Voorwoord
Eindeloos strekte zich de wijde wereld naar alle kanten uit. Grote en kleine rivieren zochten traag kronkelend hun weg doorheen het vlakke land. Heel in de verte kon men vaag de lange lage bergkammen ontwaren die de wereld omkransten. De lucht trilde in de hitte van de middag, maar het water gaf leven. Insecten zoemden en staken, watervogels vlogen klapwiekend op voor dieren die te dichtbij kwamen om hun dorst te lessen. Mensen bevloeiden hun akkers en dankten de goden voor rijke oogsten en de rijpe vruchten die de takken deden doorbuigen onder hun gewicht. Toch werd het water van een zegen soms een vloek als het buiten de oevers trad en heel het land blank zette. Mensen hadden de goden nochtans heel wat offers gebracht om zich van hun zegen te verzekeren, maar misschien niet genoeg.
Hoog boven dit alles strekte zich de oneindige hemel uit waar overdag de zonnegod langzaam doorheen reisde en ’s nachts de maangod begeleid werd door myriaden fonkelende sterren die samen traag verschoven. Zoals die sterren aan het hemelruim waren de goden: talloos. Priesters beijverden zich om met een rietstengel in vochtige klei ellenlange lijsten met godennamen op te tekenen. Zij hielden ook lijsten bij van de talrijke demonen die de mensen heimelijk beloerden om ze onverhoeds op te schrikken en met kwalen of ander onheil te besmetten. En dan waren er nog de dodengeesten die, jaloers als ze waren op de levenden, hen verontrustten met nare dromen die weinig goeds voorspelden.
In de hemel verbleven de goden, op aarde woonden de mensen, en onder de aarde heersten ook wat goden, maar vooral zuchtten daar de doden in hun donkere rijk. Het was het beklagenswaardige lot van elke sterveling daar op een dag in af te dalen. Hemel, aarde en dodenrijk waren met elkaar verbonden. Mensen baden tot goden in de hemel en tot doden in de onderwereld. Goden en doden beantwoordden de smeekbeden van de levenden – of niet; dan hielden zij zich doof voor hun klachten. Het was altijd wel wat zoeken naar de oorzaak daarvan. Had men gezondigd? Een taboe doorbroken? Was de godheid verongelijkt door een gebrek aan lofprijs en offers? Waren de doden te schaarse voedseloffers aangeboden? Waren zij met te weinig rouwmisbaar begraven? Gelukkig konden talloze priesters die gespecialiseerd waren in al die dingen uitkomst bieden, de zwakke bijstaan in zijn angst en ontreddering.
Zo gingen de tijden voorbij. Goden bleven goden, mensen werden doden, doden bleven doden. Zo was het altijd geweest, zo zou het altijd blijven. Er was dus geen geschiedenis, geen toekomst, er was alleen een steeds weerkerende herhaling van het eeuwige nu.
Toen, aan de rand van deze wereld, in een klein gebied dat men Juda noemde, begonnen profeten eigenaardige dingen te profeteren. Vreemde woorden die men nooit eerder vernomen had werden nu gesproken. Zonderlinge ideeën werden verkondigd. Welke godheid had deze geheimenissen aan profeten geopenbaard? Welke macht in de hemel had deze zieners de beelden getoond van een nieuwe wereld? Men werd er wat onrustig van, daar in dat kleine Juda, want de bekende wereld leek te wankelen. En inderdaad zou mettertijd het oude vertrouwde wereldbeeld dat enkele millennia lang de mensheid op zijn gang door het leven had begeleid, wegdeemsteren, het zou verdwijnen en zou niemand meer in de zin komen. Wat voor vreemde openbaringen waren dat, waarover deze profeten profeteerden?
De hemel werd zo goed als leeg, de onderwereld zo goed als vergeten. Het nieuwe dat nu aanbrak, dat door de Judeeërs aanvaard werd, eerst aarzelend, dan steeds enthousiaster, daarover wordt in dit boek verhaald.
