat zij eigenlijk als het hunne zagen? Hun unieke positie werd erdoor ondergraven. Maar het tij was niet te keren, steeds meer geroepenen begaven zich op het pad van deze moderne dodenbevraging. Het beeld dat we krijgen van het hiernamaals dat door al die spiritistische ontmoetingen met de doden werd doorgegeven is het volgende. De hel bestaat niet, de hemel is voor iedereen toegankelijk. In feite was het leven hierna een voortzetting van het huidige leven. Mensen zagen er na de dood nog steeds hetzelfde uit, zij het zonder vervelende imperfecties. Spirituele en morele voortgang naar perfectie toe, zou in de hemel gewoon verder gezet worden. Het hemelse landschap was een verbeterde versie van de wereld die wij kennen. Een beetje zoals het Rietveld in de Egyptische dodenwereld, dat ook een verbeterde versie was van het Egypte dat men kende. Geruststellend was ondertussen dat spiritualisme, volgens een het magazine Banner of Light:

geen vreselijke visioenen oproept van de toekomst, van brandende meren en putten […] Het vertelt over een eeuwige progressie van alles wat helder en puur en mooi is, totdat de ziel een deel wordt van de glorieuze harmonie van God.

God zelf, als Hij al genoemd werd, speelde slechts een marginale rol. R. Laurence Moore zei daarover: “God heeft als angstaanjagende rechter zijn rol als handhaver van de moraal volledig opgegeven ten gunste van een gevarieerde groep verwanten die zo’n honderd kilometer buiten de atmosfeer van de aarde rondzweven.” Het spiritualisme zelf ontwikkelde geen dogma’s; haar geloof kwam neer op twee dingen: individuen leven verder na de dood en levenden kunnen met hen communiceren. Op een conventie in 1859 stelde men:

Wij erkennen als spiritualisten […] allen die vasthouden aan het ene feit dat menselijke geesten na de dood van hun fysieke lichaam een bewust persoonlijk bestaan hebben, en zich kunnen en zullen manifesteren en communiceren met degenen die zich in het lichaam bevinden, onder geschikte omstandigheden. Verder houden wij geen er geen volledige overeenstemming op na over kwesties van filosofie, moraal, theologie, reform, enzovoort, en nemen wij geen verantwoordelijkheid voor elkaars meningen.

Verschijnselen uit de parapsychologie genieten doorgaans weinig vertrouwen. Hans Küng schrijft in zijn boek ‘Eeuwig leven’: “Daarbij kunnen wij gerust alles wat de parapsychologie en het spiritisme ons te vertellen hebben zo snel mogelijk terzijde leggen.” Hij houdt de mogelijkheid open dat ESP (extra sensory perception) zoals telepathie en helderziendheid reëel zijn, al moet nog veel onderzocht worden. De moeilijkheid is hier altijd dat er vloeiende grenzen zijn tussen wetenschap en charlatannerie. Kunnen wonderlijke verschijnselen wellicht ook materialistisch verklaard worden? Over spiritisme, waarbij men contact heeft met overledenen, is Küng stelliger: “Nog meer dan in de parapsychologie heeft men bij spiritistische experimenten kunnen bewijzen, dat er sprake was van projectie, onbewuste misleiding en ook bewust bedrog.” Hij verwijst daarbij naar een uitspraak van Hans Bender, de enige die in Duisland een leerstoel parapsychologie bezet. Over spiritisten die beweren contact te kunnen opnemen met geesten van overledenen:

Veel mensen geloven, door bepaalde praktijken in contact te kunnen komen met een hiernamaals. Daartoe rekenen wij dan het bekende glas-dansen – een bewegend glas raakt letters aan, en men gelooft dat daarin een geest spreekt. Daartoe rekenen we ook de tafeldans – kloppende tafels geven boodschappen door uit een geestenwereld. Deze ‘boodschappen’ hebben volkomen natuurlijke oorzaken. Het zijn onderbewuste, niet waarneembare denkprocessen, die daarin tot uiting komen en als geesten worden geïnterpreteerd. De kritische wetenschap is niet in staat om te bewijzen, dat zo’n bericht uit het hiernamaals komt.

Küng voegt daar nog aan toe dat verslagen van verschijningen moeilijk te controleren zijn, en dat als er al ‘verschijningen’ zijn, die misschien wel afhankelijk zijn van het psyche van het medium, zoiets als van de eigenpersoon afgesplitste ‘dubbelpersonen’, zoals wij die al uit droomervaringen kennen.

Share This