Hermafrodieten in de oudheid


20 april 2023



We zagen in een vorig hoofdstuk dat androgynen, eunuchen, hermafrodieten en transvestieten in Sumerië en Babylonië een respectabele plaats kregen in religieuze cultussen. In de Grieks-Romeinse wereld was dat anders. Weliswaar kon men onder de goden ook tweeslachtige godheden aantreffen, zoals Dyalos in het Macedonische Stobi, of de god Agdistis, maar de andere Griekse goden zagen die biseksuele goden toch als een bedreiging die naar hun vernietiging kon leiden. Met die oncontroleerbare Agdistis moest worden afgerekend. Dionysus maakte dus Agdistis dronken door een bron in wijn te veranderen, Agdistis viel in een diepe slaap. Terwijl hij sliep bond Dionysus de mannelijke geslachtsdelen aan zijn benen of armen vast. Toen Agdistis wakker schrok en opsprong scheurden de mannelijke geslachtsdelen af. Ze vielen op de grond en daaruit groeide een amandelboom. Agdistis, nu beroofd van zijn mannelijkheid, werd een vrouwelijke godheid die geassocieerd werd met Cybele.

Een ongunstig voorteken

In de Grieks-Romeinse maatschappij hield men van duidelijkheid, ook als het op seksualiteit aankwam. Iemand die men niet netjes kon indelen bij mannelijk of vrouwelijk werd ervaren als een bedreiging, eigenlijk had zo iemand geen recht van bestaan. Als een menselijke hermafrodiet geboren werd, zag men dat als een ongunstig voorteken van de goden. Er werden dan speciale riten uitgevoerd om de goden te bedaren, en een belangrijk onderdeel daarvan kon de verbranding zijn van het voorteken, van de hermafrodiet; liever liet men de hermafrodiet achter op een afgelegen plek waar die vervolgens in afzondering kon sterven of men zette hem op een bootje op zee. Het idee was dat de goden maar moesten zien wat ze ermee deden.

Van de Romeinse Schrijver Julius Obsequens (4e – 5e eeuw) is enkel zijn boek Prodigiorum liber bekend. Daarin biedt hij een opsomming van bizarre verschijnselen, wonderen en voortekenen uit de tijd van de Romeinse republiek, gerangschikt naar het jaar waarin ze voorkwamen. Zo meldt hij dat in het jaar 142 v.Chr. een hermafrodiet werd ontdekt in Luna, die op bevel van de haruspices (zieners, gespecialiseerd in voortekenen) naar de zee werd gebracht om aan de golven prijsgegeven te worden. Hij noemt nog vijf gevallen waarbij dat gebeurde, en nog een in 97 v.Chr.: “Er was een ceremonie van supplicatio in de stad, want er werd een hermafrodiet gevonden die werd weggedragen naar zee.” Een supplicatio was een dag van publiek gebed waaraan iedereen deelnam, men ging dan in processie rond de stad, biddend om de bijstand van de goden in moeilijke tijden.

De Romeinse historicus Titius Livius (59 v.Chr. – 17 n.Chr.) schreef in zijn geschiedenis van Rome, Ab urbe condita, ‘Vanaf de Stichting van de Stad’ ook over wat er met hermafrodieten gebeurde. In een gedeelte over voortekenen – een bliksem had een beeld van Jupiter getroffen, een gier was op een winkel neergestreken, het had melk geregend, en meer van dat soort onheilspellende zaken – noemt Livius nog een kwalijk voorteken: “In Sinuessa was een kind geboren met een mengvorm van het mannelijk en vrouwelijk geslacht – ‘androgyn’ geheten wat vaker gebeurt, omdat de Griekse taal zich beter leent voor het samenstellen van woorden.” Hij voegt eraan toe: “Deze voortekens werden met volwassen offerdieren verzoend en bij alle praalbedden van de goden werden een bidfeest en een bezwering van één dag afgekondigd.” Iets verder heeft Livius het weer over zorgelijke voortekenen die weerom met de gepaste rituelen werden bezworen. “Hiermee leek de religieuze angst bezworen, maar er ontstond opnieuw onrust door het bericht dat in Frusino een kind geboren was dat vier jaar oud leek; het vreemdste daaraan was niet de abnormale grootte, maar het feit dat, zoals twee jaar eerder in Sinuessa, het geslacht niet duidelijk kon worden vastgesteld. Uit Etrurië werden ingewandschouwers ontboden, die dit een afschuwelijk en weerzinwekkend voorteken noemden; het kind moest buiten Romeins gebied, ver van alle contact met land, in zee worden geworpen. Ze legden het levend in een kist, voerden de zee op en wierpen het overboord.” Dat was alvast opgelost, al dienden zich hierna nog meer kwalijke voortekenen aan.

