Wat is apocalyptiek (lezing)

11 november 2021

Apocalyptiek: 4 Ezra en Openbaring van Johannes

Wat is apocalyptiek?

“Openbaring van Jezus Christus, die hij van God ontving om aan de dienaren van God te laten zien wat er binnenkort gebeuren moet .” Zo vangt het boek Openbaring aan. Openbaring of apokalypsis betekent ‘ont-dekken’; de bedekking die over de toekomstige dingen ligt, wordt weggenomen. Die toekomst ziet er bepaald niet rooskleurig uit, meestal worden een hele reeks van onheilspellende gebeurtenissen aangekondigd. Dat is niet zo vreemd, apocalypsen werden in tijden van moeiten en vervolging geschreven. Maar het goede nieuws was dat God daar een eind zou aan stellen, dan zou hij de vermoeiden en vervolgden vertroosten, en hen een verheerlijkt leven geven in zijn Koninkrijk. Zo werd de gelovige door apocalyptische literatuur bemoedigd om te volharden.
Wat voorzegd wordt is het aanbreken van de messiaanse tijd, en dat is vaak de komst van een persoonlijke (soms Davidische) Messias. Wat ook wordt aangekondigd is het laatste oordeel waarin de zondaars gestraft worden en de rechtvaardigen beloond, en soms wordt ons een blik gegund in wat de mens daarna te wachten staat: de hemel of de hel. Als we geluk hebben, krijgen we zelfs te zien hoe de doden het stellen in afwachting van het oordeel. Tenslotte komt het voor dat de protagonist zicht krijgt hoe de hemel in elkaar zit (de sferen, de troon van God), en hoe die verbonden is met wat op aarde gebeurd.
Apocalyptiek heeft zich ontwikkeld uit de oudtestamentische profetie in de periode na de ballingschap. We treffen apocalyptiek dus reeds aan in de jongere boeken van het Oude Testament. Bekende gedeelten vinden we bij Jesaja, Joël en Zacharia, maar vooral ook in het boek Daniël. Later werden nog meer apocalypsen geschreven, zoals 4 Ezra, 1 en 2 Henoch, de Sybillijnse Orakels, 2 en 3 Baruch, de Apocalypsen van Abraham, en nog meer geschriften. In al die boeken doet de auteur doet zich voor als een bekend persoon uit vroeger tijden – apocalypsen zijn pseudepigrafen – aan wie gezegd werd dat zijn boek moest ‘verzegeld worden’ tot de gepaste tijd; dat is dan de tijd waarin het boek werkelijk is geschreven. Zo werd het boek Daniël op schrift gesteld in 164 v.Chr., maar wordt het voorgesteld als een oud boek: het gaat over Daniël uit de tijd van de ballingschap. God had Daniël geboden dat hij de aan hem geopenbaarde woorden geheim moest houden, dat hij het boek dat hij schreef moest verzegelen tot de eindtijd. Die eindtijd is volgens de auteur nu (in 164 v.Chr.) aangebroken. Ook in het Nieuwe Testament vinden we apocalyptische passages. Zo waarschuwt Jezus in de synoptische evangeliën Jezus voor wat komen gaat, evenals Paulus in enkele van zijn brieven. In nog later tijd werden apocalypsen geschreven als de Herder van Hermas, de Openbaring van Petrus en de Openbaring van Paulus. Maar in deze boeken gaat het niet langer om toekomstige dingen, doch wordt een beschrijving gegeven van hemel en hel. De verdrukking der gelovigen heeft niet te maken met vervolging, maar met de verlokkingen van de zonde.
Men kan zich afvragen hoe al die apocalyptici wisten wat ze wisten. Hoe kwamen ze aan die visioenen en beelden? In Openbaring wordt Johannes ‘weggevoerd in de geest’, en dan ziet hij wonderlijke dingen, Henoch maakt een hemelreis. Gaat het dus om een mystieke ervaring? Paulus vertelt dat hij tot in de derde hemel werd opgenomen, waar hem onuitspreekbare geheimenissen geopenbaard werden. Volgens sommige bronnen was zo’n ervaring niet ongevaarlijk. De Talmoed spreekt van vier rabbijnen die ook probeerden op te stijgen naar het ‘paradijs’ – zoals zij de hemelen noemden. Een stierf, een ander werd krankzinnig, een derde begon allerlei ketterijen te verkondigen. Alleen rabbi Akiba ervoer een diepe vrede. Mogelijk heeft ook Johannes dergelijke ervaringen gekend, maar zeker is dat hij heel wat beelden ontleend aan het Oude Testament, die beelden soms anders samenstelt, ze een andere uitleg geeft. Daarvoor hoef je welbeschouwd niet in vervoering te zijn, dat kun je ook nuchter heel goed doen. Vaak treedt er een engel op die de visioenen uitlegt: de angelus interpretus. Een duidelijk voorbeeld treffen we aan bij Zacharias:
De engel die met mij sprak kwam terug en wekte mij zoals je iemand wekt uit een diepe slaap. ‘Wat zie je?’ vroeg hij, en ik antwoordde: ‘Ik zie een lampenstandaard die helemaal van goud is, met een schaal erop, en op die schaal zijn zeven lampen bevestigd, zeven lampen met elk zeven tuitjes. Daarnaast staan twee olijfbomen, één rechts en één links van de schaal. Wat betekent dat, mijn heer?’ ‘Weet je niet wat dat betekent?’ vroeg de engel die met mij sprak, en ik antwoordde: ‘Nee, heer .’” Waarna de engel het beeld uitlegt.
Enkele andere kenmerken van apocalyptiek zijn het gebruik van metaforische taal, betekenisvolle getallen: ‘4’ staat voor de aarde, ‘7’ betekent volheid, ‘12’ slaat op het volk Gods, evenals hun veelvouden zoals 144.000 (12 X 12.000). Andere typische beelden zijn de vier engelen aan de hoeken der aarde, de bazuin als waarschuwing voor het oordeel, iemand die eruitziet als een mensenzoon.

