Ontluikend christendom

10 november 2021

Inleiding Ontluikend christendom
In 334 v.Chr. zette de Macedonische vorst Alexander de Grote voet aan wal in Klein-Azië, op Perzisch grondgebied. Met een goed uitgerust leger zou hij van daaruit in een luttele tien jaar het hele Perzische Rijk veroveren. Daardoor ontstond een nooit gezien wereldrijk waarin oost en west met elkaar verenigd werden. Volken in een onmetelijk groot gebied – van Libië tot aan de Indus – leerden elkaar kennen en beïnvloedden elkaar. De Griekse beschaving en taal veroverden het oosten, de oosterse godsdiensten veroverden het westen; we spreken van het ‘hellenisme’. Met hellenisme bedoelt men een periode van de dood van Alexander de Grote (323 v.Chr.) tot de dood van Cleopatra (30 v.Chr.), al bleef de hellenistische invloed daarna doorgaan. De blik van mensen werd verruimd van de eigen polis (de stadsstaat) of plaatselijke gemeenschap tot een wereldrijk, nationalisme ruimde de baan voor kosmopolitisme. Maar met het verdwijnen van de beschutting van het vertrouwde, van een op mensenmaat ingerichte gemeenschap, voelde de mens zich wat verloren in een te groot geworden wereld. Onzekerheid, vervreemding, een onbestemde angst waren het gevolg. Met de tijd zou ook het geloof in de oude vertrouwde goden, die altijd de basis voor het politieke en sociale leven van de polis hadden gevormd, afnemen – wat merkte men tenslotte van hun zo nodige hulp in dit wisselvallige bestaan? Gedreven door de nood aan redding ̶ aan persoonlijke redding uit allerhande onheil in dit leven, en door de onzekerheid over wat er na de dood kwam, ging men zich richten tot de goden als persoonlijke verlossers zoals men die in de mysterieculten vond. Daar kon men de god of godin van zijn keuze ervaren, en dat was een hele geruststelling. Persoonlijke toewijding, extase, verlichting, maakten het geloof tot iets dat haast tastbaar was, en dus betrouwbaar. Niet dat men andere middelen onbeproefd liet. Men bleef de oude goden offers brengen in de hoop op hun gunsten: genezing, bescherming, leiding in het leven. En men beschimpte ze als ze niet aan de verwachtingen voldeden. Velen zochten hun heil in beschermende amuletten, in magie, en hielden rekening met allerlei voortekenen die de goden in hun welwillendheid toonden aan de mensen.
Maar ook filosofie kon verlossing brengen aan de vertwijfelende mens. Er waren verschillende filosofische scholen, doch alle beloofden zij de ataraxia, de innerlijke gemoedsrust waar de antieke mens zo behoefte aanhad. Filosofen hielden zich nu minder bezig met logica of fysica, de aandacht ging vooral uit naar ethiek: hoe kon men zijn leven hier op aarde het best inrichten om zo weinig mogelijk angst te ervaren? De boodschap van de filosofen was dat de mens zijn denken zodanig kon trainen dat hij de staat van apatheia kon bereiken: de afwezigheid van hartstochten, die de mens uiteindelijk alleen maar vermoeien. Maar al kenden filosofische ideeën een vrij wijde verspreiding, ze werden slechts door de elite enigszins begrepen, en zelden met succes toegepast.
Het joodse geloof, dat altijd al een vreemd verschijnsel was geweest in de heidense wereld – Joden hadden maar één God ̶ groeide uit van een plaatselijke religie (die van Judea) tot een wereldgodsdienst, vooral in de diaspora, in de verstrooide Joodse wereld buiten Palestina. De Hebreeuwse Bijbel werd in het Grieks vertaald: de Septuaginta, en die zou de belangrijkste factor worden in de verspreiding van het joodse geloof onder heidenen. Proselieten, godvereerders (geheel of gedeeltelijk tot het jodendom bekeerde heidenen) en later de christenen, konden nu in hun eigen taal kennis nemen van oude heilige boeken. De Thora, de eerste vijf boeken van het Oude Testament, werd op een filosofische manier uitgelegd; door middel van allegorie, een zinnebeeldige uitleg, haalde men allerlei diepe wijsheden uit de heilige Schrift. Die wijsheden kwamen wonderlijk genoeg overeen met toen gangbare Griekse filosofische opvattingen. Dat was trouwens niet zo vreemd; men geloofde dat Griekse filosofen zoals Pythagoras en Plato hun wijsheid bij Mozes vandaan hadden gehaald.
Bepaald opmerkelijk was dat uit een kleine joodse beweging de grootste wereldreligie zou groeien: het christendom. Christenen zagen in Jezus de lang verwachte Messias. Ook hij was een persoonlijke verlosser, zoals de goden van de mysteriereligies. Alleen hadden christenen onwaarschijnlijk veel aandacht voor de verschopten der aarde, armen, slaven, vondelingen ook. En in navolging van het jodendom organiseerden zij praktische hulp aan hulpbehoevenden. Aanvankelijk sprak deze religie vooral de minder gegoeden aan, maar al vlug werden ook intellectuelen die wat teleurgesteld waren in de vele filosofische scholen, erdoor aangetrokken. Christenen, deze simpele lieden, leken wel praktisch uit te werken waarover filosofen alleen maar oeverloos kletsten, bijvoorbeeld in hun door het evangelie geïnspireerde ethiek. Grieks sprekende hellenistische Joden verspreidden de boodschap van Jezus in de Romeinse wereld. Maar met het groeiend succes van het christendom nam ook de kritiek toe, vooral van enkele heidense filosofen die mee de weg bereidden voor vervolgingen vanuit de overheid. Het was immers ongehoord dat christenen weigerden de goden te eren, die toch al eeuwenlang hun weldaden aan het mensengeslacht hadden bewezen. Het christendom was iets nieuwerwets en dus verdacht, het was ook nogal onlogisch en deed beroep op geloof in plaats van de rede, en wat wellicht nog erger was: christenen vormden met hun sterke organisatie een staat binnen de staat. Dat was ondermijnend voor de Romeinse samenleving. De intellectuelen onder de christenen namen de verdediging van hun geloof op. Niet dat zij daarmee veel indruk maakten op hun heidense tegenstrevers, maar door zich te verdedigen met rationele, filosofische argumenten brachten zij in het christelijk geloof een filosofische component en systematiseerden zij hun geloof, wat nog van pas zou komen in het weerleggen van een vloed van ketterse stromingen in eigen gelederen.