Een verhaal uit de Mirabilia

Phlegon van Tralles (in Klein Azië), vrijgelatene van keizer Hardianus (2e eeuw n.Chr.), schreef enkele Griekstalige werken waarvan alleen zijn Peri thaumasioon, ‘Wondere verschijnselen’ in zijn geheel bewaard werd, in het Latijn bekend als Mirabilia. Enkele hoofdstukken daaruit gaan over hermafrodieten en geslachtsveranderingen. Het tweede hoofdstuk gaat over Polycritus, gekozen tot leider over Aetolië in het westen van het Griekse vasteland, die huwde met een vrouw uit Locris – verder naar het oosten gelegen. Drie nachten sliep hij met haar, de vierde nacht overleed hij. En toen:

De vrouw bleef als weduwe in het huis wonen en toen de tijd om te bevallen gekomen was, baarde zij een kind met twee geslachtsdelen, een mannelijk en een vrouwelijk, waardoor het een wonderbaarlijke afwijking van de natuur vertoonde: het bovenste deel van het orgaan was mannelijk en gezond, het deel tussen de dijen was vrouwelijk en ziekelijk. De familieleden waren daarover ontzet en brachten het kind naar het marktplein; ze riepen een volksvergadering bijeen om over het kind overleg te plegen en haalden er ook offerpriesters bij en deskundigen op het gebied van gedrochten. Sommigen van hen verklaarden dat er een twist tussen Aetoliërs en Locriërs zou komen – de gespletenheid van het kind was immers te wijten aan het feit dat zijn moeder een Locrische was en zijn vader een Aetoliër – anderen meenden dat ze het kind met zijn moeder het land uit moesten brengen en verbranden.

Tot ontzetting van de burgers verscheen toen plots de schim van Polycritus, gehuld in zwarte kleren, die tot kalmte maande. Hij riep hen op niet verontrust te raken over zijn verschijning als spook, maar hij had wel een dringende bede:

Ik vraag van u allen – en smeek dit af uit naam van ieders welzijn – om het kind dat uit mij is geboren terug te geven, want ik wil niet dat er bloed gaat vloeien ingeval u tot een ander besluit zou komen, en dat uw vijandige houding tegenover mij de aanleiding zou vormen tot afschuwelijke en onverdraaglijke dingen. Ik mag namelijk niet toelaten dat het kind door u wordt verbrand vanwege de dwaasheid van de zieners die u dat voorschrijven.

Polycritus vraagt tenslotte dat zij het kind in ‘een plechtig zwijgen’ aan hem zullen overhandigen. Hier wordt dus al kritiek gegeven op het verbranden van een hermafroditisch kind. De burgers echter waren het oneens over wat ze moesten doen, en toen Polycritus zag dat ze hem niet ter wille waren, sprak hij hen opnieuw toe; ze moesten hem dan maar niet de schuld geven van het lot dat hen ten verderve zou voeren. Dan volgt een nogal luguber gedeelte:

De menigte drong naar voren en stond op het punt het gedrochtje weg te halen, maar hij greep het kind beet en, terwijl hij de meesten van hen met geweld op afstand hield, reet hij het in stukken en at het op. Ze begonnen te krijsen en stenen naar hem te gooien om hem weg te jagen, maar hij werd door de stenen niet geraakt en verslond het hele lichaam van het kind, behalve het hoofd, en was toen plotseling verdwenen.

Enfin, daarna begon dat hoofd te praten en orakels te verkondigen – iets wat vaker voorkwam – waarvan de teneur kan samengevat worden in de woorden: “Reeds stromen over uwe hoofden bloederige druppels, de nacht bedekt al alles, zwart betrekt de hemel al, weldra heeft zich de duistere Hades over ‘hele aardrijk uitgebreid. Verweesd zal ieder huis ter aarde storten.” Het jaar daarop brak inderdaad een burgeroorlog uit tussen de Aetoliërs en de Acarnaniërs (niet die van Locri), wat veel ellende en verwoesting bracht voor beide partijen. Het is duidelijk dat de geboorte van een hermafrodiet hier als voorteken wordt gezien van een oorlog. Men wil het gevaar bezweren door het kind te verbranden. Dat was onverstandig omdat een kind dat vermoord was immers zou komen spoken en daar had niemand behoefte aan. Dat Polycritus zijn kind opat is gruwelijk, maar dat kon je van de doden verwachten. Rein Ferwerda wijst erop dat de naam van Cerberus, de driekoppige hond het dodenrijk bewaakte, wel werd uitgelegd als ‘vleeseter’ (creoboros) en dat Hecate, godin van het dodenrijk ook sarcofagos werd genoemd, een woord waarmee later de doodskist werd aangeduid die immers ook het vlees van de dode opat (sarx = ‘vlees’, fagein = ‘eten’). De Erinyen dan waren een soort vampieren die het bloed van overlevenden – en van levenden – slurpten. Door zijn kind op te eten nam Polycritus het met hem mee naar het dodenrijk.

Niet iedereen was bijgelovig als het om hermafrodieten ging. De Griekse historicus Diodorus Siculus (1e eeuw v.Chr.), die zijn monumentale Bibliotheca historica schreef (liefst veertig delen), noemde daarin verschillende voorbeelden van geslachtsverandering, waarover we het volgende keer zullen hebben. Hij legt de lezer uit waarom hij daarover schrijft.

En dit is de reden waarom we het nuttig hebben gevonden deze veranderingen van geslacht te vernoemen, niet voor het vermaak, maar voor de verbetering van onze lezers. Veel mensen die denken dat zulke dingen voortekenen zijn, vervallen in bijgeloof, en niet alleen individuen, maar zelfs naties en steden.

Hij noemt dan het voorbeeld van iemand die niet ver van Rome als hermafrodiet geboren werd, en door het bijgeloof van de leden van de senaat verbrand werd. “Zo kwam iemand wiens aard op de onze leek en die in werkelijkheid geen monster was, op een ongepaste manier aan zijn einde door een verkeerd begrip van zijn ziekte.” Vervolgens noemt hij nog iemand die in Athene als hermafrodiet het levenslicht zag en eveneens aan de vlammen werd prijsgegeven. Verdrinking, verbranding en verbanning, stonden de ongelukkige te wachten die niet de gangbare geslachtskenmerken vertoonde.

Wordt vervolgd.

Share This