***
Inleiding
De Bijbel, deze eeuwige klassieker, is niet uit het niets ontstaan, zij heeft haar wortels in de culturen van een ver verleden, in de wereld van het Midden-Oosten. De oude beschavingen van de Sumeriërs, Babyloniërs, Assyriërs, Arameeërs en Kanaänieten vormden één groot cultuurgebied waar ook Israël en Juda deel van uitmaakten. Maar ook Hettieten en het geografisch zo geïsoleerde Egypte waren belangrijke beschavingen. Omdat Egypte in veel opzichten – ook religieus – toch best een wereld apart was, geven we daar minder aandacht aan dan aan Mesopotamië, dat een veel grotere invloed op Israël en Juda heeft uitgeoefend. Die invloeden waren soms vrij direct, meestal indirect. Wetgeving, allerlei gebruiken, samenstelling van gezinnen, verhalen die verteld werden, de manier van wonen, van strijden, van opvoeden, van zoeken naar genezing, zoeken naar bescherming tegen boze machten, de manier van geloven ook, vertonen heel wat overlappingen. Dat is natuurlijk niet zo verwonderlijk, Israël en Juda maakten immers deel uit van de wereld waarin zij waren ingebed. Vandaar dat er zoveel analogieën zijn tussen religieuze teksten uit die oude culturen en de tekst van de Bijbel. Kennis van die oude oosterse culturen zorgt ervoor dat we de Bijbel veel beter naar waarde kunnen schatten, en ontdekken waarin zij naast alle overeenkomsten dan toch uniek is. Want de Bijbel, of de boodschap ervan, loopt niet naadloos samen met wat men in die oude culturen allemaal geloofde; de beleden waarden en waarheden zijn lang niet altijd dezelfde. De Bijbel biedt iets unieks, het biedt een radicaal ander zicht op de werkelijkheid waarin de mens leeft.
Reeds lang vóór de ballingschap (rond 600 v.Chr.) hadden Israëlieten en Judeeërs mondelinge tradities aan het papyrus toevertrouwd. De Israëlieten zouden door de Assyriërs in ballingschap worden weggevoerd en opgaan in de menigte volken. Zij verdwenen van het wereldtoneel. Maar toen de Judeeërs een eeuw later door de Babyloniërs naar het verre Babel werden getransporteerd, ontstond aan het Judese hof aldaar een indrukwekkende literaire activiteit. Psalmen, profetieën, de geschiedenis van Israël en Juda, het werd daar allemaal geredigeerd. Men bewerkte zelfs nieuwe epen die men in Babel had leren kennen, zoals over de schepping, een zondvloed. In de Perzische tijd (539-333 v.Chr.) zouden de priesters en Schriftgeleerden die teruggekeerd waren naar Juda zich met vernieuwde ijver toeleggen op het schrijven, redigeren en kopiëren van religieuze werken. Vanaf de tijd van de Judese ballingschap spreken we over het ‘Jodendom’. De Bijbel is dus uiteindelijk een product van dat Jodendom. Het unieke van deze literatuur komen we pas op het spoor als we het geloof van Israël en Juda plaatsen in de context waarin het ontstaan en gegroeid is: de oud-oosterse wereld. Samuël Kramer (1897-1990), Assyrioloog en expert in de Sumerische taal, zei daarover dat het een mirakel was hoe de Bijbel eeuwenoude vaste kaders en conventionele schema’s doorbrak, om open te bloeien in een oeuvre met een dynamisme, met een creatieve kracht, die zonder gelijke is in de geschiedenis van de wereld. Dat dynamisme, die creatieve kracht, willen we in dit boek gaan ontdekken. Dat doen we door terug te gaan naar de verre wortels van het Jodendom, dat zijn de rijkjes Israël en Juda, maar ook de nog oudere culturen waarin die twee rijkjes zijn ontstaan. Dat doen we aan de hand de volgende hoofdstukken.
