Bijna-dood ervaringen

18 november 2024

Elisabeth Kübler-Ross (1926-2004) was een arts en psychiater die bekend is geworden door haar boeken over stervensbegeleiding en door de vele boeken die zij schreef over bijna-dood ervaringen. Over dat laatste willen we haar bevindingen vergelijken met wat de literatuur uit de oudheid daarover meldt.

In een van haar boeken somt Kübler Ross drie elementen op die telkens terugkomen bij stervenden. (1) Als we het fysieke lichaam verlaten is er een volkomen afwezigheid van angst of paniek. We zijn ons scherp bewust van wat mensen die bij ons lichaam staan, denken. (2) We nemen ook de omgeving waar, de plaats waar we gestorven zijn. Vanaf ongeveer een meter afstand zien we wat er zich rondom ons allemaal afspeelt. (3) We ervaren ons tweede, etherisch lichaam, daarin bestaat geen pijn, zijn geen handicaps. Dit lichaam bestaat uit psychische energie. Als we definitief gestorven zijn nemen we een andere vorm aan, de vorm die we al hadden vóór onze geboorte zullen we ook na onze dood hebben.

We zagen dat volgens de rabbijnen de dode, zeker in de eerste tijd na zijn overlijden, nog bewust aanwezig bij wat er rondom hem of haar gebeurde. Het was voor nabestaanden verstandig daar rekening mee te houden. Een bijkomend kenmerk, vertelt Kübler Ross nog, is dat we bij het sterven door iets heengaan dat een overgang symboliseert. Dat kan een poort zijn, een brug of tunnel (een ladder wordt niet genoemd). Als we daar doorheen of overheen gaan, ontwaren we een sterk licht, dat is pure spirituele energie. In een fractie van een seconde beschikken we dan over alle kennis over onszelf, die echter vergeten wordt als we terug moeten keren in ons lichaam om hier verder te leven. Die kennis betreft alle daden van ons leven, elke gedachte en elk woord van ons totale bestaan. Ook hier zien we duidelijke overeenkomsten met verhalen uit de oudheid, die alle gewagen van een poort, brug, of ladder. In Griekse verhalen gaat het over de kennis die men opdoet van het hiernamaals, maar die vergeten wordt doordat men van het water van de Lethe drinkt, die vergetelheid bewerkt.

Er zijn ook verslagen waarin bijvoorbeeld patiënten met een hartinfarct angst ervaren, en nachtmerrieachtige, heel reële angstdromen hebben over Satan en de hel. Die dromen zijn wel reëel maar zijn geen realiteit. Het zijn projecties van de eigen angsten. (Waarom de hemel reëel is en de hel een projectie wordt niet uitgelegd).

In de overgang via poort, brug of tunnel naar de andere wereld, wordt de gestorvene begeleid door gidsen. Gelovigen noemen die beschermengelen. Deze gidsen zijn bij ons vanaf onze geboorte tot aan ons levenseinde. Ook ontmoeten we degenen die we liefhadden en die ons in de dood zijn voorgegaan. Afhankelijk van de religie die we tijdens het leven aanhingen, kunnen we ook bepaalde religieuze figuren ontmoeten: Jezus, Maria, … In ieder geval worden we weer één met onze bron, met God. Beschermengelen of zielengeleiders (Psychopompoi) in het hiernamaals kwamen we regelmatig tegen in de literatuur van de oudheid.

Een merkwaardig verhaal gaat over het bezoek van mevrouw Schwarz (of haar geest) aan Kübler-Ross, tien maanden na haar begrafenis. Kübler-Ross herkent haar van ergens, maar kan haar niet meteen plaatsen.

Ze was heel transparant, maar niet zo transparant dat je veel achter haar kon zien. [… Ze zei:] ‘Dokter Ross, ik moest terugkomen. Vindt u het goed als ik met u meeloop naar uw kamer? Het kost maar twee minuten.’ Of zoiets. En omdat ze wist waar mijn kamer was en mijn naam kende, voelde ik me min of meer veilig, hoefde ik niet toe te geven dat ik niet wist wie ze was. […] De hele weg van de lift naar mijn kamer stelde ik mezelf op de proef. Ik zei: ‘Ik ben moe, ik ben aan vakantie toe. Ik denk dat ik te veel schizofrene patiënten heb gezien. Ik begin te hallucineren. Ik moet haar aanraken om te kijken of ze echt is.’ Ik raakte zelfs haar huid aan om te zien of die warm of koud was, of de huid zou verdwijnen als ik hem aanraakte.

Jammer genoeg vertelt Kübler-Ross niet wat het resultaat van dit onderzoek was. Beiden gaan haar kamer binnen, en mevrouw Schwartz heeft een boodschap: Kübler-Ross kan niet stoppen met haar werk over dood en sterven – wat ze dus van plan was. Het was allemaal wel heel wonderlijk, zou dit echt mevrouw Schwartz zijn die al tien maanden geleden begraven was? Wie zou dit verhaal ooit geloven? Kübler Ross besloot aan de dode een ‘bewijs’ te ontfutselen.