In het begin van de 2e eeuw n.Chr. schreef de christen Aristides zijn apologie, een verdedigingsrede gericht aan keizer Hadrianus. Of zijne doorluchtige hoogheid dan niet wist dat de mensheid bestond uit drie klassen van mensen? “Want het is ons duidelijk, Sire, dat er drie mensengeslachten zijn in deze wereld: namelijk zij, die de goden aanbidden, welke bij u in ere zijn, en joden en christenen. ” Heidenen geloofden in tal van goden, al tendeerden sommigen naar een vorm van monotheïsme waarin één God regeerde over mindere goden, joden en christenen aanvaardden slechts één God, waarbij christenen natuurlijk ook de Zoon van God de verschuldigde eer betoonden. Die christenen, dat was iets nieuws. In een van zijn preken zou Petrus gezegd hebben: “Alles wat Grieken en Joden betreft is oud; wij zijn de christenen die Hem als een derde geslacht op een nieuwe manier vereren. ”
***

De indeling in heidenen, joden en christenen zal ook ik in dit boek aanhouden. Hoe beleefden deze drie ‘mensengeslachten’ het ondermaanse bestaan in de eerste eeuwen van onze jaartelling, zo ongeveer van de 1e tot 4e eeuw? Hoe leefden zij, wat geloofden zij en hoe dachten zij? Natuurlijk, het waren mensen zoals wij, maar hoe anders stonden zij in het leven dan wij in deze moderne tijden. Men kan de vraag stellen waarom wij ons daarvoor zouden interesseren, voor hoe mensen in die lang vervlogen eeuwen hebben geleefd? Welnu, vooreerst omdat het onwaarschijnlijk boeiend is; de moderne mens valt van de ene verbazing in de andere, en staat soms verbluft als hij ontdekt hoe verschillend van ons mensen toen tegen het leven aankeken. Een tweede reden is dat in diezelfde tijd het Nieuwe Testament ontstond. En kennis van hoe de mensen toen leefden, geloofden en dachten, draagt heel wat bij aan verheldering van dat Nieuwe Testament. Wij zullen daarnaast ook nagaan hoe christenen – en sommige heidenen – in de eerste eeuwen de boeken van dat Nieuwe Testament lazen, begrepen of bekritiseerden.