In de 12e eeuw de daverde wereld van het Midden-Oosten op haar grondvesten. Zeevolken, door klimaatwijzigingen gedreven op zoek naar nieuw land, spoelden telkens weer in golven aan op de kusten van Egypte en de Levant. De Levant is het kustgebied aan het oosten van de Middellandse Zee, tussen Klein-Azië (Turkije) en Egypte. Veel steden werden verwoest en bleven desolaat in puin liggen, eens machtige rijken plooiden zich terug op hun kernland. Daardoor ontstond in Kanaän, het zuidelijk deel van de Levant, een machtsvacuüm waarin nieuwe staatjes konden gevormd worden: Ammon, Moab, Edom en ook Israël en Juda. In het eerste hoofdstuk vertellen we hoe de wereld van het Midden-Oosten drastisch veranderde in die tijd, en hoe Israël en Juda zich toen konden ontwikkelden en groeiden. Hun onafhankelijkheid zou echter niet blijven duren; verschillende grootmachten wisselden elkaar af in hun overheersing over “de vier hoeken van de wereld” – waarmee men de hele wereld bedoelde: Assyrië, Babylonië en Perzië. (De Griekse overheersing valt buiten het bestek van dit boek). Een centraal gebeuren in de beleving van de Judeeërs of Joden was hoe zij door de Babyloniërs als ballingen gedeporteerd waren naar Babel, maar dank zij de Perzen triomfantelijk naar hun eigen landje konden terugkeren. Er circuleerden ook verhalen over nog veel vroegere tijden, over hoe Abraham door God naar dat ‘beloofde land’ was gebracht, hoe zijn verre nakomelingen vanuit Egypte opnieuw door God naar dat land geleid waren, hoe dat land in die begintijd werd geregeerd door rechters, een tijd waarin God nog koning was. Het waren verhalen die heel nuttig waren voor de uit Babel teruggekeerde ballingen, die verhalen bevestigden namelijk hun rechten op het land.
In de beschrijving van de geschiedenis van Israël en Juda kan men twee sporen volgen. Het ene volgt getrouw het verhaal zoals dat in de Bijbel beschreven staat. Israël is dan ontstaan uit de verre voorvader Abraham. In allerlei intrigerende verhalen wordt beschreven hoe zijn familie zich ontwikkelde tot een volk, dat door honger gedreven naar Egypte uitweek, daar in slavernij terechtkwam tot het weer uit Egypte werd bevrijd en optrok naar het beloofde land in Kanaän, alwaar het een eigen staat, later twee staatjes zou vormen. Een ander spoor is het kritisch-historische. Daarin gaat men uit van archeologische gegevens (die staan dan voorop), aangevuld door een kritische lezing van de Bijbel. Het eerste spoor is een geloofshouding, het tweede is een puur wetenschappelijke insteek. In dit boek wordt het tweede spoor gevolgd. Dat betekent geenzins dat de verhalen over Abraham, Mozes en andere patriarchen betekenisloos zouden zijn, hun rijke inhoud heeft ook de moderne mens nog steeds wat te zeggen. Men hoeft maar het thema slavernij te noemen dat in het boek Exodus aan bod komt, en waarvan we ons nu pas lijken af te vragen wat de westerse mens eigenlijk bezielde met zijn slavenhandel. Om heel deze rijkdom van de bijbel te beschrijven zou een theologisch boek nodig zijn. Hier wordt echter geen boek ter bezinning geboden, wel een boek dat probeert helderheid te verschaffen over hoe mensen vroeger leefden en geloofden, en hoe hun geschiedenis waarschijnlijk (want wetenschap blijft altijd voorlopig) gegaan is. Ik noemde al dat de Bijbel een product is van het Jodendom, van hoe Joden destijds hun wereld en hun geschiedenis concipieerden. Hun wereldbeeld, godsbeeld, beeld van de geschiedenis, wordt hier geplaatst in de ruimere wereld van toen. Doel is daardoor een beter begrip te krijgen van de eigenheid van de Joodse samenleving en van haar heilige schrift, de Bijbel.
In een tweede hoofdstuk kijken we hoe mensen leefden in die lang voorbije tijd, zowel in Mesopotamië als in Israël en Juda. We gaan na hoe gezinnen en families eruitzagen, hoe mensen trouwden, seks hadden en eventueel ook weer scheidden. We leven mee met de zorgen rondom zwangerschap, miskramen, abortus, maar we verheugen ons samen met de nieuwe vaders en moeders over de geboorte, en zuchten met hen over de zorgen omtrent de opvoeding. We bekijken hoe het toen gesteld was met het onderwijs, hoe men slaven behandelde, en hoe men beroep deed op allerlei middeltjes, magie en gebed om zieken te genezen. Vaak genazen ze niet, stierven ze en werden ze begraven; ook begrafenisrituelen leren we kennen. En verder ontdekken we hoe de mensen leefden, dag in dag uit, op hun land, in de dorpen, in de steden, zowel in de kleine Israëlitische en Judese steden, als in de meer indrukwekkende steden van de grotere Mesopotamische rijken. Dan is er nog de oorlog. Palestina was geen rustig gelegen achterafgebied, het vormde een belangrijke doorgang tussen zuid en noord, tussen zuid en oost, zowel voor handelskaravanen als voor legers. Grootmachten waren er altijd op uit dit belangrijke gebied in te lijven, gewapenderhand. De profeet Jesaja kon wel dromen over een tijd waarin zwaarden tot ploegijzers werden omgesmeden en speren tot snoeimessen, maar zover was het nog lang niet: zwaarden, speren en ander wapentuig bleven van groot belang. We bekijken hoe oorlogvoering in die tijd plaatsvond.