Daniël

De droom van Nebukadnessar

Nebukadnessar, koning van het luisterrijke Babylonië, kreeg een droom die hem zeer verontrustte – zo gaat het verhaal. Hij liet magiërs, bezweerders en tovenaars uit heel zijn rijk bij zich ontbieden. Zij moesten hem de uitleg van de droom geven, maar hem ook de droom zelf vertellen. Dat was een kleine zekerheid die de koning inbouwde; als ze hem de droom konden vertellen, zou hun uitleg ervan ook wel betrouwbaar zijn. De verzamelde occultisten werden begrijpelijkerwijs wat zenuwachtig, en vroegen de koning om hen toch vooral eerst zijn droom mede te delen. Een despoot waardig dreigde de koning echter hen in stukken te hakken als ze hem niet eerst de droom vertelden. En hun huizen zou hij in puin leggen. Dat ook. Gelukkig was er Daniël, die zowel de droom als haar uitlegging kende. Hij vertelde de koning dat die gedroomd had over een zeer groot beeld, waarvan het hoofd van goud was, de borst en armen van zilver, de buik en lendenen van brons, benen van ijzer en voeten van ijzer vermengd met leem. De waarde daalt steeds. Van een berg raakte een steen los en die smakte tegen het beeld aan, en het beeld werd verpulverd tot stof dat door de wind werd meegenomen: “dust in the wind”, dat was alles wat er overbleef. Maar die steen zelf, die werd tot een hoge berg die zowaar de hele aarde bedekte. Ziedaar de droom, maar wat is haar uitleg? Het gaat over politiek, over koninkrijken in verschillende tijdsperioden. Het gouden hoofd staat voor het koningschap van koning Nebukadnessar, dat spreekt vanzelf; dat zegt Daniël ook. Maar de volgende koninkrijken worden niet bij naam genoemd. Wat voor koninkrijken zouden bedoeld zijn? Het wordt nog spannender als we weten dat het laatste koninkrijk, dat van ijzer gemengd met leem, de prelude vormt voor iets heel nieuws, te weten: de komst van Gods koninkrijk. Het loont dus de moeite de wereldgeschiedenis na te pluizen om te achterhalen welke koninkrijken met dat wonderlijke beeld bedoeld worden.

Een bekende misvatting is volgende uitleg: Het gouden hoofd is het Neo-babylonische rijk (dat van Nebukadnessar), de zilveren borst en armen staan voor het Perzische rijk, bronzen buik en lendenen vertegenwoordigen het Griekse rijk, de benen van ijzer het Romeinse rijk, en de voeten van ijzer gemengd met leem, dat wijst onweerlegbaar op de Europese Unie. Dat is wel heel duidelijk, zo wordt ons verzekerd, want net zomin als ijzer een eenheid vormt met leem, vormen de staten van de Europese Unie een echte eenheid. We vinden de waarheid hiervan dagelijks geïllustreerd in onze journaals. Maar waar zijn dan al die andere grote wereldrijken gebleven die volgens de gangbare geschiedenis ergens tussen het Romeinse rijk en de Europese Unie hoorden te liggen? Wat met het Partische rijk, het Byzantijnse rijk, de islam-rijken, die daar in het Midden-Oosten het Griekse Seleucidische Rijk opvolgden? Hier klopt iets niet.

Onderzoekers bieden ons een betere uitleg van het beeld:

Hoofd van goud = Neo-babylonische rijk
Borst en armen van zilver = Medische rijk (dat voorafging aan het Perzische)
Buik en lendenen van brons = Perzische rijk
Benen van ijzer = Griekse rijk (Alexander de Grote)
Voeten gedeeltelijk ijzer en leem = de versnipperde Griekse (hellenistische) rijken.
Het ijzer van de voeten legt een link met het ijzer van de benen, het is hetzelfde, maar nu vermengd met leem, minder sterk. Dus eigenlijk zijn er maar vier rijken, het vijfde is een verzwakte voortzetting van het vierde. Interessant is dat Iran en India ook een vierledig schema kenden. In zijn leerdicht Werken en dagen vertelt de Griek Hesiodus (7e eeuw v.Chr.) over opeenvolgende mensenrassen van goud, zilver, brons en ijzer (we gaan er dus op achteruit). En de oude historiografie van de Romeinen bediende zich eveneens van dit vierledige schema, waarbij het Assyrische, Medische, Perzische en Griekse imperium de leden vormden. (Dat is logischer dan aan te vangen met het Babylonische rijk – dat heeft maar kort bestaan). We hebben dus te maken met een bekend motief. Ook in de Zoroastrische Avesta worden vier rijken vergeleken met vier metalen: Assyrië, Medië, Perzië, Macedonië (= Griekenland). De Macedonische heerschappij hier wordt gezien als boosaardig, maar daarna zal hemelse wraak en redding komen. Zoals ook het geval is bij Daniël.

Over die voeten nu. Belangrijk is dat het grote Griekse rijk van Alexander de Grote (de benen van ijzer) na zijn dood verdeeld werd onder enkele van zijn generaals, die men diadochen noemt, opvolgers. Het grote Grieks rijk versplinterde. De belangrijkste van die versplinterde Griekse rijken waren het Ptolemeese en het Seleucidische rijk. Vooral onder dat laatste had Israël te lijden. Daniël stipuleert dat die Griekse rijken zich zullen willen verbinden door ‘mensenzaad’ (huwelijken dus), en inderdaad hebben enkele Griekse rijken hun hooggeplaatste vorsten aan elkaar uitgehuwelijkt, echter zonder dat dit leidde tot een eenheidsstaat. Verder gaat de profetie – het beeld – niet, en dat maakt duidelijk dat het de auteur van het boek Daniël vooral daar om te doen is: om de voeten, die Griekse staten, en Israëls bevrijding daarvan. En daarna zal het Koninkrijk Gods komen, is de belofte. Maar hiermee wordt een nieuw probleem geïntroduceerd. Dat koninkrijk is namelijk niet gekomen.