Maar toen zei ik, ‘Hij [een zekere dominee] zou het geweldig vinden als hij een briefje van u kreeg. Wilt u dat alstublieft schrijven?’ Ik gaf haar een velletje papier en een potlood. Jullie zullen begrijpen dat ik niet de bedoeling had dit briefje naar mijn vriend te sturen, maar ik had wetenschappelijk bewijs nodig. Ik bedoel, iemand die begraven is kan geen klein bedankbriefje schrijven. [Zij] pakte het velletje paper en schreef dat briefje, dat we natuurlijk hebben ingelijst en innig koesteren. Toen zei ze, maar zonder woorden: ‘Bent u nu tevreden?’

De agnostische arts en onderzoeker Greyson laat mensen aan het woord met een verschillende religieuze of niet-religieuze achtergrond. Zij schilderen een hemels gebied dat we herkennen we uit vele verhalen uit de oudheid:

Ik was in een wei, mijn hoofd helder, mijn identiteit intact en ik was me bewust van mijn lichaam. Het was een prachtige groene weide met magnifieke bloemen, mooie kleuren, verlicht door een schitterend stralend licht, zoals ik nooit eerder had gezien. Ik zag de lucht, gras en bloemen met kleuren die ik niet kende. [… Ik zag] een zachte, innerlijke gloed die van elke plant afstraalde. De lucht was helder en blauw, het licht eindeloos veel mooier dan welk licht dan ook.

Een presbyteriaans gelovige beschrijft de ‘hemel’ als volgt:

Ik zweefde naar de hemel. Ik wist dat dit de hemel was door de beschrijvingen ervan in de Bijbel, en door de leringen in de kerk. Ik vond het fijn in de hemel. Iedereen was gelukkig en tevreden en iemand had pijn. Ik werd opgewacht door een engel die me uitnodigde om binnen te komen en te kijken hoe de hemel eruitzag. Ik zag mensen aan het werk. Ze zongen en lachten. Jong en oud waren samen. De muziek was prachtig en harmonieus, zelfs het gezang van mensen die niet konden zingen. Sommige mensen herkende ik. Ik zag mensen zoals ik ze op aarde ook had gezien: ze hadden nog dezelfde leeftijd en droegen dezelfde kleren. En toch, tegelijkertijd, was iedereen gelijk en had iedereen een wit gewaad aan, witter dan ik ooit had gezien. Ik zag straten en rijen herenhuizen, allemaal in een fijne, gouden schittering.

De ervaring lijkt hier sterk geïnterpreteerd te worden door het geloof. Een heel andere ervaring spreekt van een besloten ruimte: “Ik dreef in en uit een golvende, zachte, donkerpaarse, fluweelachtige substantie. Het was prachtig, sensueel, voluptueus, alsof ik in een enorme berg zacht satijn en dons viel. Ik as volledig door deze substantie omgeven en ik zweefde zachtjes en rustig op en neer.” Deze vrouw spreekt ook over een helder licht, maar voelde geen bewustzijn, geen lichaam, geen grenzen.

Er zijn echter ook getuigenissen van mensen die niet zo’n fijne bijna-dood ervaring hadden. Een eerste doet denken aan de moeizame of gevaarlijk overtocht over een brug, waarover oude verhalen spreken.

[…] Al gauw bevond ik mij in een donkere ruimte, een soort tunnel, waar geen eind aan leek te komen. Terug kon ik niet, maar doorworstelen leek ook afschuwelijk, want kwam ik er ooit wel uit? Of zou ik onderweg ergens stikken van benauwdheid? De tunnel gaf mij namelijk bijna geen ruimte, hield mij strak omkneld. Na een lange tijd – meer dan een verschrikking – mij door de tunnel gedrukt te hebben, kwam er aan het eind iets van licht, en na stevig doorploeteren stond of was ik dan in dat volkomen schijnsel, dat mij in zijn geheel leek te omarmen.

Zoals oude verhalen gewagen van ongelukkigen die van de brug afvielen, de hel in, zo vertelt volgend getuigenis over een tunnel waarin iemand niet opstijgt, maar valt:

Ik stopte plotseling in deze donkere tunnel, en begon met een enorme snelheid te vallen, sneller en sneller en sneller. Alsof ik letterlijk verticaal naar beneden werd gegooid, met mijn hoofd naar beneden in dit zwarte gat. Het was zo pikkedonker, ik kon geen hand voor ogen zien. Er terwijl ik daar zo viel, begon ik geschreeuw te horen, kreten, hartverscheurend, vreselijk, vreselijk lachen en de meest walgelijke stank die je je maar kan voorstellen, en toen veranderde de zwarte omgeving in vuur … En er waren allemaal verschrikkelijk uitziende en angstwekkende schepsels, de een nog enger dan de ander, die naar mijn graaiden … Ik smeekte God om hulp … En plotseling werd ik wakker door stemmen van vrouwelijke artsen op de eerste hulp, die mij gereanimeerd hadden.