Drie thema’s worden in dit boek behandeld: hoe mensen toen leefden, wat zij geloofden en hoe zij dachten – of filosofeerden, en die thema’s worden in zes hoofdstukken uitgewerkt:

– Dagelijks leven in de eerste eeuwen n.Chr. – over het leven van de gewone man en vrouw
– Joods godsdienstig leven ̶ “Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is één!”
– Religieuze groepen in Palestina – over farizeeën, sadduceeën en andere groepen in de Joodse samenleving
– Grieken, Romeinen en hun goden ̶ over geloof en bijgeloof
– Filosofische scholen – en hun confrontatie met het vroege christendom
– Christenen, het derde geslacht – de veelvormigheid van een nieuwe religie

Het eerste hoofdstuk gaat over het praktische leven van de mens in de oudheid. We vangen aan met het gezin. We bekijken hoe kinderen van joden, heidenen en christenen opgroeiden, hoe meisjes en jongens opgevoed werden, welk onderwijs zij kregen, of zij verliefd werden, hoe zij trouwden en niet zelden weer scheidden, en hoe zij helaas al te vaak te vroeg stierven. Wat was de plaats van de vrouw in gezin en maatschappij? Hoe stond men tegenover contraceptie, abortus en zelfs kindermoord? Hoe werden slaven, die vaak deel uitmaakten van een gezin, behandeld? We gaan ook na hoe doden werden begraven en hoe graven eruit zagen. We bekijken hoe mensen – armen en rijken – woonden in Palestijnse dorpen en in Romeinse steden. Palestina maakte deel uit van het Romeinse Rijk, en daarom gaan we in op enkele aspecten daarvan die we ook in het Nieuwe Testament aantreffen. We kijken naar de organisatie van de Romeinse samenleving in het algemeen, gaan na hoe het Romeins burgerschap werd verworven en hoe het leger georganiseerd was. Hoe stond het met reizen destijds? Was dat praktisch of juist gevaarlijk? We bekijken het Romeins geldsysteem en hoe de belastinginning georganiseerd was. Ten slotte geven we aandacht aan de verenigingen, die toch voor enige sociale cohesie zorgden in het uitgestrekte Romeinse Imperium.

In een tweede en derde hoofdstuk gaat het over hoe Joden hun religie hadden vormgegeven. Het hoofdstuk ‘Joods godsdienstig leven’ behandelt zaken als: de tempel, synagoge, sanhedrin en de joodse feesten. Er wordt uitgelegd wat het belang was van de joodse wet en hoe die werd toegepast; de verschillende visies op de Messias komen aan bod, evenals de verschillende voorstellingen over een voortbestaan na de dood. Christenen zouden heel wat dingen van de joden overnemen; maar niet alles. Een volgend hoofdstuk handelt over de verscheidenheid aan religieuze groepen binnen het jodendom. Bekend zijn natuurlijk de farizeeën, sadduceeën en essenen, maar er waren er meer. Gemeenschappelijk hadden al deze groepen het geloof in één God en het aanvaarden van de Thora als het woord van God. Maar in de interpretatie of implementatie van de Thora verschilden ze nogal van mening.