De droom van Daniël

De droom van Nebukadnessar heeft een pendant in de droom van Daniël. Die ziet vier beesten opkomen uit de zee: “Ik had een nachtelijk visioen waarin ik zag hoe de vier winden van de hemel de grote zee in beroering brachten. Vier grote dieren rezen op uit de zee, elk met een andere gestalte .” Vier winden komen uit de vier hoeken van de wereld – een gemeenplaats in Babylonische literatuur om de hele wereld aan te duiden. Het vierde dier is bijzonder:

Daarna zag ik in mijn nachtelijke visioenen een vierde dier, angstaanjagend, afschrikwekkend en geweldig sterk, met grote ijzeren tanden. Het vrat en vermaalde alles, en wat overbleef vertrapte het met zijn poten. Het verschilde van alle dieren die daarvoor verschenen waren, en het had tien horens. Toen ik naar de horens keek zag ik hoe een kleine, nieuwe horen tussen de andere opkwam; drie van de oude horens werden uitgerukt om er plaats voor te maken. En in die horen bevonden zich ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak .

Hierna volgt de uitleg van de droom: het vierde rijk komt in opstand tegen God, het onderdrukt de heiligen, wil hun wet afschaffen; dat slaat duidelijk op de Seleucidische vorst Antiochus Epiphanes. Maar God rekent af met dat vierde rijk en geeft de heerschappij aan de Mensenzoon. Die Mensenzoon is in het boek Daniël het volk Israël: “Maar het koningschap ontvangen zullen de heiligen van de Allerhoogste; en zij zullen het koningschap bezitten tot in eeuwigheid en tot een eeuwigheid van eeuwigheden .” Zoals in Nebukadnessars droom gaat het ook hier over vier rijken, nieuw is dat het vierde rijk de heiligen verdrukt. Maar ook hier zal het vierde beest het loodje moeten leggen tegenover God, die dan de heerschappij geeft aan Israël. Zoals de steen die het beeld verpulvert en de hele aarde bedekt, zo treedt hier de Mensenzoon op die gaat regeren: het volk Israël.
Daniëls boodschap zal voor de joden die leefden en onderdrukt werden in die tijd beslist vertroostend en bemoedigend zijn geweest. De Farizeeën en Essenen aanvaardden de boodschap, en keken uit naar Gods interventie. Er waren echter ook andere joden, de Makkabeeën, later Hasmoneeën genoemd, die niet zo enthousiast waren over de boodschap van Daniël. Zij zagen in zijn profetieën een veroordeling van hun politiek. Die politiek bestond er namelijk in zelf de handen uit de mouwen te steken, en met geweld de Griekse verdrukker te verdrijven. In het boek Daniël leek hen geen essentieel aandeel toegekend te worden in de redding, zij waren slechts een ‘kleine hulp’: “Doch, terwijl zij [de Judeeërs] struikelen, zullen zij een kleine hulp vinden; dan zullen velen zich in huichelachtigheid bij hen aansluiten .” Het boek 1 Makkabeeën, dat de Hasmonese strijd verheerlijkt als een bevrijdingsstrijd Gods, noemt wel gedeelten uit het boek Daniël, maar niet de gedeelten waarin een veroordeling van de Hasmoneeën kon worden gelezen. Het kan verkeren. Dank zij de Hasmoneeën slaagde Juda er wonder boven wonder in zich te bevrijden van de Seleucidische onderdrukking. (Nou ja, zo een wonder was het ook weer niet, het Seleucidische rijk was danig verzwakt doordat het van alle kanten belaagd werd). Juda is het ongeveer 80 jaar onafhankelijk gebleven, onder leiding van priestervorsten: het zogenaamde Hasmonese rijk. Een joods koninkrijk, geleid door priestervorsten, dat is dan misschien niet het Koninkrijk Gods dat in het boek Daniël beloofd werd, een theocratie is het in ieder geval. Het duurde allemaal tot de Romeinen de macht overnamen. Tot verbazing van de vromen ging de geschiedenis gewoon door.
Wat gebeurt er als heilige teksten niet uitkomen? Dan gaat men ze herinterpreteren. Omdat de tekst heilig is en dus onaantastbaar, moet de uitlegging ervan verkeerd zijn geweest, zo redeneert men. De vervulling van de profetieën moet dan nog komen. 4 Ezra zou die taak op zich nemen.
Hier zij nog vermeld dat gelovigen door alle eeuwen heen gemeend in het eind der tijden te leven, en steeds opnieuw herkende men het 4e beest, zoals bijvoorbeeld in de opkomst van de islam, waarover Tom Holland een boeiend boek schreef, getiteld ‘Het vierde beest.’ Joodse dichters hadden natuurlijk in het christelijk geworden Romeinse Rijk het vierde beest gezien, Luther had het herkend in de oprukkende Turken.

4 Ezra

De auteur van het boek 4 Ezra stelt zich voor als Sealtiël of ook Ezra – de priester en Schriftgeleerde Ezra van na de ballingschap, die we kennen uit de Bijbel. Hij vertelt hoe hij 30 jaar na de val van Jeruzalem (in 557 v.Chr., door Babylonië) zeven visioenen kreeg. Maar eigenlijk hebben die visioenen betrekking op de eigen tijd van de werkelijke auteur: de verwoesting van de tempel in 70 n.Chr. door de Romeinen. Het is dus een pseudepigrafisch boek. Men dateert 4 Ezra in de jaren 90 van de eerste eeuw, de auteur is dan een tijdgenoot van Johannes.

