De HEER zal komen in een vuur, met zijn wagens als een wervelstorm. Hij komt zijn toorn uitvieren in vlammen, zijn dreiging in een vuurgloed. […] Bij het verlaten van de stad zien ze de lijken van hen die tegen Mij in opstand kwamen: de worm die aan hen knaagt zal niet sterven, en het vuur waarin ze branden zal niet doven; ze worden verafschuwd door alles wat leeft.
Zo luidt volgens Jesaja het oordeel van God over zij die ongerechtigheid bedrijven, “die varkensvlees eten, afschuwelijk gedierte en muizen,” lezen wij tot onze verbazing, want dat lijken ons geen onoverkomelijke zonden. De lijken van degenen die buiten de stad liggen zijn van hen die tegen God in opstand kwamen, we zullen ons daarbij toch gruwelijker wandaden bij moeten voorstellen, zoals we ook lezen: “Wie echter een stier slacht maar ook een mens doodt, wie een schaap offert maar ook een hond de nek breekt […].”
Elders in Jesaja lezen wij dat de schimmen van koningen een nieuwe schim in het dodenrijk verwelkomen: “Hoor hoe zij je onthalen: ‘Nu ben jij even zwak als wij, je bent echt een van ons. Je pracht en praal, en de klank van je harpen, ze worden dit dodenrijk binnengebracht. Wormen zijn je bed, maden je deken.’” En in zijn nood klaagt Job sarcastisch: “Tot het graf roep ik: ‘Jij bent mijn vader,’ en tot de wormen: ‘Moeder, zuster!’” Wormen horen bij het dodenrijk. Het vuur werd al genoemd als teken van Gods toorn, en we treffen dat vaker aan bij Jesaja: “De HEER zelf komt van ver, in brandende toorn: uit zijn neus stijgt dichte rook omhoog, vervloeking ligt op zijn lippen, zijn tong is als een verterend vuur.”
Marcus
Zo te zien waren vuur en wormen een bekend beeld als straf voor de goddelozen. In de 2e eeuw v.Chr. waarschuwt Jezus Sirach: “Wees uiterst nederig, want vuur en wormen wachten de goddeloze.” En Jezus neemt die uitdrukking ook over. De evangelist Marcus is – binnen het Nieuwe Testament – de eerste die naar dit vers bij Jesaja verwijst. Marcus vertelt hoe Jezus onderwijst dat je moet oppassen voor zonde.
Als je hand je ten val brengt, hak hem dan af: je kunt beter verminkt het leven binnengaan dan in het bezit van twee handen naar de Gehenna gaan, naar het onblusbare vuur. Als je voet je ten val brengt, hak hem dan af: je kunt beter kreupel het leven binnengaan dan in het bezit van twee voeten in de Gehenna geworpen worden. En als je oog je ten val brengt, ruk het dan uit: je kunt beter met één oog het koninkrijk van God binnengaan dan in het bezit van twee ogen in de Gehenna geworpen worden, waar de wormen blijven knagen en het vuur niet dooft.
Enigszins verontrust leest de kerkganger hier dat Jezus waarschuwt, dreigt, met het hellevuur; dat hoor je tegenwoordig niet meer van de kansel preken.
Op heel wat plaatsen in de Bijbel vertegenwoordigen lichaamsdelen zonden. Zo zegt het boek Spreuken: “Zes dingen haat de HEER, zeven dingen zijn hem een gruwel: ogen die hooghartig kijken en een tong die liegt, handen die onschuldig bloed vergieten en een hart dat op het kwade zint, voeten die zich naar de misdaad reppen en getuigen die bedriegen, altijd liegen, en zij die stoken tussen broers.” Natuurlijk zijn het niet de lichaamsdelen zelf die zondigen of tot zonde verleiden, zonde komt uit het hart zoals Jezus elders aangeeft: ‘Want uit het hart komen boze gedachten, moord, overspel, ontucht, diefstal, valse getuigenissen en laster.” Maar het hart gebruikt een lidmaat om te zondigen.
Men kon een lichaamsdeel daadwerkelijk opofferen voor God, zoals in tijden van vervolging. Joodse martelaren die niet wilden zondigen door onrein voedsel te eten – daartoe geprest door een heidense koning, verkozen dan liever pijniging en dood. “Een andere keer werden zeven broers en hun moeder gearresteerd en op bevel van de koning met gesels en riemen gemarteld om hen te dwingen verboden varkensvlees te eten.” Die weigeren dat heldhaftig, ook de derde broer:
Daarna was de derde broer aan de beurt. Hij stak desgevraagd onmiddellijk zijn tong naar buiten, bood onverschrokken ook zijn handen aan en zei fier: ‘Uit de hemel heb ik ze gekregen, omwille van Gods voorschriften doe ik er afstand van, en van Hem hoop ik ze weer terug te krijgen.’