We herinneren ons uit de oude verhalen over de hel de volslagen duisternis, het vuur, de hartverscheurende kreten van de verdoemden, het lachen van duivels, de walgelijke stank en dan de angstwekkende demonen die naar hun slachtoffer graaien. Misschien nog opmerkelijker is het verslag van weer een andere sombere ervaring. In de ‘andere wereld’ gaat de protagonist van de ene plaats naar de andere. Die wereld doet sterk denken aan de onze, zij het een nogal verloederde variant.

Wij verplaatsten ons weer. We hadden de marinebasis met de buurt van morsige straten en stampvolle kroegen eromheen verlaten en stonden, in deze dimensie waarin reizen helemaal geen tijd bleek te kosten, aan de rand van een uitgestrekte vlakte. […] Hoewel het op die vlakte wemelde van horden spookachtige, onstoffelijke wezens. […] Blijkbaar waren al die duizenden en nog eens duizenden op de vlakte even onstoffelijk las ikzelf. En het waren de meet gefrustreerde, boze en beklagenswaardige schepsels die ik ooit had gezien. ‘Here Jezus’ riep ik uit. ‘Waar zijn we?’ Overal zag ik mensen die met elkaar in een dodelijk gevecht verwikkeld schenen te zijn, waarbij zij elkaar sloegen en schopten en de ogen probeerden uit te drukken. […] Ofschoon ze elkaar letterlijk in de haren leken te vliegen, scheen het toch zo te zijn dat ieder individu in het luchtledige bokste. Doordat zij geen van allen een stoffelijk lichaam bezaten, konden zij elkaar onmogelijk raken. Ik had zo-even al vermoed dat ik een glimp te zien kreeg van de hel, maar nu was ik er zeker van.

De morsige straten doen denken aan de fantasie van C.S. Lewis’ grijze stad, en de onmogelijkheid elkaar als schim echt te raken kennen we al van Homeros’ verhaal over de ontmoeting van Odysseus met zijn moeder, die er niet in slaagden elkaar te omhelzen. Het getuigenis gaat nog verder:

De schepselen leken de gevangenen te zijn van hun eigen emoties en denkgewoonten, de gevangenen van hun eigen haat, begeerte of destructieve gedachten. Nog afzichtelijker dan de manier waarop zij elkaar probeerden te bijten en te slaan, waren de seksuele ontsporingen waaraan velen zich in een soort koortsachtige pantomime probeerden over te geven. […] Alles wat iemand dacht, hoe vluchtig ook, manifesteerde zich ogenblikkelijk voor allen in zijn omgeving, vollediger dan het door woorden uitgedrukt had kunnen worden. En de gedachten die zich het vaakst manifesteerden hielden verband met betweterij of ‘grotere’ bekwaamheden of ‘superieure’ achtergrond van degene die ze dacht. […] Maar misschien had ieder schepsel in dit oord in de loop van eeuwen, of seconden, het gezelschap gezocht van anderen die al evenzeer vervuld waren van eigendunk en haat als hij of zij zelf, totdat deze samenleving van verdoemden was ontstaan.

Dit openbaar worden van de geheimste gedachten doet weer denken aan wat Swedenborg zag, maar dat betrof het aardse leven van de gestorvenen: alles wat men gedaan had, maar ook alles wat men gezegd, gewild of gedacht had, wordt openbaar. Ook het elkaar opzoeken van ‘verdoemden’ komen we bij Swedenborg tegen: wie het kwaad in zich heeft, voelt zich thuis bij soortgenoten die hij opzoekt.

Onderzoekers hebben geen relatie gevonden tussen een slechte ervaring en een ‘slecht’ leven. Bij de overgang van dit naar het volgende leven zien mensen een licht, dat religieuze mensen een engel noemen, of een lichtwezen, of ook Jezus. Tegenwoordig worden ook oosterse of oude heidense godheden geschouwd zoals de vrouwelijke Boeddha Kwam Yin en de gehoornde Keltische Cernunnos. Iemand ontmoette zelfs de fictieve tovenaar Gandalf uit Tolkiens Lord of the Rings. Men getuigt van een ontmoeting met een sacrale tegenwoordigheid, maar geeft die zo te zien een eigen beeld. Dit wezen kan je gedachten lezen en communiceert ook via gedachten. “Ik zag in de verte een licht dat ik op de wereld nooit gezien heb. Zo zuiver, zo intens, zo volmaakt. Ik wist dat het een wezen was waar ik naar toe moest.” In de aanwezigheid van dit lichtwezen heeft men ook de ervaring van een terugblik op het eigen leven: elke daad, elk woord, elke gedachte (zoals in het zoroastrisme) komt voorbij. Maar men begrijpt ook de gevolgen van die daden, woorden en gedachten op anderen en op zichzelf. Een getuigenis van zo’n levensschouw:

Ik aanschouwde niet alleen voortdurend alles vanuit mijn eigen gezichtshoek, ik wist ook de gedachten van iedereen die bij de gebeurtenis betrokken was geweest, alsof zij hun gedachten binnen in mij hadden. Hierdoor kreeg ik niet alleen te zien wat ik had gedaan of gedacht, maar zelfs hoe dat anderen had beïnvloed, alsof ik met alwetende ogen zag.

Share This