De oorspronkelijk Hebreeuws tekst en de Griekse vertaling van 4 Ezra zijn verloren gegaan, het boek is tot ons gekomen in andere vertalingen: Latijn, Syrisch, Ethiopisch, Armeens en Arabisch. De Latijnse versie werd opgenomen in de Vulgaat. Toch aanvaardde de katholieke kerk het boek niet als deuterocanoniek, zodat het bij de pseudepigrafen wordt ingedeeld. Luther was er evenmin enthousiast over. Hij vond het niet de moeite het boek te vertalen en hand naar verluid eerder de neiging het in de Elbe te gooien. Nu hoeft men het uiteraard niet eens te zijn met de inhoud van het boek, toch is het zeer de moeite waard om te lezen. Het geeft inzicht in hoe in farizese kringen (waartoe de auteur behoort) kon denken over het einde, maar het is ook gewoon heel mooi, de auteur is een kunstenaar met woorden en is vaak poëtisch.

Herinterpretatie

“In de tweede nacht zag ik een droom: Er steeg een adelaar uit de zee omhoog; deze had twaalf bevederde vleugels en drie koppen. En ik zag hoe hij zijn vleugels over de gehele aarde uitbreidde .” De veelkoppige arend die in een visioen gezien wordt, is het Romeinse Rijk en de ‘drie koppen’ worden doorgaans gezien als de Flavische keizers Vespasianus, Titus en Domitianus. Twaalf vleugels slaan op twaalf koningen. Het ‘vierde koninkrijk’ waarvan Daniël sprak, en toen betrekking had op het Griekse rijk, wordt nu, zoals in het boek Openbaring trouwens, gezien als het Romeinse Rijk:

De adelaar die gij uit de zee hebt zien opkomen, dat is het vierde wereldrijk, dat uw broeder Daniël in een gezicht is verschenen; maar aan hem is het zeker niet zo verklaard als ik u thans wil verklaren of al verklaard heb .

Hoe zal het dan aflopen met die aderlaar?

Daarom zult gij, adelaar, verdwijnen, mèt uw verschrikkelijke vleugels, uw boosaardige kleine vleugels, uw snode koppen, uw wrede klauwen en uw hele zondige lichaam! Zo zal de gehele wereld, bevrijd van uw heerschappij, verlicht ademhalen om daarna uit te zien naar het gericht en de genade van haar Schepper .

Maar hoe zal dit alles geschieden? Eerst moet de Messias zich openbaren. Die gaat afrekenen met enkele vijanden. De tijd van Gods bezoeking zal te herkennen zijn aan tekenen: “Als in de wereld zullen verschijnen onrust in de landen, verwarring bij de volken, aanslagen onder de naties, beroering onder de vorsten, gisting onder de heersers, dan zult gij weten […] .” Het doet natuurlijk denken aan wat Jezus in Matteüs zegt over berichten over oorlogen en oorlogsdreiging: “het ene volk zal tegen het andere ten strijde trekken en het ene koninkrijk tegen het andere, en overal zullen er hongersnoden uitbreken en zal de aarde beven .” Wanneer dat precies zal gebeuren, komt Ezra niet te weten. De Messias in 4 Ezra is een davidische koning die een laatste strijd voert tegen het Romeinse Rijk (‘de aderlaar’), dat vernietigd zal worden. Dan wordt ons ook een blik gegund in wat daarna zal geschieden: het laatste oordeel.

Want mijn Zoon, de Messias, zal zich openbaren met allen die bij hem zijn en Hij zal de overgeblevenen vreugde geven, 400 jaar lang. Na deze jaren zal mijn Zoon, de Messias, sterven en allen in wie mensenadem is. Dan zal de wereld veranderen tot het zwijgen van de oertijd, zeven dagen lang, zoals in het allereerste begin, zodat niemand overblijft. Maar na zeven dagen zal de eeuw die nu slaapt ontwaken en de vergankelijkheid zelf vergaan.
De aarde zal teruggeven die er in rusten,
het stof laat los die er in slapen, […]
Dan verschijnt de put van de pijn
en daartegenover de plaats van verkwikking;
de oven der hel wordt openbaar
en daartegenover het paradijs der zaligheid.

Dan zal de Allerhoogste spreken tot de volken die opgewekt zijn:
Ziet nu en erkent Hem die gij geloochend hebt,
die gij niet gediend, wiens geboden gij veracht hebt!
Ziet nu hierheen en daarheen:
hier zaligheid en verkwikking,
daar vuur en pijn !

Maar voordat dit oordeel plaatsgrijpt – de visioenen bieden geen chronologisch overzicht van wat staat te gebeuren – dient er nog een strijd te worden gestreden, een die in religieuze termen beschreven wordt. Het beeld van de man met de wolken doet natuurlijk denken aan Daniël, die in een nachtelijk visioen ziet hoe met de wolken iemand komt die lijkt op een mensenzoon. Bij hem stond die voor het volk Israël, maar in latere literatuur (zoals in 1 Henoch en in de evangeliën) wordt hij toch gezien als een individu. Er wordt Ezra uitgelegd dat het gaat om een pre-existent figuur die ook soms Gods Zoon wordt genoemd .

Ik zag, zie, die storm bracht uit het hart der zee iets als een mens tevoorschijn; ik zag, zie, deze mens vloog met de wolken des hemels. En waarheen hij zijn aangezicht keerde en keek, daar begon alles wat hij aanzag te beven; en waarheen de stem van zijn mond ging, daar versmolten allen die zijn stem hoorden, zoals was smelt als het in de buurt van vuur komt .