Alle volgende hoofdstukken zijn gewijd aan religie. Dat is veel, maar daar is ook een heleboel boeiends over te zeggen. Hoofdstuk drie beschrijft een wereld vol goden en magie. We maken kennis met de belangrijkste goden van het Mesopotamische pantheon, ontmoeten enkele huisgoden, maar leren tevens gevaarlijke boze geesten kennen en gelukkig ook de bezweringen waarmee we ze op afstand kunnen houden, of als het daarvoor te laat is, hen te excorceren. In het vorige hoofdstuk zagen we hoe mensen begraven werden, maar nu dalen we zelf af in het sombere dodenrijk, het rijk waar mensen na hun dood tot in eeuwige dagen verbleven, zowel in Mesopotamië, Egypte, als in Israël. Zolang mensen nog boven, op aarde leefden, konden ze de wil van de goden leren kennen. Talloze vormen van divinatie hielpen daarbij, waarvan enkele bijzondere, zoals dromen en profetieën, ook in Israël zicht gaven op wat God met de mens voorhad. Uiteraard hadden goden, als zij op aarde vertoefden, hier een woonplaats nodig. In Israël waren dat eenvoudige tempels, maar in Mesopotamië waren de tempels enorme gebouwencomplexen, waarnaast vaak een traptoren stond die naar de hemel priemde, ten behoeve van de goden die daarlangs konden neerdalen: de ziggoerat. Dat kende men niet in Egypte, maar hun tempels waren niet minder indrukwekkend en de pyramiden, kollosale graftomben van de farao’s, zijn nog steeds adembenemend. Tenslotte kijken we ook naar de bedrijvigheid van priesters in die tempelcomplexen.
In het vierde hoofdstuk gaan we nader in op de geloofsbeleving van de mensen. Hoe zagen zij de goden, hoe ervoeren zij die, welk impact hadden de goden op hun leven? We zien de geboorte van het besef van zonde en schuld, en ontdekken dat de goden soms ook afwezig konden zijn, dat zij zwegen, onbereikbaar voor de smeekbeden van de gelovige. Ook Israël kende het wanhopig gebed: “Word wakker, Heer, waarom slaapt U?” We bekijken ook enkele andere gebeden, waarin we getroffen worden door de zielenroerselen van mensen die lang geleden leefden: hun zorgen, hun angsten, hun hoop. Tussen goden en koningen bestond een speciale band. Koningen regeerden namens de goden, voerden op hun bevel oorlogen, bouwden of herstelden op hun aanwijzingen tempels. Mesopotamische koningen stonden zo dicht bij de goden dat ze een enkele keer ook vergoddelijkt werden. In Egypte was de farao sowieso goddelijk. Maar in Israël kwam de koning nooit verder dan als een zoon van God geadopteerd te worden. Tenslotte gaan we nog in op wat onder wetenschappers controversiële onderwerpen zijn: het heilig huwelijk en sacrale prostitutie in Mesopotamië.
Een korter, vijfde hoofdstuk gaat over het zoroastrisme. Dat was de godsdienst van de Achaemenidische Perzen, met wie de Judeeërs als ballingen in Babel te maken kregen. Men kan wel zeggen dat het zoroastrisme een heel andere godsdienst was dan het polytheïsme van de Mesopotamische volken. Boeiend is dat het zoroastrisme nogal invloed lijkt te hebben uitgeoefend op het Joodse geloof, dat sinds die tijd, sinds de ballingschap, een aantal nieuwe dingen in haar godsdienst opnam: een geloof in een strijd tussen engelen en demonen, een pre-existente Messias, de nadruk op moraliteit in de godsdienst, en een nieuwe visie op de dood die niet langer het onherroepelijk einde was maar gevolgd werd door een oordeel dat de mens bracht in de hemel of de hel.