Er waren natuurlijk wel een aantal overeenkomsten tussen joden en heidenen: beide groepen kenden een tempeldienst (alleen christenen vonden dat zij zelf tempels van de Heilige waren), beide vierden hun religieuze feesten en kenden een gelijkaardige evolutie in het denken over leven na de dood. Maar een groot verschil was dat joden en christenen in één God geloofden, terwijl heidenen een keur aan goden en godinnen vereerden. Daar hing mee samen dat de ene joodse en christelijke God een ethische God was: hij had de mens geboden gegeven. Maar de goden der heidenen konden liegen en moorden als het hen zo uitkwam, en sommigen genoten van hun seksuele escapades. In het heidendom waren het de filosofen die zich over ethiek, over het juiste leven, bezonnen. Het hoofdstuk over de heidense godsdiensten ‘Grieken, Romeinen en hun goden’ behandelt de tempels waarin allerhande godenbeelden huisden. We leren hoe heidenen offers brachten, hoe zij orakels raadpleegden, magie bedreven (vervloekingen incluis), hoe bijgelovig zij waren, en hoe zij zich het leven na de dood voorstelden – als ze er al in geloofden. Ook wordt aandacht gegeven aan verschillende culten: de keizercultus, de geheimzinnige mysterieculten en de esoterische zoektochten van de elite.

In een vijfde hoofdstuk bekijken we de verschillende filosofische scholen uit de eerste eeuwen. Ter verheldering gaan we een aantal eeuwen terug in de tijd, om te ontdekken wat de grote filosofen Socrates, Plato en Aristoteles allemaal hadden beweerd. Maar het gaat toch vooral om hoe hun filosofieën in de eerste eeuwen van onze jaartelling werden uitgelegd en geïnterpreteerd. Middenplatonisme, neoplatonisme, de cynici, stoïcijnen, epicureeërs, sceptici en neopythagoreeërs komen allemaal aan bod. We zullen zien dat sommige stromingen ook het christendom hebben beïnvloed, maar er waren ook filosofen, zoals Celsus en Porphyrius, die zeer vijandig stonden tegenover het christendom en felle kritiek leverden op de Bijbel. Kerkvaders zagen zich gedwongen in de pen te kruipen om daartegen in het verweer te gaan.

Het laatste hoofdstuk gaat over de eerste christenen en de enorme diversiteit binnen dat christendom. Hoe lazen christenen het Nieuwe Testament? Hoe beleefden zij hun eigen nieuwe geloof? Dat verschilde van groep tot groep, en ontwikkelde zich door de tijd heen. Hierover kan heel veel verteld worden, teveel voor dit boek. We willen of kunnen hier geen beknopte ‘vroege kerkgeschiedenis’ bieden, maar beperken ons tot twee belangrijke lijnen: het jodenchristendom met de invloeden daarvan op latere christelijke groepen, en de invloed van het Grieks-filosofisch denken van die tijd – dat we in het vorige hoofdstuk ontdekt hebben – op de interpretatie van het Nieuwe Testament. Er waren aan de ene kant christelijke groepen die nogal down to earth bleven, maar veel andere groepen lazen hun heilige Schriften vanuit hun eigen Grieks-filosofisch (middenplatonisch) denken. Sommige groepen gingen daarbij zo ver dat er nog slechts een dunne draad bleef tussen hun overtuigingen en de boodschap van het Nieuwe Testament, waarvoor zij door de meer ‘orthodoxe’ gelovigen ijverig verketterd werden.

In deze zes hoofdstukken wordt heel wat materiaal aangereikt. Natuurlijk valt over elk onderwerp heel veell meer te vertellen, maar in één boek kan onmogelijk op elk onderwerp uitgebreid worden ingegaan. Dat is ook niet de bedoeling. Hier wil een eerste kennismaking geboden worden met de wereld van de eerste eeuwen van onze jaartelling, waarin heidenen, joden en christenen met elkaar moesten leren leven. De lezer die zich over bepaalde zaken diepgaander wil informeren, vindt in de bibliografie achterin per hoofdstuk voldoende literatuur die hem of haar verder zal helpen.

Het leven, geloven en denken van mensen in de eerste eeuwen is zonder meer fascinerend. Het doel van dit boek is dat fascinerende leven te ontdekken, en zo een ruime context te schetsen waarbinnen het Nieuwe Testament is ontstaan, gegroeid en geïnterpreteerd.

Daniël De Waele

Share This