Het lot van de doden

In de tijd van het Oude Testament was het beste waar een mens kon op hopen een lang leven. Daarna was het onherroepelijk afgelopen en verveelde men zich ten eeuwige dage in het stoffige dodenrijk. Maar vanaf de 3e en 2e eeuw v.Chr. ontstonden nieuwe verwachtingen. De Brief van Henoch (1e eeuw v.Chr.) had geprobeerd de rechtvaardigen te troosten: al verbleven zij samen met de goddelozen in het dodenrijk – die hen nog bespotten ook (“zoals wij sterven, zo sterven de rechtvaardigen; wat hebben ze gewonnen door hun daden?”), recht zou geschieden bij de opstanding. Maar het gevoelen groeide dat rechtvaardigen en onrechtvaardigen toch niet gewoon gezellig samen in de Sjeool, het dodenrijk, konden verblijven. Het Boek der Wachters (3e eeuw v.Chr.) had al een onderverdeling aangebracht in het dodenrijk. Voor het eerst lezen we daar dat de doden er wachten op het oordeel. En al is dat oordeel nog niet uitgesproken, de onrechtvaardigen lijden toch al pijn in dat dodenrijk, in tegenstelling tot de vromen die er zich verheugen op het paradijs dat voor hen is weggelegd. Ook in Jezus’ gelijkenis van ‘de rijke man en de arme Lazarus’ blijkt het dodenrijk een onderverdeling te hebben, één deel voor de rechtvaardigen, één deel voor onrechtvaardigen, beiden worden gescheiden door een kloof. Zoals in het boek der Wachters krijgt ook hier – bij Lucas dus – het dodenrijk elementen van de hel: in het dodenrijk (Hades) lijdt de rijke pijn in de vlammen . 4 Ezra staat in diezelfde traditie. Ezra is nieuwsgierig naar wat er gebeurt als de mens sterft. Eens zal er een oordeel komen, weet hij, maar wat gebeurt er met de overledenen in de tussentijd? Op die vraag krijgt Ezra een antwoord:

Over de dood echter heb Ik u dit te zeggen: als de beslissende uitspraak van de Allerhoogste uitgaat dat de mens moet sterven,
als de geest zich van het lichaam scheidt
en terugkeert tot Hem, die hem heeft gegeven,
zal hij eerst voor de heerlijkheid van de Allerhoogste aanbidden;
heeft hij nu tot de verachters behoord,
die de wegen des Allerhoogsten niet bewaard,
die zijn wet versmaad
en de godvrezenden gehaat hebben,
dan geldt voor hen dat zulke zielen niet in de rustkamers binnengaan, maar meteen in smart moeten ronddolen onder voortdurend zuchten en treuren, in zevenvoudige pijn .

Dus, nog vóór het oordeel zal de mens toch al een voorlopig oordeel proeven in de dood. Zowel rechtvaardigen als goddelozen volgen meteen na hun dood een zevenvoudig pad waarin de goddelijke gerechtigheid aan hen wordt betoond, ten goede of ten kwade. De zeven pijnen worden beschreven; de laatste foltering bestaat erin “dat zij van schaamte vergaan, van angst verteerd worden en van vrees verslappen.” De vromen echter wacht een zevenvoudige beloning. Eén daarvan is trouwens “dat zij de kronkelwegen zien waarop de zielen der goddelozen moeten ronddolen en de straf die hen wacht.” De zesde is “dat hun getoond wordt hoe hun aangezicht eens zal stralen als de zon en hoe zij op het licht der sterren zullen gelijken, van nu aan niet meer vergankelijk.” Dat lijkt een vooruitzicht op het oordeel: zij zullen bij God zijn. Ezra krijgt ook nog te horen dat het geen zin meer heeft om op de dag van het gericht voor de zondaars te bidden, daarvoor is het nu te laat. Er zullen trouwens maar weinigen gered worden – zoals ook Jezus lijkt te zeggen .

Theodicee

Het boek 4 Ezra verraadt een diepe worsteling met wat gezien werd als Gods oordeel over Jeruzalem. Wat het boek onderscheidt van andere apocalyptische werken is Ezra’s gedurfde vraag naar hoe rechtvaardig God eigenlijk is. De auteur stelt God daarover enkele indringende vragen. Nu is het zo dat in joodse boeken het onheil dat Israël overkomt telkens weer verklaard wordt vanuit de eigen zonden: het is altijd een straf van God op die zonden. Dat is niet zo vreemd, ook in Tenach vinden we die overtuiging: de val van Jeruzalem, de vernietiging van de tempel en de ballingschap naar Babel, het was alles een straf van God op de zonden van Juda. Ezra betwist niet dat Israël heeft gezondigd, maar hij heeft wel enige bedenkingen bij de straf.

Toen gaf Gij uw stad aan uw vijanden prijs. In die tijd dacht ik: handelen Babels bewoners soms beter? Heeft Hij daarom Sion verworpen? – Toen ik daarna hierheen kwam [in Babel] en de goddeloosheden zag zonder tal en mijn ziel velen zag zondigen, nu al dertig jaar lang, toen ontstelde mijn hart; want ik zag
hoe Gij hen, de zondaars, draagt
en de goddelozen ontziet,
hoe gij uw volk vernietigd
en uw vijanden bewaard hebt,
en aan niemand hebt geopenbaard hoe er in uw plannen een keer gebracht moet worden .
Dat is best een heftige aanklacht tegen God, in de traditie van Job. Maar zoals Job van God de vraag voorgeworpen kreeg wie hij eigenlijk wel dacht te zijn dat hij Gods handelen in vraag stelde, zo treedt hier een engel op die Ezra dezelfde vraag voorhoudt. Hij stelt Ezra een paar onmogelijke vragen, zoals: “Welaan, weeg dan voor mij het gewicht van het vuur, of meet voor mij de maat van de wind.” Dat kan Ezra natuurlijk niet, waarop de engel besluit: “hoe zult gij dan het beleid van de Allerhoogste kunnen bevatten? Want de wegen van de Allerhoogste zijn geschapen voor eeuwig, maar gij, een sterfelijk mens die leeft in de vergankelijke wereld, hoe kunt gij het eeuwige begrijpen?” Job kreeg indertijd ook zo’n antwoord, waarop deze deemoedig erkende: “En ik maar spreken zonder iets te weten, over wondere dingen die ik niet begreep, […] Alles herroep ik, over alles heb ik spijt, zittend in stof en as.” Niet alzo Ezra; hij blijft God maar lastigvallen met zijn vragen. Als hij te horen krijgt dat hij God niet kan begrijpen, kan hij daar niets mee: “Waarom, heer? Waarom werd ik dan geboren? Waarom is de schoot van mijn moeder niet mijn graf geworden ?” Natuurlijk, God heeft de mens de wet gegeven en de mens hoort die wet te houden. Maar Ezra vraagt zich af of God hiermee toch niet iets onmogelijks eist. Mensen hebben van hun voorvader Adam immers een boos hart geërfd, en daar heeft God niets aan gedaan, er wordt een soort erfzonde aangenomen: “Toch hebt gij van hen niet het boze hart weggenomen, zodat uw wet vrucht in hen zou dragen. Want de eerste Adam, belast met een boos hart, overtrad en werd overwonnen, zoals ook al degenen die van hem afstamden.” Elders roept de auteur vertwijfeld uit: “O Adam, wat heb je gedaan? Want al was jij het die zondigde, de val was niet alleen de jouwe, maar ook de onze, jouw nakomelingen .”