En dan is er het geloof van Israël zelf. In de vorige hoofdstukken zagen we dat hier heel wat overlappingen zijn met het geloof van Mesopotamische volken, al hebben we ook verschillen ontdekt. Maar in hoofdstuk zes bespreken we een belangrijk verschil dat nog niet aan de orde gekomen is: Israëls overtuiging dat er slechts één God bestaat, dat alle andere zogenaamde goden ‘nietsheden’ zijn, over wiens beeltenissen de profeten zich vrolijk maakten. Maar hoe is Israël daar op gekomen, op het idee dat er maar één God is? We bekijken een verrassende evolutie binnen Israël zelf van polytheïsme (verschillende goden worden aanbeden) naar monolatrie (het aanbidden van slechts één God onder de vele), tot monotheïsme (het geloof in het bestaan van slechts één God). Enkele bijzondere gebeurtenissen in de geschiedenis hebben de bedding gevormd waarin deze evolutie mogelijk werd.
In hoofdstuk zeven maken we kennis met de literatuur van Mesopotamië. Die is ongelooflijk rijk, maar we beperken ons tot de literatuur die over de goden gaat, en dan nog voor zover die interessant is om te vergelijken met Bijbelse verhalen. Het zijn verhalen, mythen, epen, die men ook elders verspreid in Nederlandse en Engelse boeken kan vinden, maar die hier tot gerief van de lezer werden bijeengebracht. Dat wil zeggen: de relevante passages uit die epen worden hier weergegeven, want de oosterse epen zijn erg lang en repetitief. Een mythe is niet alleen een verhaal over goddelijke of mensenlijke helden, het is vooral een manier om de wereld te begrijpen, om te verklaren waarom zij geworden is zoals ze is. De mythen die ons bezighouden zijn die over de oertijd: de schepping, het paradijs, de zondvloed, over de strijd tegen zeemonsters. Het zijn verhalen die bijbelschrijvers geïnspireerd hebben, maar die ze niet klakkeloos hebben overgenomen. Waarin ze dan verschillen wordt onderzocht. Daarnaast is er ook een rijke wijsheidsliteratuur: oud-oosterse fabels, theodicee, wijsheidsspreuken komen aan bod en worden vergeleken met bijbelse versies. Tenslotte bekijken we ook enkele wetteksten. Voor de moderne mens horen wetten niet bij ‘religieuze literatuur’, maar de mens van de oudheid wist dat die wetten door de goden, of door God, waren geschonken aan de mensheid, vandaar dat we ze in dit hoofdstuk plaatsen. Ook hier vergelijken we Israëlitische of oudtestamentische wetten met de wetgeving van andere rijken.
Het laatste hoofdstuk gaat over priesters en profeten van Israël. We hebben het in vorige hoofdstukken al gehad over priesters en profeten bij andere volken uit het Midden-Oosten, en hier en daar kwamen die van Israël al even aan bod, maar hier gaan we er specifiek op in. We onderzoeken wie priester kon zijn, wat de taken waren van priesters en Levieten, wat de verantwoordelijkheid was van de hogepriester, hoe het stond met lager tempelpersoneel. We gaan ook in op een belangrijk onderscheid dat in die oude wereld gemaakt werd tussen heilig en profaan, een onderscheid dat we ook in Israël aantreffen. Voedselwetten en reinheidswetten waren daar van afgeleid. Ook de offercultus van Israël komt aan bod. Wat de profeten betreft kijken we hoe ze geroepen werden en ontdekken dat sommige profeten op een nogal bizarre manier door Gods geest in vervoering werden gebracht. We onderzoeken wat een profetie eigenlijk is, wat daarin Gods aandeel was en wat de verantwoordelijkheid van de profeet was. Tenslotte hebben we het over de geheimzinnige kracht die school in het woord en het teken, iets dat de moderne mens totaal vreemd is, maar wat toen wel de macht van de profeten uitmaakte en waar men beducht voor was.
In het afsluitend hoofdstuk hernemen we enkele belangrijke zaken die we op onze reis door de oud oosterse wereld ontdekt hebben, en formuleren we enkele belangrijke besluiten.
Ontwakend Jodendom verschijnt op 4/4/2024