Hier wordt van een lidmaat letterlijk afstand gedaan met het oog op redding door God. Toch is het afhakken van een hand, voet, of het uitrukken van een oog waar Jezus het over heeft een hyperbool, een overdrijving; het is niet letterlijk bedoeld. Zo heeft Jezus het ook over een kameel die door het oog van een naald gaat, of over farizeeën die een kameel doorslikken. Ook het amputeren van een lichaamsdeel is een hyperbool. Trouwens, wie een oog uitrukt omdat dat hem ten val brengt, heeft nog steeds een ander oog dat hem in moeilijkheden kan brengen. Men kan zich afvragen of dan ook “met twee ogen, voeten, handen” in de hel geworpen te worden niet eveneens een choquerend beeld is, een hyperbool. Dan moet men noch het een noch het ander letterlijk nemen, al duidt deze manier van spreken wel op de grote ernst die Jezus maakt met rein en oprecht leven. Het valt op dat Marcus het nergens anders heeft over de hel, de Gehenna die we in het eerste hoofdstuk al noemden.
Wat zegt het Evangelie van Marcus over de opstanding? De enige keer dat Jezus het heeft over de opstanding is in een discussie met sadduceeën – die daar niet in geloven. De sadduceeën leggen Jezus een probleem voor. De wet van Mozes schreef voor, zo zeggen zij: “Als iemand sterft en een vrouw achterlaat, maar geen kinderen, moet zijn broer die vrouw bij zich nemen en nakomelingen verwekken voor zijn broer.” Dat is het in de oudheid bekende zwagerhuwelijk. Nu zien de sadduceeën hier wel een probleem opdoemen als men gelooft in de opstanding. “Er waren eens zeven broers,” zo schetsen ze een situatie, en de eerste nam een vrouw maar hij stierf zonder nakomelingen. Dus nam de tweede haar tot vrouw, maar hij stierf ook zonder nakomelingen. Zo ging dat bij alle zeven broers. Hoe zat dat dan bij de opstanding, vroegen ze Jezus: “wiens vrouw zal ze dan zijn bij de opstanding, wanneer ze opstaan uit de dood? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.” Het is een manier om het idee van de opstanding belachelijk te maken. Maar Jezus zegt dat ze dwalen en noch de Schriften kennen, noch de macht van God:
Want wanneer de mensen uit de dood opstaan, trouwen ze niet en worden ze niet uitgehuwelijkt, maar zijn ze als engelen in de hemel. Wat betreft de opwekking van de doden, hebt u in het boek van Mozes in het gedeelte over de doornstruik niet gelezen dat God tegen hem zei: “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob”? Hij is geen God van doden, maar van levenden; u dwaalt vreselijk.
De opgestanen zijn dus “als engelen in de hemel.” Dat laat veronderstellen dat het ‘opstandingslichaam’ van spirituele aard is. Deze visie kwam men trouwens vaker tegen; we treffen die aan in twee boeken uit de 1e eeuw n.Chr. De ‘Apocalyps van Baruch’ zegt over opgestanen: “zij zullen op de engelen lijken en als de sterren zijn.” En Philo van Alexandrië zegt dat Abraham onsterfelijkheid verkreeg en “gelijk werd aan de engelen, want de engelen zijn het leger van God, onlichamelijke en gelukkige zielen.” Zoals engelen spirituele lichamen hebben, zo ook de opgestanen – wat overeenkomt met Paulus’ visie. Jezus’ antwoord zal de sadduceeën niet overtuigd hebben, zij geloofden niet in engelen, zoals we leren uit het boek Handelingen.
Nadat de sabbat voorbij was gingen drie vrouwen naar het graf waarin men de gekruisigde en gestorven Jezus had neergelegd. Ze merkten op dat de steen die de ingang van het graf hoorde af te sluiten was weggerold. Toen ze het graf binnengingen zagen ze niet Jezus liggen, maar wel een in het wit geklede jongeman. Vermoedelijk wordt hier een engel bedoeld, gezien zijn witte kleding zijn geruststellende woorden ‘Wees niet bang’ – een typische uitspraak van engelen. Deze zegt tot de vrouwen:
Wees niet bang. Jullie zoeken Jezus van Nazaret, die gekruisigd is. Hij is opgewekt uit de dood, Hij is niet hier; kijk, dat is de plaats waar Hij was neergelegd.
De drie vrouwen vluchtten weg, bevangen door angst en schrik durfden ze niemand er iets over zeggen. Zo eindigt het evangelie van Marcus. Een latere hand heeft er een extra slot aan toegevoegd; er zijn zelfs twee versies. De langere versie lijkt een samenvatting te zijn uit het slot van de andere evangeliën. Daarin verschijnt hij aan enkele mensen, die vertellen dat aan anderen maar die vinden het toch maar moeilijk te geloven. Tenslotte verschijn hij ook aan de elf leerlingen, en geeft en de opdracht overal het evangelie te verkondigen. “Nadat Hij dit tegen hen had gezegd, werd de Heer opgenomen in de hemel en nam Hij plaats aan de rechterhand van God.” In het korte slot staat alleen de zendingsopdracht. De vermelding dat het graf leef is, is belangrijk. Het sluit uit dat Jezus is ‘opgestaan’ als een geest, een schim, zoals in de oude tijd wel vaker verteld werd dat doden de levenden kwamen bezoeken als een geestverschijning – terwijl hun lichaam rustig in het graf lag. Toch lazen we in het evangelie dat Jezus over opgestanen spreekt als ‘engelen’; zij hebben een geestelijk lichaam, zoals Paulus zou zeggen. Het blijft lastig een juist beeld te krijgen van wat dat geestelijk lichaam dan precies is.