Openbaring van Johannes

De auteur en adressant, plaats en tijd van ontstaan

Uniek voor een apocalyptische boek is dat Openbaring van Johannes geen pseudepigraaf is. De lezers kennen de auteur, hij is hun broeder die net als zij in verdrukking verkeert . Wie de Johannes van het boek Openbaring was is niet bekend.
Johannes ontvangt zijn visioenen op het eiland Patmos, een eiland voor de kust van Klein-Azië. Hij richt zijn schrijven met name aan de zeven gemeenten in Asia, gemeenten die in verdrukking zijn. Dat moet de verdrukking zijn die plaatsvond ten tijde van keizer Domitianus. Hij was de eerste keizer die systematisch de keizercultus propageerde in het gehele rijk. Irenaeus vermeldt dat Johannes deze Openbaring schreef “niet zo lang geleden, maar nog bijna tijdens onze generatie, tegen het eind van de regering van Domitianus .” Domitianus regeerde van 81 tot 96. Men neemt aan dat het boek Openbaring geschreven werd tussen 90 en 95. Voor een datering eind 1e eeuw pleit ook het volgende. De kerken die in de zeven brieven aangesproken worden, vertonen kenmerken van een tweede generatie: het geloof dreigt te verslappen. Men heeft de eerste liefde verzaakt, anderen hebben de naam dat ze leven maar zijn eigenlijk dood, of zijn lauw geworden.
Johannes ziet hetzelfde visioen als Daniël, maar dat duidt nu ook op het Romeinse Rijk, dat aan de macht was in de dagen van Johannes: Toen zag ik uit de zee een beest opkomen. Het had tien horens en zeven koppen; het had een kroon op elke horen, en er stonden godslasterlijke namen op zijn koppen. Voor ons is het boek Openbaring raadselachtig. We vragen ons af wat al die beelden en visioenen te betekenen hebben. De lezers of hoorders van het boek in de 1e eeuw waren daar beter mee bekend. Zij konden die beelden in verband brengen met hun eigen situatie. Ik laat een stukje volgen uit mijn boek ‘De ontdekking van het Nieuwe Testament’.

Vreemde visioenen en getallen

‘Openbaring van Johannes’ is een raadselachtig boek. Johannes gebruikt een taal, een beeldtaal, die men kende. Om duidelijk te maken hoe de lezers destijds het boek Openbaring lazen en interpreteerden, en ook betrokken op hun eigen situatie, volgt hieronder een voorbeeld. Het gaat over twee beesten, een komt uit de zee, de ander uit de aarde.
Het tweede beest – daar beginnen we mee – kwam uit de aarde gekropen. Het was een beest dat verwarde: het had twee horens zoals het lam, maar het sprak als een draak. Het dwong de aarde en alle mensen die erop leefden het eerste beest te aanbidden. Dat eerste beest had Johannes al eerder in een visioen gezien: het kwam uit de zee. Het deed denken aan het zeemonster, de Leviathan, de snelle kronkelende slang waarover Jesaja geprofeteerd had. Het beest braakte godslasteringen uit, en dat tweeënveertig maanden lang. Daar lag een zekere troost in, dat zijn macht beperkt was tot tweeënveertig maanden, of 1260 dagen, of geheimzinniger: “een tijd, tijden en een halve tijd.” Was het niet na drie en een half jaar droogte dat lang geleden de profeet Elia een eind had gemaakt aan de heerschappij van Baäl, en een weldadige regen weer leven gaf? Zo zou het ook nu zijn. De zee die het beest had voortgebracht zou bedwongen worden: zij zou als glas worden, had Johannes geschouwd. En daarop zouden diegenen staan die het beest hadden overwonnen: zij zouden wandelen op de zee. Johannes had zijn boek zelfs besloten met te wijzen op een nieuwe hemel en een nieuwe aarde die zouden komen, en “de zee is er niet meer” had hij met stelligheid geprofeteerd. Weldra zouden de duistere machten tot het verleden behoren.

Maar zover was het nog niet. Nog steeds heerste de kronkelende slang. Johannes zag dat dit beest zeven koppen had met daarop godslasterlijke namen. Dat moesten wel de namen zijn die de Romeinse keizers zichzelf gaven: divus (de goddelijke), augustus (de verhevene), of dominus ac deus (Heer en God) zoals keizer Domitianus zichzelf in zijn vermetelheid waagde te noemen. Het beest uit de aarde was de valse profeet. Het verleidde de bewoners van de aarde om het eerste beest te aanbidden. Was met die valse profeet niet de enorme nationale propaganda bedoeld die de mensen tot verering van beeltenissen van keizers moest brengen (“het dwong de mensen het eerste beest te aanbidden”)? Keizers Caligula en Domitianus hadden kolossale beelden van zichzelf laten oprichten om het volk de gelegenheid te geven hen te eren. Iedereen in het Rijk bracht deze keizers hulde, behalve diegenen wier naam was geschreven in het boek des levens van het lam, de christenen. Dat was niet zonder gevaar natuurlijk. “Wie gevangenschap moet verduren, zal in gevangenschap gaan. En wie door het zwaard moet sterven, zal sterven door het zwaard. Hier komt het aan op de standvastigheid en trouw van de heiligen.” Het was zaak voor de heiligen te volharden. De behoorlijk paranoïde Domitianus eiste dat men hem zou vereren, en verdroeg niet dat christenen dat weigerden. Hij vervolgde ze. Hij was niet de eerste die dat deed, Nero was hem daarin voorgegaan. “Laat ieder die inzicht heeft het getal van het beest ontcijferen; er wordt een mens mee aangeduid,” had Johannes uitgenodigd. Het getal was zeshonderdzesenzestig. Je kon dat rustig narekenen: de letters van het Hebreeuwse alfabet, die ook een getalswaarde hebben, gaven als uitkomst voor 666: Neron Quesar (keizer Nero). Maar in wezen ging het om elke machthebber die zichzelf goddelijkheid aanmat.
Zo, op die manier konden de christenen uit de eerste eeuw de beelden van Johannes duiden, ze begrepen de beelden, en wisten dat het over hun eigen situatie ging. Eigen aan het beest met de zeven koppen was echter dat het telkens opnieuw een kop opstak. Andere keizers zouden volgen, keizers die van hun onderdanen eisten dat ze deelnamen aan de keizerlijke cultus, keizers of ook latere machthebbers die elk mens wilden inpassen in hun demonische totalitaire staat. Het boek Openbaring is geschreven voor christenen in de eerste eeuw, maar het heeft christenen uit alle tijden, vooral in tijden van verdrukking, geïnspireerd en getroost. Klijn merkt op dat de personen en toestanden die in het boek genoemd worden niet zozeer historische personen zijn dan wel typen: “deze typen zijn bijna boven-historisch.” Openbaring is dus een troostboek voor vervolgden uit alle tijden. Maar het is geen blauwdruk van de hele wereldgeschiedenis en evenmin wordt over onze huidige maatschappelijke toestand geprofeteerd .

Schrikwekkende beelden: de inhoud van het boek Openbaring

De vier eerste zegels zijn vier ruiters: op een wit paard zit iemand met een boog en een kroon, op een rossig paard zit iemand met een groot zwaard om de vrede weg te nemen. Op een zwart paard zit iemand met een weegschaal, de honger symboliserend, op een vaal paard zit iemand wiens naam ‘dood’ was, en hij bracht de dood. Eind 15e eeuw heeft Albrecht Dürer zijn befaamde houtsnede gemaakt ‘De vier ruiters van de Apocalyps’. Hij herkende in die ruiters zijn eigen tijd, waarin men te lijden had onder oorlogen, honger, dood en ziekte (de pest). Het vijfde zegel gaat over de martelaren die hun bloed gewroken willen zien.
Die martelaren krijgen een antwoord bij de verbreking van het zesde zegel. Hier gebeuren angstwekkende, ‘typisch apocalyptische’ dingen: “er geschiedde een grote aardbeving en de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd geheel als bloed. En de sterren des hemels vielen op de aarde. […] En de hemel week terug als een boekrol, die wordt opgerold, en alle berg en eiland werd van zijn plaats gerukt .” In de synoptische evangeliën lezen we dat ook Jezus wees op deze beroering van de hemelse elementen die de komst van de Mensenzoon zouden voorafgaan. Het is een beeld dat ontleend is aan de profeten, waar deze tekenen de ontzagwekkende (oordeels)dag van de Heer begeleiden. Jesaja beschrijft het nog wat luguberder: “de sterren zullen van de hemel wegrotten en de hemel zal opgerold worden als een boekrol, zoals ook een blad aan de wijnstok oprolt als het verdort .” Met andere woorden: de hemelkoepel zal worden weggerukt van de aarde zoals het beschermend dak van een huis wordt weggerukt door een orkaan. Met dit beeld dat Johannes opneemt, wordt echter niet een ramp geschetst die de moderne mens met al zijn technisch vernuft zou kunnen ontketenen, zoals een atoomoorlog. Het zijn beelden die de toorn van God op de goddeloosheid van de wereld begeleiden. Dan komt het zevende zegel.
Bij het openen van het zevende zegel wordt het een tijdlang stil in de hemel. Dit zegel ontvouwt zich in een nieuwe serie van zeven visioenen: zeven engelen blazen op zeven bazuinen. De bazuinen brengen onheil: hagel, vuur, bloed vallen op de aarde, maar ook worden de tekenen aan de hemel herhaald die we bij de verbreking van de zegels al tegenkwamen. Het gaat dus niet over een verdere ontvouwing van de toekomstige gebeurtenissen, wat reeds gezegd werd, wordt herhaald vanuit een ander gezichtspunt.
Schrikwekkende gedrochten passeren de revue: reuzensprinkhanen met “borstschilden als ijzeren harnassen en het gedruis van hun vleugels was als het gedruis van wagens, wanneer vele paarden ten strijde draven. En zij hadden staarten als schorpioenen en angels .” Hiermee worden toch geen moderne gevechtshelikopters bedoeld, het zijn wezens die samengesteld zijn uit verschillende delen die teruggevonden worden bij de profeet Joël en andere populaire mythologieën. De aanvoerder van deze duistere wezens is “de engel des afgronds; zijn naam is in het Hebreeuws Abaddon en in het Grieks heeft hij tot naam Apollyon:” hij is de gepersonifieerde wachter van de onderwereld (Abaddon), de ‘vernietiger’ (Apollyon) die de dood zaait .
Tussen het zesde en zevende bazuinvisioen ligt een moeilijk te begrijpen intermezzo over een boekje dat Johannes moet opeten en twee getuigen die zullen gedood worden door een beest dat uit de afgrond komt, maar die opnieuw zullen leven. Onderzoekers vermoeden dat dit ouder materiaal is dat Johannes in zijn werk heeft ingelast. De zevende bazuin bestaat uit een lofzang. Een derde serie van zeven schalen zal volgen. Maar eerst ziet Johannes vreemde tekenen aan de hemel.

Het boek Openbaring moet niet gelezen worden als een chronologie van te verwachten gebeurtenissen. De visioenen die we hierna aantreffen bieden geen vervolg, maar wel een aanvulling op wat voorafging. Er wordt de lezer een blik gegund achter de schermen: een blik in de geestelijke wereld.
In dit ondermaanse werden de gelovigen geconfronteerd met het beest uit de zee en het beest uit de aarde. Maar deze beesten blijken verbonden met een draak: de vuurrode draak die in de hemel was – rood is de kleur van de dood – en die daaruit verjaagd werd door de engel Michaël, op aarde neerstortte en vervolgens op aarde de ‘vrouw’, die voor de kerk staat, zocht te doden. Die draak, dat is de duivel, de Satan. Die zit er dus achter. Op de moderne lezer kan dit alles overkomen als wereldvreemde fantasie, voor de lezers destijds was het bittere ernst: zij werden geconfronteerd met de levensbedreigende ‘demonische’ macht van het Romeinse Rijk.

Maar dan wordt nog een teken in de hemel gezien: zeven engelen die de zeven schalen der gramschap Gods uitgieten over de aarde. Het zijn de zeven laatste plagen, daarmede heet de gramschap Gods voleindigd. Dit onheil doet vaag denken aan de plagen van Egypte: kwaadaardige gezwellen, de zee wordt als bloed, de rivieren ook, de zon verzengt de mensen, duisternis heerst, rivieren drogen op, grote hagelstenen vallen.
Eén van de zeven engelen wendt zich vervolgens tot Johannes, om hem Gods oordeel over de grote hoer te laten zien. Die grote hoer is Babylon, Rome. Babylon zal vallen, al haar rijkdom en luister zal vergaan. Hier nu verandert de toon van het boek Openbaring. Het heugelijke nieuws van Babylons ondergang vormt de aanleiding tot het zingen van een loflied, gezongen door een grote schare in de hemel. Want nu wordt de macht van God openbaar: hij heeft het koningschap aanvaard. En er is nog meer: er moet vreugde bedreven worden, “want de bruiloft des lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt .” Jezus, het ‘Woord Gods’ wordt met een aanhaling uit een messiaanse psalm opgevoerd: hij zal hen hoeden met een ijzeren staf: hij velt het vonnis.
Het beest en de valse profeet worden in de poel des vuurs geworpen, maar de draak zelf wordt opgesloten in de afgrond, duizend jaar lang. In die duizend jaar mogen de martelaren met Christus als koningen heersen. Na die duizend jaar wordt de draak, de Satan, losgelaten. Een nieuwe strijd barst los, maar dan wordt tenslotte ook de Satan in de poel van vuur gegooid. Laatste oordeel volgt. Dan schrijft Johannes enkele van de mooiste, troostende woorden:
En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer.
En ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, neerdalen vanuit de hemel bij God, toebereid als een bruid die zich voor haar man heeft versierd.
En ik hoorde een grote stem vanuit de troon zeggen: zie, de tent van God is bij de mensen, en hij zal bij hen wonen en zij zullen zijn gemeenten zijn en God zelf zal bij hen zijn;
En iedere traan zal hij uit hun ogen afwissen; en de dood is niet meer, noch rouw noch geschreeuw noch moeite: de eerste dingen zijn voorbijgegaan !

Het boek eindigt met een belofte van Jezus: “Ja, Ik kom spoedig.” Waarop Johannes het laatste woord heeft en namens alle verdrukten verzucht: “Amen, kom, Here Jezus!”
Dit zou een mooi einde zijn van deze lezing, ware het niet dat er nog een probleem overblijft. Zoals bij Daniël, blijft ook hier de belofte onvervuld. Jezus kan dan bij monde van Johannes wel gezegd hebben: “ja, ik kom spoedig,” de gelovigen in Asia hebben gewacht, en zijn de een na de ander gestorven. Jezus is niet gekomen. Johannes mag dan het gezicht geschouwd hebben waarin de grote hoer van Babylon ten gronde gaat, het Romeinse rijk is rustig nog een aantal eeuwen blijven bestaan, en wat meer is: de hoer heeft zich bekeerd! Het Romeinse rijk is een christelijk rijk geworden. Dat heeft Johannes niet voorzien.
Wat gebeurt er als een profetie niet uitkomt? Er zijn twee mogelijkheden. Een eerste is de profetie te blijven herinterpreteren. In sommige kringen gebeurt dat tot vandaag de dag. Een andere optie is de verwachting op te geven. In de eerste eeuwen hadden joden verschillende opstanden ontketenend tegen het Romeinse gezag, geïnspireerd door evenzovele apocalyptische beloften. Alle opstanden werden in bloed gesmoord. Talloze joden vonden een gruwelijke dood of werden als slaven verkocht. Hun heilige land werd ontvolkt, Jeruzalem werd een heidense stad. Er waren groepen joden die hieruit besloten dat het nooit wat zou worden met het Koninkrijk Gods, of met deze aarde. Was deze aarde trouwens wel geschapen door God? Zat daar niet een ander, verderfelijk figuur achter? De Demiurg? De enige hoop die deze gnostici koesterden, was te verdwijnen uit deze wereld, uit dit eigen lichaam ook, en op te stijgen, door de planetensferen heen, naar God. Daar, in de hemel, zouden zij eindelijk voor eeuwig kunnen rusten. Sommige christelijk groepen volgden hun joodse broeders in deze gedachten. Want van deze wereld, daar verwachten zij niets meer van.

Share This